ECLI:NL:RBBRE:2010:BP2298

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
28 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
228210 JE RK 10-2146
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. Schoonen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige na onttrekking aan hulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 28 december 2010 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum], die door de moeder aan de hulpverlening van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant werd onttrokken. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H.J. Roks, had de minderjarige ondergebracht bij de Stichting Contra Expertise Friesland, een organisatie die later als onbetrouwbaar werd aangemerkt door het Openbaar Ministerie. Tijdens de zitting op 16 december 2010 werd duidelijk dat de moeder niet openstond voor een RMPI-opname, wat de stichting als een noodzakelijke stap beschouwde om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. De rechtbank oordeelde dat de moeder onvoldoende had gedaan om de uithuisplaatsing te voorkomen en dat de minderjarige in het belang van haar verzorging en opvoeding uit huis geplaatst moest worden. De rechtbank handhaafde de eerdere beschikking van 7 december 2010, waarin de stichting was gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen. De machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd tot het einde van de ondertoezichtstelling, maar uiterlijk tot 9 december 2011. De beschikking werd uitgesproken door mr. Schoonen, kinderrechter, en de griffier Van Dongen was aanwezig. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team familierecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 228210 JE RK 10-2146
nadere beschikking betreffende uithuisplaatsing,
in de zaak van
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven, mede kantoorhoudende
Erasmusweg 34, 4834 AA Breda,
hierna te noemen de stichting,
en
de minderjarige [naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
1. Het verdere verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 7 december 2010 en de daarin vermelde stukken;
- het op 21 december 2010 door de stichting genomen indicatiebesluit;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 december 2010.
Tevens is op 16 december 2010 ontvangen een aanbiedingsbrief met een viertal producties van de advocaat van de hierna te noemen belanghebbende. Nu deze stukken na afloop van de behandeling ter terechtzitting zijn ontvangen, zullen deze als niet ingediend worden beschouwd.
Als belanghebbenden in deze zaak is aangemerkt mevrouw [naam moeder], moeder van de minderjarige en gezagdragende ouder, bijgestaan door mr. H.J. Roks, advocaat.
Ter terechtzitting zijn namens het Openbaar Ministerie op grond van het bepaalde in de artt. 42. jo. 44 Rv tevens aanwezig geweest Officieren van Justitie mr. R.J.H. de Brouwer en Mw. mr. A.I.M.M. Gudde.
2. De nadere beoordeling
2.1 Bij voormelde beschikking is de stichting gemachtigd de minderjarige uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24 uur tot 4 januari 2011. Verder zijn bij die beschikking de moeder de stichting opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting, teneinde op het verzoek van de stichting te worden gehoord.
2.2 Namens de stichting is ter terechtzitting verklaard dat de moeder de aan haar bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 7 december 2010 gegeven kans om een uithuisplaatsing van [naam minderjarige] te voorkomen niet heeft aangegrepen. Zo is op 7 december 2010 bij een huisbezoek aan moeder gebleken dat zij niet openstaat voor een RMPI opname. Om een uithuisplaatsing te voorkomen had moeder [naam minderjarige] ondergebracht bij de Stichting Contra Expertise Friesland. Inmiddels is [naam minderjarige] veilig kunnen worden ondergebracht in een pleeggezin. Zolang moeder niet openstaat voor een RMPI opname zoals eerder aan haar voorgesteld, acht de stichting voortzetting van de pleeggezinplaatsing van [naam minderjarige] het meest in het belang van de minderjarige. Voor een RMPI opname geldt een wachtlijst van zo’n half jaar, aldus de stichting.
2.3 Het Openbaar Ministerie heeft verklaard dat de moeder [naam minderjarige] in handen had gegeven van de Stichting Contra Expertise Friesland. Omdat er voldoende aanwijzingen waren dat [naam minderjarige] bij de Stichting Contra Expertise Friesland niet in goede handen was, is de minderjarige door tussenkomst van het Openbaar Ministerie daar weggehaald. Dat de Stichting Contra Expertise Friesland geen betrouwbare stichting is, blijkt onder meer uit het feit dat deze stichting onterecht deed voorkomen te opereren met steun van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de heer F. Teeven. Ook een door de Stichting Contra Expertise Friesland op hun internetsite aangevoerde psychiater heeft aan het Openbaar Ministerie aangegeven niets met deze stichting van doen te hebben. Onlangs zijn twee bestuursleden en de persoon die [naam minderjarige] naar de bewuste stichting heeft vervoerd, alsook de moeder, in bewaring genomen. Thans zijn zij allen weer in vrijheid gesteld. Momenteel beraadt het Openbaar Ministerie zich nog over eventuele vervolgstappen, aldus mr. De Brouwer.
