ECLI:NL:RBBRE:2010:BO7397

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
14 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
631374 vv 10-93
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot intrekking van officiële waarschuwing en verbod op gebruik in arbeidsrelatie

In deze zaak vorderde de eiser, een werknemer van de stichting Geestelijke Gezondheidszorg Westelijk Noord-Brabant (GGZWNB), dat de werkgever werd veroordeeld tot intrekking van een officiële waarschuwing die aan hem was gegeven. De eiser stelde dat deze waarschuwing onterecht was en dat deze negatieve gevolgen zou hebben voor zijn positie in een aankomende reorganisatie. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever, binnen de gezagsverhouding, het recht had om een officiële waarschuwing te geven. De rechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser niet op een wettelijke basis waren gestoeld en wees deze af. De kantonrechter benadrukte dat de werkgever de bevoegdheid heeft om een werknemer aan te spreken op zijn functioneren en dat de waarschuwing niet in strijd was met goed werkgeverschap. De eiser had ook gevorderd dat de werkgever werd verboden de waarschuwing te gebruiken in een eventuele ontslagprocedure, maar ook deze vordering werd afgewezen. De rechter oordeelde dat de vordering tot vergoeding van de volledige kosten van rechtsbijstand van de eiser eveneens niet kon worden toegewezen, omdat de relevante CAO-bepaling niet van toepassing was op persoonlijke geschillen. Uiteindelijk werd de eiser in de kosten van het geding veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 631374 VV EXPL 10-93
vonnis in kort geding d.d. 14 december 2010
inzake
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser, verder te noemen “[eiser]”,
gemachtigde: mr. A.C.F. Berkhof, advocaat te Bergen op Zoom,
tegen
de stichting
GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG WESTELIJK NOORD-BRABANT,
gevestigd te Halsteren,
gedaagde, verder te noemen “GGZWNB”,
gemachtigde: mw.mr. H.H.A. Lewin, advocaat te Rotterdam.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 19 november 2010, met producties;
- de griffiersaantekeningen van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van het geding ter terechtzitting van 30 november 2010, waarbij [eiser] aanwezig was, bijgestaan door mr. Berkhof, en GGZWNB werd vertegenwoordigd door haar perso-neelsadviseur dhr. [X], bijgestaan door mr. Lewin.
De inhoud van deze stukken, alsmede van de ter zitting door de beide gemachtigden overge-legde pleitnotities, geldt als hier ingelast. Op die inhoud en hetgeen overigens door partijen is aangevoerd, wordt, voor zover nodig, hierna teruggekomen.
2. Het geschil
[eiser] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, GGZWNB te veroordelen tot intrekking van de officiële waarschuwing, haar te bevelen [eiser] daarvan schriftelijk te berichten en de officiële waarschuwing aantoonbaar uit het personeelsdossier te lichten en te vernietigen, voorts om GGZWNB te verbieden deze officiële waarschuwing op enigerlei wijze te gebruiken in het kader van een voortgezette arbeidsrelatie, alsmede iedere werking aan de officiële waarschuwing te ontnemen zolang een bodemrechter daarover geen uit-spraak heeft gedaan, en tenslotte GGZWNB te veroordelen tot betaling van de volledige kosten van juridische bijstand zijdens [eiser], te vermeerderen met de kosten van deze procedure, danwel veroordeling van GGZWNB in de kosten van de procedure.
