ECLI:NL:RBBRE:2010:BO8089

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/993023-09 [P]
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kooijman
  • A. Volkers
  • J. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor onjuiste aangifte omzetbelasting en mishandeling van ambtenaren

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Breda op 22 december 2010 uitspraak gedaan tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste aangifte omzetbelasting en mishandeling van ambtenaren. De verdachte heeft pro forma facturen verwerkt in zijn aangifte omzetbelasting, terwijl de feitelijke levering van de goederen pas veel later plaatsvond. Dit is in strijd met artikel 2 van de Wet op de omzetbelasting, dat bepaalt dat voorbelasting pas kan worden afgetrokken na feitelijke levering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als feitelijk leidinggevende van [naam BV] B.V. meermalen opzettelijk onjuiste aangifte heeft gedaan, waardoor te weinig belasting werd geheven. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor bedreiging en mishandeling van twee ambtenaren van de Belastingdienst. Tijdens de zitting heeft de verdachte bekend dat hij wist dat de levering van de machines later zou plaatsvinden dan in het vierde kwartaal van 2007, maar hij heeft desondanks de pro forma facturen verwerkt in de aangifte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen opzettelijk doen van onjuiste aangifte omzetbelasting en dat hij de ambtenaren [slachtoffer2] en [slachtoffer3] heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De benadeelde partij [slachtoffer2] heeft een schadevergoeding van € 750,- toegewezen gekregen, terwijl de benadeelde partij [slachtoffer1] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de gemeenschapsbelangen die zijn geschonden door het handelen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/993023-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 december 2010
in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 december 2010, waarbij de officier van justitie, mr. Huisman, en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. als feitelijk leidinggevende van [naam BV] BV meermalen opzettelijk onjuiste aangifte omzetbelasting heeft gedaan, waardoor te weinig belasting werd geheven;
2. [slachtoffer1] heeft bedreigd met de dood dan wel met zware mishandeling;
3. de ambtenaar in functie, genaamd [slachtoffer2], heeft mishandeld;
4. de ambtenaar in functie, genaamd [slachtoffer3], heeft mishandeld;
5. [slachtoffer1] heeft bedreigd met de dood dan wel met zware mishandeling.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het onder 5 ten laste gelegde feit is tevens onder 2 aan verdachte ten laste gelegd. Gelet op het in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht neergelegde ne bis in idem-beginsel kan niemand tweemaal voor hetzelfde feit worden vervolgd. De officier van justitie wordt daarom ten aanzien van feit 5 niet-ontvankelijk verklaard.
Voor het overige is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij ten aanzien van feit 1 op de bevindingen van de Belastingdienst, de verklaringen van verdachte en de medeverdachten, de drie pro forma-facturen die zich in het dossier bevinden en de vermoedelijke valse factuur van 22 februari 2008. Ten aanzien van feit 2 baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [slachtoffer1] en de verklaring van diens echtgenote, en ten aanzien van de feiten 3 en 4 op de aangiften van [slachtoffer2] en [slachtoffer3] en de verklaring van getuige [getuige1].
4.2 Het standpunt van de verdachte
De verdachte is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, omdat hij weliswaar boos was, maar niet de geweldshandelingen heeft toegepast zoals omschreven in de dagvaarding.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De echtgenote van verdachte, medeverdachte [getuige1], is formeel directeur van [naam BV] BV te Roosendaal . Verdachte was echter degene die de feitelijke leiding had en de beslissingen nam . Namens [naam BV] BV had verdachte een overeenkomst gesloten met [naam BV 2] BV voor de aankoop van drie machines . In het vierde kwartaal van 2007 ontving [naam BV] BV drie pro forma facturen die betrekking hadden op deze overeenkomst. Deze drie pro forma facturen zijn verwerkt in de aangifte omzetbelasting 4e kwartaal 2007, zodat over dat kwartaal de voorbelasting als vermeld op die pro forma facturen in aftrek werd gebracht . Het totale bedrag dat werd teruggevraagd over het vierde kwartaal 2007 bedroeg € 63.836 . De feitelijke levering van twee van de drie de machines vond echter pas veel later, namelijk in juli en augustus 2008, plaats. De levering van de derde machine heeft in het geheel niet door [naam BV 2] BV plaatsgevonden. Op grond van artikel 2 van de Wet op de omzetbelasting kan de voorbelasting echter pas worden afgetrokken nadat de feitelijke levering van een goed is verricht.
Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij wist dat de levering van de machines later zou plaatsvinden dan in het vierde kwartaal van 2007. Desondanks heeft hij [naam medewerker] verzocht de drie pro forma facturen te verwerken in de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2007 en deze aldus bij de Belastingdienst in te dienen.
In de administratie van [naam BV] BV is een factuur opgenomen d.d. 22 februari 2008 terzake de aanschaf van twee schaafmachines bij [naam BV 2] BV voor een bedrag van
€ 105.000,- exclusief omzetbelasting . Voorts is blijkens de factuur d.d. 3 maart 2008 door [naam BV] BV bij [naam bedrijf] te Sneek een machine besteld . De omzetbelasting in deze facturen is op 17 april 2008 in de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2008 verwerkt. Het totale bedrag dat werd teruggevraagd, bedroeg € 31.844,-. Verdachte verklaarde ten aanzien van deze facturen eveneens ervan op de hoogte te zijn dat de belasting werd teruggevraagd terwijl de feitelijke leveringen van de machines pas veel later zou plaatsvinden dan in het eerste kwartaal van 2008 .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich als feitelijk leidinggevende schuldig heeft gemaakt aan het meermalen opzettelijk doen van onjuiste aangifte omzetbelasting, ertoe strekkende dat te weinig belasting werd geheven.
Ten aanzien van feit 2
Toen de zoon van verdachte op 27 mei 2008 geconfronteerd werd met een aankondiging van executieverkoop op de deur van hun woning en hierdoor van slag was, werd verdachte boos en wilde hij verhaal gaan halen bij de deurwaarder, [initialen] [slachtoffer1]. Hij stapte in zijn auto en reed naar het huisadres van [slachtoffer1] aan de [adres]. De echtgenote van [slachtoffer1] opende de deur . Toen [slachtoffer1] naar de voordeur liep en verdachte zag, probeerde hij verdachte van zijn erf te duwen. Verdachte verzette zich en uitte bedreigingen naar [slachtoffer1]. Hij zei onder meer: “Ik heb niets meer te verliezen”, “Ik ben zelfs bereid om tien jaar te gaan zitten” en “Jij hebt mij ook klappen gegeven”. De echtgenote van [slachtoffer1] hoorde dat verdachte zei: “Als ik straks niks over houd, dan jij ook niet” en dat als er niet meer gepraat wordt dat er oorlogen ontstaan en in oorlog voeren was hij goed. [slachtoffer1] voelde zich bedreigd door deze uitlatingen van verdachte.
Verdachte heeft ontkend bedreigingen te hebben geuit, maar ter zitting heeft hij verklaard dat hij boos was en riep dat er al genoeg oorlogen in de wereld zijn die niet opgelost worden . Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte naar het huisadres van [slachtoffer1] is gereden, alsmede op de – met elkaar overeenkomende – verklaringen van [slachtoffer1] en diens echtgenote, acht de rechtbank de ontkennende verklaring van verdachte niet aannemelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer1] heeft bedreigd.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
Op 14 juli 2008 ging verdachte naar het kantoor van de Belastingdienst, gevestigd op het adres Mill-Hillplein 1 te Roosendaal, om te praten over het conflict dat hij met de Belastingdienst had . In de spreekkamer werd hij ontvangen [slachtoffer2]er[slachtoffer 3]rs] J. [getuige1]. Op een gegeven moment werd verdachte boos. Hij gooide de grote, zware tafel in de spreekkamer om, waardoor deze tegen het rechterbovenbeen van [slachtoffer2] terechtkwam. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer2] zich onder medische behandeling moeten stellen. Zij had een forse bloeduitstorting op haar bovenbeen en er bestond een vermoeden van inwendig letsel en bloedverlies. Mede gelet op dit letsel acht de rechtbank de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij de tafel slechts naar voren heeft geschoven, niet aannemelijk. Hoewel verdachte niet de bedoeling had om letsel aan [slachtoffer2] toe te brengen, heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zij letsel zou oplopen. Deze kans heeft hij gezien zijn handelwijze welbewust aanvaard en op de koop toegenomen.
Nadat verdachte de tafel had omgegooid, sloeg hij [slachtoffer3] in het gezicht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ambtenaren [slachtoffer2] en [slachtoffer3] heeft mishandeld.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
[naam BV] B.V., verder te noemen 'de B.V.', op twee, tijdstippen in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 18 april 2008 in de gemeente Roosendaal, (telkens)
opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de
omzetbelasting over het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2007 respectievelijk 1e
kwartaal 2008 onjuist heeft gedaan, immers heeft de B.V. telkens opzettelijk op het bij de
Belastingdienst te Roosendaal en/of Apeldoorn, ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over
- het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2007 een bedrag aan terug te vragen
omzetbelasting groot 63.836,- euro doen vermelden (D-018) en
- het aangiftetijdvak 1e kwartaal 2008 een bedrag aan terug te vragen
omzetbelasting groot 31.844,- euro doen vermelden
(D-019), zulks terwijl die bedrag(en) aan terug te vragen omzetbelasting
in werkelijkheid (telkens) lager waren dan vermeld, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat
te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
op 27 mei 2008, in de gemeente [adres], [initialen] [slachtoffer1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte opzettelijk
voornoemde [slachtoffer1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik heb niets meer te
verliezen" en/of "Ik ben zelfs bereid om tien jaar te gaan zitten" en "Jij hebt mij ook klappen gegeven" en "Als ik straks niets over houd dan jij ook niet" en "Als er niet meer
gepraat wordt dan ontstaan er oorlogen, en in oorlog voeren ben ik goed",
3.
op 14 juli 2008, te Roosendaal (Mill Hillplein), opzettelijk een ambtenaar, genaamd [slachtoffer2] (gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening), heeft
mishandeld, bestaande die mishandeling uit het (met kracht) omgooien van een grote en zware tafel tengevolge waarvan, die tafel tegen het rechterbeen van die [slachtoffer2] is
terechtgekomen), waardoor die [slachtoffer2] letsel heeft bekomen en pijn heeft
ondervonden;
4.
op 14 juli 2008, te Roosendaal (Mill Hillplein), opzettelijk een ambtenaar, genaamd [slachtoffer 3] (gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening), heeft
mishandeld, bestaande die mishandeling uit het met de [vlakke] hand slaan tegen het gezicht van die [slachtoffer3], waardoor die [slachtoffer3] pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich als feitelijk leidinggevende van [naam BV] BV tweemaal schuldig gemaakt aan het opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting. In het vierde kwartaal van 2007 en het eerste kwartaal van 2008 werd belasting teruggevraagd die betrekking had op de aankoop van machines, terwijl de feitelijke levering van die machines pas veel later of in het geheel niet plaatsvond. Het mede door het handelen van verdachte ontstane nadeel voor de Belastingdienst is door de FIOD-ECD berekend op ruim € 70.000,=.
Bij belastingheffing zijn gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken nu daarmee wordt beoogd de Staat de geldmiddelen te verschaffen die voor zijn instandhouding en voor de vervulling van zijn taak nodig zijn. Verdachte heeft deze gemeenschapsbelangen geschonden en zich ten koste van de Staat der Nederlanden ongerechtvaardigd verrijkt.
Voorts heeft verdachte bedreigingen geuit naar [slachtoffer1], omdat deze een aankondiging van openbare verkoop op de deur van zijn woning had achtergelaten. Tenslotte heeft verdachte twee ambtenaren van de Belastingdienst, die verdachte te woord stonden, mishandeld. Dergelijke feiten maken niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, maar de ervaring leert dat slachtoffers daarvan nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten kunnen ondervinden. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij recentelijk niet is veroordeeld.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een werkstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis passend en geboden is. Teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken, zal de rechtbank naast deze werkstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden opleggen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [initialen] [slachtoffer1] vordert een schadevergoeding van € 705,08 voor feit 2.