2.4 De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de stichting. Zij is van mening dat zij geen kans heeft gehad om aan de beschikking van 7 december 2010 gevolg te geven. Doordat de hulpverleners diezelfde dag nog bij haar voor de deur stonden voelde moeder zich overvallen en liet zij hen niet bij haar binnen. Daarbij komt, aldus de moeder, dat de hulpverleners allen van het mannelijke geslacht waren, hetgeen zij niet prettig vindt.
De moeder zou graag nog een kans willen om zich te bewijzen en met de stichting van gedachten willen wisselen over mogelijke alternatieven voor een uithuisplaatsing. Daarbij betwist moeder dat de stichting het alternatief van een RMPI opname met haar ooit besproken zou hebben. Dit neemt niet weg, aldus de moeder, dat zij een RMPI opname een te zwaar middel vindt, omdat [naam minderjarige] zich bij haar altijd goed heeft ontwikkeld en zijzelf over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt. Volgens moeder staat zij wel open voor een observatie in de thuissituatie, alsook voor ambulante spoedhulp. In dit verband verwijst moeder naar het door de ambulante spoedhulp op 15 februari 2010 opgemaakte verslag van zorgafsluiting. In dat verslag wordt positief over haar bericht. Voor wat betreft de Stichting Contra Expertise Friesland stelt moeder eerst goed onderzoek te hebben gedaan naar de betrouwbaarheid van die stichting alvorens zij [naam minderjarige] aan deze stichting uit handen had gegeven. De stelling dat zij niet in het belang van [naam minderjarige] zou hebben gehandeld door de minderjarige bij een – naar achteraf bleek – onbetrouwbare instelling als de Stichting Contra Expertise Friesland onder te brengen mag haar daarom niet worden tegengeworpen, aldus de moeder.
2.5 Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter terechtzitting blijkt dat het in het
belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige noodzakelijk is om haar gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat bij de door de kinderrechter in deze rechtbank gegeven beschikking van 7 december 2010 mede is overwogen dat aan moeder een ultieme kans werd geboden om aan te tonen dat zij met ambulante hulpverlening een voor [naam minderjarige] uit oogpunt van haar verzorging, opvoeding en (verdere) ontwikkeling verantwoorde situatie kon (blijven) waarborgen. Thans is echter gebleken dat moeder [naam minderjarige] reeds op 2 december had overgedragen aan Stichting Contra Expertise Friesland. Met het onderbrengen van [naam minderjarige] bij de Stichting Contra Expertise Friesland heeft moeder [naam minderjarige] willen ontrekken aan het toezicht van de stichting en aldus reeds niet in het belang van de minderjarige gehandeld. Voorts is genoemde Stichting Contra Expertise Friesland een organisatie die naar het oordeel van de kinderrechter opereert onder dubieuze motieven. Zo stelde de Stichting Contra Expertise Friesland richting moeder dat werd gehandeld met instemming van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie toen de Stichting de zorg van [naam minderjarige] op zich nam. Door het Openbaar Ministerie is deze stelling ter zitting gemotiveerd weersproken. Ook bleek een door de Stichting Contra Expertise Friesland opgevoerde psychiater niets met de Stichting Contra Expertise Friesland van doen te hebben, daar waar de Stichting Contra Expertise Friesland dat wel had verklaard.
Ter zitting is voorts gebleken dat moeder op 7 december 2010 om haar moverende redenen op dat moment niet wilde meewerken om ambulante spoedhulp tot stand te laten komen. Weliswaar heeft moeder ter zitting alsnog toegezegd om aan ambulante spoedhulp te zullen meewerken, maar die ultieme kans is haar reeds geboden op die 7de december. Daarbij lijkt moeder (ambulante) hulp ook thans alleen te willen gaan accepteren onder door haar te stellen garanties en voorwaarden.
Gelet op al het voorgaande brengt het belang van de minderjarige mee, dat [naam minderjarige] wordt geplaatst in de door de stichting aangegeven soort voorziening. Het verzoek zal derhalve worden toegewezen.
3. De beslissing
De rechtbank
handhaaft de beschikking van deze rechtbank van 7 december 2010;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een verblijf pleegouder
24 uur met ingang van 4 januari 2011 tot het einde van de ondertoezichtstelling, doch uiterlijk tot 9 december 2011, zulks ter effectuering van het voornoemde indicatiebesluit;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Schoonen, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld
a. door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: