ECLI:NL:RBBRE:2010:BP0234

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
630569 vv 10-91
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van voorlopige voorzieningen in huurgeschil met betrekking tot woonrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 8 december 2010 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres] een voorlopige voorziening vorderde op basis van artikel 7:267 lid 7 BW. De vordering was gericht tegen [gedaagde], met wie [eiseres] een huurovereenkomst had voor een woning. [eiseres] stelde dat zij en haar twee minderjarige kinderen niet langer veilig konden samenwonen met [gedaagde] vanwege zijn agressieve gedrag en het gebruik van drugs. Ze vorderde dat [gedaagde] de woning zou verlaten en de huurovereenkomst niet langer zou voortzetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] afstand heeft gedaan van haar huurrecht door een verklaring te ondertekenen waarin zij instemde met de beëindiging van hun relatie en de kosten van de woning aan [gedaagde] overliet. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] onvoldoende feiten of omstandigheden had aangevoerd die tot een ander oordeel zouden leiden. De vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen werd afgewezen, omdat het belang van [gedaagde] om de huurovereenkomst voort te zetten zwaarder woog dan het belang van [eiseres]. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] geen spoedeisend belang had bij haar vordering, aangezien zij al elders onderdak had gevonden. De kosten van de procedure werden aan [eiseres] opgelegd, omdat zij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 630569 VV EXPL 10-91
vonnis in kort geding d.d. 8 december 2010
inzake
[eiseres],
wonende te [adres],
eiseres, hierna te noemen: “[eiseres]”,
gemachtigde: mr. drs. C.G. Huijsmans, advocaat te Bergen op Zoom,
procederend krachtens civiele toevoeging (nr. 1FG3394),
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde, hierna te noemen: “[gedaagde]”,
gemachtigde: mr. M. Janse, advocaat te Bergen op Zoom.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het exploot van dagvaarding d.d. 12 november 2010, met producties;
b. de brief d.d. 22 november 2010 zijdens [gedaagde], met producties;
c. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling d.d. 24 november 2010 en het bijbehorende audiëntieblad, alsmede de door mr. M. Janse overgelegde pleitnota.
2. Het geschil
2.1 [eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en na intrekking van een deel van de vordering,
1. te bepalen dat [gedaagde] de huurovereenkomst van de woning - staande en gelegen te [adres] - met ingang van 7 dagen na betekening van dit vonnis niet langer zal voortzetten;
2. [gedaagde] te veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis de voormelde woning te verlaten, met nevenvorderingen, en [gedaagde] te verbieden om nadien in de woning terug te keren behoudens voorafgaande toestemming van [eiseres], een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van
€ 15.000,00;
kosten rechtens.
2.2 [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres]. Voorts vordert [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij individueel de huurovereenkomst aangaande de voormelde woning zal voortzetten, alsmede de veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud van de producties, het volgende vast:
a. partijen huren van de Stichting Wonen West Brabant (hierna te noemen: “WWB”) de woning, staande en gelegen te [adres];
b. partijen hebben een verklaring d.d. 16 oktober 2010 (vide productie 3 van [gedaagde]) ondertekend, welke verklaring als volgt luidt:
“Hierbij verklaren [X] [eiseres] en [gedaagde] dat de relatie tussen ons is verbroken. en dat [gedaagde] de kosten en de woning op zich neemt per direct. [X] is daarbij uitgeschreven bij alle kosten van het huis en de andere bedragen. Waardoor zij niet meer vervolgd kan worden. Maar ook dat zij niet meer in dat huis woont en daarmee geen kosten draagt en dat zij haar 2 kinderen ook recht heeft om zonder enige tegenhouding haar spullen uit het huis kan bevorderen.En buiten dat mogen ze elkaar niet verhinderen in het verdere leven.”.
3.2 [eiseres] stelt zich op het standpunt dat het onmogelijk is geworden om samen met [gedaagde] in het gehuurde te blijven wonen. Daartoe voert zij aan dat [gedaagde] zich agressief gedraagt, zich intimiderend heeft opgesteld tegen haar zonen,
zich onredelijk heeft gedragen en dat [gedaagde] onder invloed van drogerende middelen verkeert en drugs heeft aangeboden aan een van haar zonen. Verder betoogt [eiseres] dat [gedaagde] de huur niet betaalt, waardoor partijen door WWB zijn gedagvaard. Voorts voert [eiseres] aan dat zij zich wegens het agressieve gedrag van [gedaagde] genoodzaakt zag om het gehuurde te verlaten en dat laatstgenoemde geen toegang meer tot het gehuurde verleent aan [eiseres]. Vervolgens stelt [eiseres] dat zij [gedaagde] heeft gesommeerd om het gehuurde te verlaten, maar dat [gedaagde] dit heeft geweigerd. Om deze reden ziet [eiseres] zich genoodzaakt tot het vorderen van de onderliggende voorzieningen, welke vordering zij baseert op artikel 7:267 lid 7 BW. Het belang van [eiseres] om met haar twee minderjarige kinderen over een woning te kunnen beschikken, prevaleert boven het belang van [gedaagde], aldus [eiseres]. Tenslotte voert [eiseres] aan dat zij een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorzieningen, nu zij en haar minderjarige kinderen lijden onder de onderhavige situatie en er sprake is van huiselijk geweld.
3.3 [gedaagde] stelt primair dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Daartoe voert eerstgenoemde aan dat [eiseres] en haar twee kinderen al geruime tijd elders onderdak hebben. Subsidiair stelt [gedaagde] dat de gevorderde voorlopige voorzieningen afgewezen dienen te worden. Hij betwist uitdrukkelijk dat hij zich agressief heeft gedragen en zich intimiderend heeft opgesteld tegen de zonen van [eiseres]. Daarnaast weerspreekt hij dat hij zich onredelijk heeft gedragen, dat hij drugs gebruikt en drugs heeft aangeboden aan een van de zonen van [eiseres]. Met betrekking tot de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] de huur niet betaalt, voert laatstgenoemde aan dat het geschil met WWB los staat van deze procedure en dat hij om deze reden niet inhoudelijk ingaat op deze kwestie. Voorts betoogt [gedaagde] dat [eiseres] geen aanspraak meer kan maken op het huurrecht van de woning, waarbij hij wijst op de inhoud van de verklaring d.d. 16 oktober 2010. Voor het geval geoordeeld wordt dat [eiseres] haar huurrecht op de woning niet heeft verspeeld, betoogt [gedaagde] dat zijn belang bij het alleen voortzetten van de onderliggende huurovereenkomst zwaarder weegt dan het belang dat [eiseres] daarbij heeft. Hierbij voert [gedaagde] - onder verwijzing naar jurisprudentie - aan dat [eiseres] vrijwillig de woning heeft verlaten, dat hij de lasten van het gehuurde voldoet en dat hij nergens onderdak kan verkrijgen, terwijl [eiseres] wel elders onderdak heeft.
3.4 Geoordeeld wordt dat enkel de behoefte van [eiseres] om samen met haar twee minderjarige kinderen over een eigen woning te beschikken, reeds voldoende is om aan te nemen dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Enkel het hebben van een onderkomen elders, zoals [gedaagde] betoogt, doet daar niet aan af. [eiseres] kan derhalve in haar vordering worden ontvangen.
3.5 Ter zitting heeft [eiseres] desgevraagd te kennen gegeven dat de verklaring d.d. 16 oktober 2010 (geciteerd onder 3.1 sub b) is opgesteld door ene [Y], waarmee [eiseres] naar haar zeggen tijdelijk heeft samengewoond, en dat zij zelf de verklaring heeft ondertekend. Vervolgens heeft [eiseres] bevestigd dat zij degene is geweest die de overeenkomst heeft voorgelegd aan [gedaagde]. Gelet op deze omstandigheden,
was gedaagde doordrongen c.q. behoorde zij zich doordrongen te zijn van de inhoud van de voornoemde verklaring. Voorts is met de inhoud van de verklaring voldoende aannemelijk geworden dat het de bedoeling van partijen was dat [gedaagde] het gehuurde toebedeeld zou krijgen en dat [eiseres] gekweten zou zijn van de lasten van het gehuurde, waarna partijen ieder hun eigen weg zouden gaan. Het vorenstaande in ogenschouw nemend, wordt geoordeeld dat [eiseres] door ondertekening van de verklaring wist c.q. behoorde te weten dat zij afstand deed van haar huurrecht met betrekking tot de onder 3.1 sub a genoemde woning. [eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel dienen te leiden. Het gaat dan ook niet op om in onderhavige procedure te vorderen dat [gedaagde] de onderliggende huurovereenkomst niet langer mag voortzetten en dat hij het gehuurde moet verlaten.
De gevorderde voorlopige voorzieningen zullen derhalve integraal worden afgewezen.
3.6 Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld een vordering in reconventie in te stellen, wordt geoordeeld dat deze afgewezen dient te worden, nu niet is voldaan aan de formele vereisten voor het instellen van een eis in reconventie in kort geding.
3.7 Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij, zal [eiseres] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
4. De beslissing bij wege van voorlopige voorziening
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, welke aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 200,00, zijnde gemachtigdensalaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2010.