2.2 GGZWNB weerspreekt de vordering.
3. De voorlopige beoordeling
3.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weerspro-ken, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud van de producties, het volgende vast:
a. [eiser] is sinds 16 augustus 2006 in dienst van GGZWNB in de functie van sociaal psychiatrisch verpleegkundige en laatstelijk werkzaam in de crisisdienst;
b. bij brief van 29 maart 2010 van drs. [Y], toenmalig voorzitter van de Raad van Bestuur van GGZWNB, is aan [eiser] toestemming verleend om nevenwerk-zaamheden te verrichten in een door hem -samen met de heer [Z]- opgerichte praktijk, welke ook door de voorzitter van de Raad van Bestuur van GGZWNB is geopend;
c. in een memo d.d. 13 augustus 2010 van dhr. [A], de huidige voorzitter van de Raad van Bestuur, aan de directeuren sector Volwassenen, is meegedeeld dat de Raad van Bestuur heeft besloten om [eiser] -en voornoemde heer [Z]- op zo kort mogelijke termijn vanuit de crisisdienst over te plaatsen naar een ander team, in verband met de onverenigbaarheid van de nevenactiviteiten;
d. op 30 augustus 2010 heeft naar aanleiding van de sub c. genoemde mededeling van de Raad van Bestuur een gesprek plaatsgevonden tussen voornoemde heer [A] en de heren [B] en [C] enerzijds en [eiser] anderzijds;
e. in een gesprek op 7 september 2010 is aan [eiser] een officiële waarschuwing gegeven voor het ontoelaatbaar overschrijden van alle fatsoensnormen tijdens het sub d. bedoelde gesprek, welke waarschuwing bij brief van diezelfde datum schriftelijk is be-vestigd. Daarin is voorts meegedeeld dat die waarschuwing wordt opgenomen in het personeelsdossier van [eiser] en zal worden gebruikt bij een officiële ontslagaan-vraag indien zich binnen drie jaar nieuwe incidenten zullen voordoen;
f. bij brief van 7 september 2010 heeft de gemachtigde van [eiser] GGZWNB verzocht de maatregel onverwijld schriftelijk in te trekken en dat aan het personeelsdossier toe te voegen;
g. bij brief van 24 september 2010 heeft de heer [A] aan de gemachtigde van [eiser] meegedeeld dat GGZWNB druk doende is haar organisatie efficiënter in te richten en dat is besloten de besluitvorming over overplaatsing van [eiser] te parkeren tot er meer duidelijkheid bestaat over de herinrichting van de crisisdienst;
h. op 2 november 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] enerzijds en [D] en [E] van GGZWNB anderzijds.
3.2 Omdat GGZWNB weigert de aan [eiser] gegeven officiële waarschuwing in te trekken, noch inzicht geeft in haar procedureregels die het [eiser] mogelijk zouden maken om zich tegen die waarschuwing te verzetten, stelt hij zich genoodzaakt te zien GGZWNB in het onderhavige kort geding te betrekken. [eiser] stelt spoedeisend belang te hebben bij zijn vordering omdat de opgelegde waarschuwing GGZWNB ten onrechte een machtspositie en –middel geeft om aan [eiser] een overplaatsing op te dringen of een ontslagaanvraag te vereenvoudigen.
[eiser] stelt dat de waarschuwing het gevolg is van zijn verzoek om opheldering van het voornemen van GGZWNB om de arbeidsovereenkomst eenzijdig te wijzigen, zoals bedoeld in artikel 7:613 BW. Zijn verzet hiertegen, maar vooral de emotionele wijze waarop hij dat heeft gedaan, is volgens [eiser] door GGZWNB ten onrechte gekwalificeerd als onfatsoenlijk gedrag, en de opgelegde sanctie met de gevolgen is volgens hem ongepast. Voorts is de officiële waarschuwing volgens [eiser] in strijd met de arbeidsovereenkomst en de daarop toepasselijke CAO-bepalingen.
[eiser] stelt ten slotte dat GGZWNB op grond van de CAO verplicht is te voorzien in adequate rechtsbijstand, op grond waarvan hij volledige vergoeding vordert van de door hem in die zin gemaakte kosten.
3.3 GGZWNB bestwist het spoedeisend belang van de vordering. Het daartoe gebruikte argument van [eiser] is volgens haar ondeugdelijk omdat ons rechtstelsel niet toelaat dat bij een reorganisatie waarde zal worden toegekend aan een waarschuwing zoals de onderhavige. Reeds om deze reden dient de vordering volgens haar te worden afgewezen.
Voorts stelt GGZWNB zich op het standpunt dat zij met het geven van de waarschuwing slechts invulling heeft gegeven aan de gezagsverhouding die inherent is aan een arbeids-overeenkomst, hetgeen binnen de autonomie van een werkgever valt. Voor zover die waar-schuwing ooit zal worden gebruikt in een te volgen ontslagprocedure, is het pas dan aan de rechter of het UWV om daarover een oordeel te vellen, aldus GGZWNB. Het in het perso-neelsdossier bewaren van de waarschuwing is volgens GGZWNB toegestaan op grond van het informatieblad 27A van september 2010 van het College Bescherming Personeelsgege-vens. Voor zover er spoedeisend belang aan de vordering gehecht wordt, dient volgens GGZWNB de vordering op grond van het voorgaande te worden afgewezen.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding voor juridische bijstand voert GGZWNB aan dat de CAO-bepaling waaraan [eiser] refereert, ziet op andere (door haar genoemde) kosten dan de thans bedoelde kosten, zodat ook dit deel van de vordering dient te worden afgewezen.
3.4 De kantonrechter overweegt als volgt.
In de beleving van [eiser] zal de opname van de aan hem gegeven officiële waarschu-wing in zijn personeelsdossier gevolgen kunnen hebben bij de inmiddels aangekondigde reorganisatie. In die beleving heeft hij spoedeisend belang bij zijn vorderingen, om te kunnen bereiken dat zijn dossier “schoon” zal zijn bij de besluitvorming omtrent zijn positie in de reorganisatie. Het feit dat door GGZWNB wordt weersproken dat die waarschuwing betrokken zal worden in de bedoelde besluitvorming, doet niet af aan het hiervoor weerge-geven spoedeisend belang van [eiser]. In zoverre kan hij dan ook worden ontvangen in zijn vorderingen.
3.5 De volgende vraag die voorafgaand aan een beoordeling van het geschil dient te worden beantwoord is of de vorderingen naar hun aard een voorlopige voorziening kunnen vereisen. Indien immers bedoeld is één of meerdere verklaring(en) voor recht te vorderen, zou een declaratoir vonnis worden gevraagd, hetgeen zich niet verdraagt met het geven van een voorlopige voorziening. Zoals sub 2 is weergegeven, wordt de vordering enerzijds beschouwd als een vordering tot het geven van een bevel en anderzijds als een vordering tot het doen van een verbod, hetgeen een constitutief vonnis vraagt, zodat de kantonrechter van oordeel is dat de vordering in kort geding kan worden behandeld en zonodig tot een voorlopige voorziening kan leiden. Ook in zoverre is [eiser] derhalve ontvankelijk.
3.6 Gelet op de gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer heeft de werkgever, indien deze meent dat het handelen van de werknemer daartoe aanleiding geeft, de bevoegdheid haar werknemer aan te spreken op zijn functioneren en/of zijn gedrag, eventueel door het geven van een officiële waarschuwing. Deze bevoegdheid behoeft derhalve niet te zijn vastgelegd in een overeenkomst of in de CAO, zoals [eiser] heeft betoogd. Vanzelfsprekend behoeft de werknemer het niet eens te zijn met de aan hem gerichte op- of aanmerkingen en/of waarschuwingen. In het onderhavige geval heeft GGZWNB gemeend [eiser] een officiële, schriftelijke, waarschuwing te moeten geven. [eiser] heeft zich daartegen verweerd. De hierop betrekking hebbende brieven zijn volgens GGZWNB eveneens opgenomen in het personeelsdossier, zodat ook de visie van [eiser] daarin vastligt. De omstandigheid dat er geen officiële klachtenprocedure bestaat tegen een gegeven schriftelijke waarschuwing doet daaraan niet af.
Omdat partijen een verschillende visie hebben over het gedrag van [eiser] dat aanleiding zou hebben gegeven tot die waarschuwing, kan voorshands niet over het al of niet terecht zijn daarvan worden geoordeeld. Het geven van de officiële waarschuwing op zichzelf is niet in strijd met goed werkgeverschap. Juist als de werkgever in voorkomende gevallen concrete sancties op zou leggen zonder voorafgaande waarschuwing, zou in strijd met het goed werkgeverschap worden gehandeld. De onderhavige waarschuwing heeft bovendien thans geen concrete gevolgen. De vordering om te bevelen de waarschuwing in te trekken, is niet gebaseerd op enige wettelijke bepaling. Dit deel van de vordering zal daarom en op grond van het voorgaande worden afgewezen.
3.7 Indien de werkgever op enig moment de arbeidsovereenkomst zou willen opzeggen vanwege het gedrag of het functioneren van de werknemer, zal een verzoek daartoe goed gemotiveerd en onderbouwd dienen te zijn, alvorens door het UWV kan worden beoordeeld of dat verzoek terecht is. Hetzelfde geldt in het geval van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan de kantonrechter. Een dergelijk verzoek zal noch door het UWV, noch door de kantonrechter worden toegewezen als dit onvoldoende schriftelijk is onder-bouwd. In zoverre kan GGZWNB dan ook niet worden tegengeworpen dat zij de officiële waarschuwing in het personeelsdossier van [eiser] heeft opgenomen. Zonder dat zij dat zelf zou hebben aangeboden zoals thans het geval is, zou zij ook niet verplicht kunnen worden deze waarschuwing na drie jaar uit het dossier te verwijderen.
De stellingen van [eiser] dat GGZWNB zich door het geven van de officiële waarschu-wing ten onrechte een machtspositie en machtsmiddel heeft verworven teneinde hem een overplaatsing op te dringen of een ontslagaanvraag te vereenvoudigen zullen, gelet op het voorgaande, worden verworpen.
De vordering tot het bevelen de waarschuwing uit het personeelsdossier te verwijderen en te vernietigen mist evenals het sub 3.6 genoemde deel van de vordering een wettelijke basis, zodat ook dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
3.8 Gelet op het voorgaande kan GGZWNB evenmin worden verboden deze officiële waarschuwing te gebruiken wanneer zich nog andere incidenten zullen voordoen die aanleiding zouden kunnen geven voor een ontslagaanvraag, en evenmin kan door de kanton-rechter de werking aan de waarschuwing worden ontnomen. Voor zover dit ooit aan de orde zal komen, moet ervan worden uitgegaan dat het door [eiser] gevoerde verweer tegen die waarschuwing eveneens in de beoordeling van een verzoek zal worden betrokken.
Voor zover [eiser] zijn vordering in een bodemprocedure wenst aan te brengen, staat dat hem uiteraard vrij. Een voorlopige voorziening daartoe zal echter worden geweigerd.
3.9 [eiser] heeft de volledige kosten van rechtsbijstand gevorderd die hij heeft gemaakt in het kader van het onderhavige geschil. Hij baseert die vordering op hoofdstuk 3, artikel 2 van de CAO. GGZWNB heeft daartegen ingebracht dat deze bepaling ziet op wettelijke klachtprocedures, gericht op werknemers in de gezondheidszorg die uit hoofde van hun functie worden aangesproken, en niet op een geval zoals het onderhavige wanneer een werk-nemer een advocaat in de arm neemt ter zake van een persoonlijk geschil met de werkgever.
Nu de vorderingen van [eiser] worden afgewezen, behoeft in beginsel geen inhoudelijk oordeel over de inhoud van de genoemde CAO-bepaling te worden gegeven. Niettemin is de kantonrechter voorshands van oordeel dat het standpunt van GGZWNB daarin had dienen te worden gevolgd, zodat ingeval [eiser] al in het gelijk zou zijn gesteld met betrekking tot de reeds besproken vorderingen, een voorlopige voorziening omtrent een integrale kostenvergoeding had moeten worden geweigerd en slechts het liquidatietarief zou zijn toegepast.
4. De kosten
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [eiser] in de aan de zijde van GGZWNB gevallen kosten van het geding worden veroordeeld, welke kostenvergoeding ook aan deze zijde tot het liquidatietarief zal worden beperkt.
5. De beslissing bij wege van voorlopige voorziening
De kantonrechter:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de aan de zijde van GGZWNB gevallen kosten van het geding, tot op heden begroot op € 200,00 als salaris voor de gemachtigde van GGZWNB.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.