ECLI:NL:RBBRE:2010:BP0234
Rechtbank Breda
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van voorlopige voorzieningen in huurgeschil met betrekking tot woonrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 8 december 2010 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres] een voorlopige voorziening vorderde op basis van artikel 7:267 lid 7 BW. De vordering was gericht tegen [gedaagde], met wie [eiseres] een huurovereenkomst had voor een woning. [eiseres] stelde dat zij en haar twee minderjarige kinderen niet langer veilig konden samenwonen met [gedaagde] vanwege zijn agressieve gedrag en het gebruik van drugs. Ze vorderde dat [gedaagde] de woning zou verlaten en de huurovereenkomst niet langer zou voortzetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] afstand heeft gedaan van haar huurrecht door een verklaring te ondertekenen waarin zij instemde met de beëindiging van hun relatie en de kosten van de woning aan [gedaagde] overliet. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] onvoldoende feiten of omstandigheden had aangevoerd die tot een ander oordeel zouden leiden. De vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen werd afgewezen, omdat het belang van [gedaagde] om de huurovereenkomst voort te zetten zwaarder woog dan het belang van [eiseres]. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] geen spoedeisend belang had bij haar vordering, aangezien zij al elders onderdak had gevonden. De kosten van de procedure werden aan [eiseres] opgelegd, omdat zij grotendeels in het ongelijk was gesteld.