[slachtoffer1] en zijn echtgenote hebben ruim twee maanden na het feit op aandringen van de werkgever van [slachtoffer1] enkele nachten in een hotel doorgebracht. Nu niet is gebleken dat de dreiging op dit moment nog bestond, kan de causaliteit niet worden vastgesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de gestelde schade door dit feit is toegebracht. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [slachtoffer2] vordert een schadevergoeding van € 1.250,- voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 250,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank acht de immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 51, 57, 91, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 69, 72 en 96 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
feit 3: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening;
feit 4: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [initialen] [slachtoffer1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [initialen] [slachtoffer1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil; (BP.15)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer2] van € 750,-, waarvan € 250,- ter zake van materiële schade en € 500,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; (BP.09)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2] (feit 3), € 750,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd. (BP.04)
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Volkers en mr. Peeters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Graumans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 december 2010.
Mr. Volkers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
[naam BV] B.V., verder te noemen 'de B.V.', op twee, althans op een of
meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2007 tot en met 18
april 2008 in de gemeente Roosendaal en/of elders in Nederland, (telkens)
opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de
omzetbelasting over het/de aangiftetijdvak(ken) 4e kwartaal 2007 en/of 1e
kwartaal 2008 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V.
(telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de
Belastingdienst te Roosendaal en/of Apeldoorn, in elk geval de Belastingdienst
ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over
- het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2007 een bedrag aan terug te vragen
omzetbelasting groot 63.836,- euro vermeld, althans doen of laten vermelden
(D-018) en/of
- het aangiftetijdvak 1e kwartaal 2008 een bedrag aan terug te vragen
omzetbelasting groot 31.844,- euro vermeld, althans doen of laten vermelden
(D-019), zulks terwijl die/dat bedrag(en) aan terug te vragen omzetbelasting
in werkelijkheid (telkens) lager waren/was dan vermeld, althans in die
aangiftebiljet(ten) omzetbelasting voornoemd (telkens) een te laag bedrag aan
belasting opgegeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat
te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven
strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan
welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke
leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 mei 2008, in de gemeente [adres], [initialen] [slachtoffer1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte opzettelijk
voornoemde [slachtoffer1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik heb niets meer te
verliezen" en/of "Ik ben zelfs bereid om tien jaar te gaan zitten" en/of "Dat
zie je wel of ik je ga vermoorden" en/of "Jij hebt mij ook klappen gegeven"
en/of "Als ik straks niets over houd dan jij ook niet" en/of "Als er niet meer
gepraat wordt dan ontstaan er oorlogen, en in oorlog voeren ben ik goed",
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(02/993052-09, pv PL195C)
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 14 juli 2008, te Roosendaal (Mill Hillplein), opzettelijk
een ambtenaar, in elk geval een persoon, genaamd [slachtoffer2] (gedurende
en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening), heeft
mishandeld, bestaande die mishandeling uit het (met kracht) omgooien en/of
omwerpen en/of verschuiven en/of verplaatsen van een grote en/of zware tafel
(tengevolge waarvan, althans waarna [een deel van] die tafel op/tegen het
[rechter-]been en/of lichaam van die [slachtoffer2] is gevallen en/of
terechtgekomen), waardoor die [slachtoffer2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
(02/993051-09, aangifte 1, p 2.12 pv PL201K)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 14 juli 2008, te Roosendaal (Mill Hillplein), opzettelijk
een ambtenaar, in elk geval een persoon, genaamd [slachtoffer 3] (gedurende
en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening), heeft
mishandeld, bestaande die mishandeling uit het (met kracht) (met de [vlakke]
hand) slaan tegen het hoofd en/of gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer3] waardoor die [slachtoffer3] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
(02/993051-09, aangifte 2, p 2.13 pv PL201K)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 27 mei 2008, in de gemeente [adres], [initialen] [slachtoffer1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte opzettelijk
voornoemde [slachtoffer1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik heb niets meer te
verliezen" en/of "Ik ben zelfs bereid om tien jaar te gaan zitten" en/of "Dat
zie je wel of ik je ga vermoorden" en/of "Jij hebt mij ook klappen gegeven"
en/of "Als ik straks niets over houd dan jij ook niet" en/of "Als er niet meer
gepraat wordt dan ontstaan er oorlogen, en in oorlog voeren ben ik goed",
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(pv PL195C)
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht