RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 10 / 5422 WW44 VV en 10 / 5423 VEROR VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter openbare zitting van 28 december 2010
de vennootschap “[verzoeker]” en zeven andere (rechts)personen,
alle gevestigd en/of handelend in de gemeente Breda, verzoekers,
gemachtigden mr. P.J. M. Boomaars en A.M.W.A.M. van der Linden,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda,
verweerder.
Verzoekers hebben op 21 december 2010 bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 29 november 2010 (bestreden besluit I), waarbij aan de vennootschap “Hornbach bouw-markt Nederland B.V.” (Hornbach) een omgevingsvergunning is verleend voor het plaatsen van twee vuurwerkbunkers op het perceel Konijnenberg 33 te Breda (perceel). Verweerder heeft nog niet op het bezwaar beslist.
Verzoekers hebben op 28 december 2010 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 december 2010 (bestreden besluit II), waarbij aan Hornbach een vergunning is verleend voor het verkopen van vuurwerk op het perceel. Het beroep staat bij de rechtbank bekend onder procedurenummer 10 / 5495 VEROR.
Verzoekers hebben aan de voorzieningenrechter gevraagd om schorsing van zowel bestreden besluit I (procedurenummer 10 / 5422) als bestreden besluit II (procedurenummer 10 / 5423).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 december 2010.
De gemachtigden van verzoekers waren daarbij aanwezig. Zij werden vergezeld door
[verzoeker].
Verweerder liet zich vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder 1], [woordvoerder verweerder 2],
[woordvoerder verweerder 3] en [woordvoerder verweerder 4].
Namens Hornbach werd het woord gevoerd door mr. G.H.J. Heutink. Hij werd vergezeld door [woordvoerder Hornbach].
wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe;
schorst bestreden besluit I tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van 21 december 2010;
schorst bestreden besluit II;
gelast dat verweerder aan verzoekers de door hen betaalde griffierecht van in totaal
(2 x 298 =) € 596,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van in totaal
(3 x 437 =) € 1.111,-.
Deze beslissing is gebaseerd op de volgende overwegingen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van verzoekers rechtstreeks bij de be-streden besluiten zijn betrokken. Wat betreft de verkoop van vuurwerk zijn verzoekers immers concurrenten van Hornbach die op niet al te grote afstand van het perceel handel drijven.
De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekers ook voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorzieningen hebben.
Gelet op een en ander onderzoekt voorzieningenrechter of, naar haar oordeel, het belang van Hornbach bij het gebruik van de vuurwerkbunkers op 29, 30 en 31 december 2010 voor op-slag en verkoop van vuurwerk groter is dan het belang bij schorsing van de bestreden be-sluiten.
Voor zover de beoordeling van de onderhavige verzoeken meebrengt dat de geschillen in
de bodemprocedures worden beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedures.
Bestreden besluit I (realisering vuurwerkbunkers)
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de plaatsing van de vuurwerkbunkers op het perceel in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “De Krogten” (bestemmings-plan). De voorzieningenrechter oordeelt namelijk dat de verkoop van vuurwerk niet kan worden aangemerkt als volumineuze detailhandel in de zin van artikel 1, onder 20, van de planvoorschriften.
Hierbij neemt zij in aanmerking dat het bestemmingsplan op het perceel in beginsel elke vorm van detailhandel verbiedt, dat het begrip “volumineuze detailhandel” om die reden niet heel uitgebreid mag worden uitgelegd en dat vuurwerk niet valt te beschouwen als een onderdeel van het assortiment van een bouwmarkt of tuincentrum.
Een en ander leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in de weg staat aan verlening van een omgevingsvergunning voor de vuurwerkbunkers.
Ter zitting is namens verweerder verklaard dat verweerder bereid en in staat is om op zeer korte termijn een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan af te ronden.
De voorzieningenrechter acht echter onvoldoende aannemelijk dat het verweerder lukt om vóór 31 december 2010 een goede ruimtelijke onderbouwing – in de zin van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo – te produceren. Bovendien kan van de zo-juist bedoelde bevoegdheid slechts gebruik worden gemaakt na het volgen van een uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals blijkt uit artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
Bestreden besluit II (verkoop vuurwerk)
De voorzieningenrechter stelt vast dat de aanvraag om verlening van de vergunning voor het verkopen van vuurwerk summier is. Verweerder heeft desondanks geen reden gezien om na te vragen hoeveel vuurwerk Hornbach op 29, 30 en 31 december 2010 denkt te gaan verkopen. Het antwoord op die vraag is echter wel van belang.
Het feit dat een bedrijf maximaal slechts 1.000 kilo vuurwerk kan opslaan, wil immers niet zeggen dat dit bedrijf in een periode van drie dagen ook maximaal 1.000 kilo vuurwerk ver-koopt. In de loop van de verkoopperiode kan de voorraad namelijk meermalen worden aangevuld, zoals ook door de gemachtigde van Hornbach ter zitting is erkend.
De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat verweerder geen onderzoek heeft verricht of laten verrichten naar de gevolgen van de verkoop van vuurwerk op het perceel. Voor zo’n onderzoek bestaat echter wel voldoende reden.
Het verbod om vuurwerk zonder vergunning van verweerder te verkopen, is immers neergelegd in artikel 2.5.3, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2004 (APV), en dit artikel is geplaatst in hoofdstuk 2 met het opschrift “Openbare orde”. Verkeersveiligheid op en rond een vuurwerkverkooplocatie vormt een onderdeel van de openbare orde waarop artikel 2.5.3, eerste lid, van de APV betrekking heeft. Bovendien kan een grote toestroom van verkeer leiden tot overlast voor de gebruikers van omliggende panden en percelen.
Ter zitting is namens verweerder nog gesteld dat een onderzoek in de zojuist geschetste zin niet mogelijk is, aangezien de bouwmarkt op het perceel pas enige maanden geleden is ge-opend. De voorzieningenrechter kan zich echter niet voorstellen dat verweerder niet de be-schikking kan krijgen over gegevens die een adequate prognose mogelijk maken.
Hierbij komt nog dat de verkoop van vuurwerk op het perceel, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in strijd is met het bestemmingsplan. Deze omstandigheid benadrukt de noodzaak tot een gedegen onderzoek naar de relevante feiten en af te wegen belangen. Strijd met het bestemmingsplan levert immers een concrete reden voor weigering van de vuurwerkverkoopvergunning op, zo blijkt uit artikel 2.5.3, tweede lid, van de APV.
Een en ander leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat bestreden besluit II onvol-doende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
Conclusie
De voorzieningenrechter concludeert dat zowel bestreden besluit I als bestreden besluit II onrechtmatig zijn. Op basis van deze conclusie komt zij tot de slotsom dat het belang van verzoekers bij schorsing van de bestreden besluiten groter is dan het belang van Hornbach bij opslag en verkoop van vuurwerk op 29, 30 en 31 december 2010. Daarom wijst de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening toe door beide bestreden besluiten te schorsen.
De schorsing van bestreden besluit I heeft tot gevolg dat Hornbach de opslag van vuurwerk in de vuurwerkbunkers onmiddellijk moet staken en gestaakt houden.
De schorsing van bestreden besluit II heeft tot gevolg dat Hornbach vanuit de vuurwerkbunkers geen vuurwerk mag verkopen.
Griffierecht en proceskosten
De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder is gehouden tot vergoeding van de griffie-rechten die zijn betaald en de proceskosten die zijn gemaakt. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld en heeft voor het bijwonen van de zitting in totaal één punt toegekend.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
mr. L.M. Koenraad, griffier, mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter