ECLI:NL:RBBRE:2010:BO4392

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
624736 vv 10-137
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overgang van onderneming en rechten van de werknemer in kort geding

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Breda, heeft eiseres een voorlopige voorziening gevorderd in het kader van een arbeidsgeschil. Eiseres, werkzaam als serveerster bij de lunchroom 'Le Petit Méchant', vorderde betaling van achterstallig loon en vakantiegeld, alsook wedertewerkstelling na een sluiting van de onderneming op 6 augustus 2010. De gedaagden, waaronder de vennoot van de lunchroom, stelden dat er sprake was van een overgang van onderneming, waardoor de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst niet meer op hen rustten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen waren voor een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 BW, ondanks het ontbreken van een formele overdracht van activa. De rechter oordeelde dat de identiteit van de onderneming behouden bleef, wat leidde tot de conclusie dat eiseres recht had op betaling van het loon en vakantiegeld voor de periode vóór de sluiting. De vordering tot wedertewerkstelling werd afgewezen, evenals de vordering om loonstroken te ontvangen, omdat het spoedeisende belang niet was aangetoond. De kantonrechter heeft gedaagden veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en vakantiegeld, vermeerderd met een wettelijke verhoging en rente, en hen in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team kanton Tilburg
zaak/rolnr.: 624736 VV 137/10
vonnis in kort geding d.d. 10 november 2010
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: M.D. Adama van Scheltema, jurist bij D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te ‘s-Hertogensbosch,
tegen:
1. [gedaagde sub 1], h.o.d.n. Lunchroom ‘Le Petit Méchant’,
voorheen gevestigd te Tilburg, aan de Jan Heijnsstraat 10,
gedaagde sub 1,
2. [X], vennoot van gedaagde sub 1,
wonende te [adres],
gedaagde sub 2,
3. [Y], vennoot van gedaagde sub 1,
wonende te [adres],
gedaagde sub 3,
Gedaagden procederen in persoon, waarbij gedaagde sub 1 vertegenwoordigd wordt door gedaagden sub 2 en 3.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
1.1 de dagvaarding van 14 oktober 2010,
1.2 de aantekeningen van de griffier van het verhandelde ter terechtzitting op 2 november 2010,
1.3 de stukken die gedaagden ter terechtzitting van 2 november 2010 in het geding hebben gebracht, namelijk:
- een door gedaagden gesloten huurovereenkomst van 31 juli 2006 betreffende een onderneming en bedrijfsruimten;
- een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel betreffende de vennootschap onder firma Keugra en de onderneming De Kleine Ondeugd, gevestigd te Tilburg aan de Jan Heijnsstraat 10;
- een ontruimingsvonnis in kort geding van 20 juli 2010 met bijbehorend (betekenings)exploot;
- een brief van UWV WERKbedrijf aan gedaagden van 18 oktober 2010;
- een brief van gedaagden aan mevrouw [Z] (consulent AJD bij UWV WERKbedrijf) van 25 oktober 2010;
- een brief van UWV WERKbedrijf aan gedaagden van 28 oktober 2010.
De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1 Eiseres vordert bij dagvaarding bij wege van voorlopige voorziening, kort gezegd, om gedaagden te veroordelen tot betaling van het verschuldigde loon en vakantiegeld vanaf 1 juli 2010 tot de dag waarop er een rechtsgeldig einde komt aan de arbeidsovereenkomst, de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de voorgaande posten, wettelijke rente en veroordeling van gedaagden in de proceskosten. Bovendien vordert eiseres bij dagvaarding om gedaagden te veroordelen om haar toe te laten tot haar werkplek en om haar in het bezit te stellen van de loonstroken van de maanden die opeisbaar zijn een en ander op straffe van een dwangsom. Voor een precieze omschrijving van de vordering wordt verwezen naar de dagvaarding waarvan de inhoud hier moet worden geacht te zijn herhaald en ingevoegd.
2.2 Eiseres legt aan haar vordering het volgende, zakelijk weergegeven, ten grondslag:
- Eiseres is op 1 september 2006 voor onbepaalde tijd bij Le Petit Méchant in dienst getreden in de functie van serveerster;
- Het laatst verdiende salaris bedraagt € 1.067,38 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten;
- Er is vanaf 1 juli 2010 een loonbetalingsachterstand ontstaan en ondanks aanmaning daartoe zijn gedaagden niet overgegaan tot betaling van het achterstallige loon c.a.;
- Op 6 augustus 2010 is Le Petit Méchant onder begeleiding van politie en deurwaarders gesloten, hetgeen een risico is dat in redelijkheid voor rekening van gedaagden komt;
- Eiseres heeft tot 6 augustus 2010 gewerkt en heeft zich daarna bereid en beschikbaar gehouden om het werk te hervatten;
- Eiseres heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, omdat zij in haar levensonderhoud afhankelijk is van voormelde inkomsten.
2.3 Gedaagden hebben de vordering met betrekking tot het achterstallige loon c.a. tot 6 augustus 2010 ter terechtzitting erkend. Voor zover de vordering van eiseres betrekking heeft op de periode na 6 augustus 2010 hebben gedaagden ter terechtzitting gemotiveerd verweer gevoerd. Gedaagden stellen zich op het standpunt dat op hen vanaf 6 augustus 2010 geen betalingsverplichting meer rust in verband met een overgang van de onderneming.
2.4 Gedaagden leggen aan hun verweer het volgende, zakelijk weergegeven, ten grondslag:
- Gedaagde sub 1 heeft op 31 juli 2006 met de vennootschap onder firma Lunchroom Le Petit Méchant (met als vennoten [A] en [B]), waar-van de handelsnaam vanaf 1 september 2006 is gewijzigd in Keugra, een huurovereen-komst gesloten (ingaande op 1 juli 2006) betreffende de onderneming Lunchroom Le Petit Méchant en de bedrijfsruimten aan de Jan Heijnsstraat 10;
- In artikel 10.1 van voormelde huurovereenkomst is bepaald dat met ingang van de feitelijke overdracht van de onderneming alle rechten verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst(en) op huurder zijn overgegaan;
- Op basis van een vonnis in kort geding van 20 juli 2010 heeft op 6 augustus 2010 de ontruiming aan het adres Jan Heijnsstraat 10 te Tilburg plaatsgevonden;
- Na 6 augustus 2010 heeft Keugra de daarvóór door gedaagden gedreven onderneming overgenomen onder de naam De Kleine Ondeugd (letterlijke vertaling van Le Petit Méchant);
- De activiteiten van Le Petit Méchant en De Kleine Ondeugd zijn hetzelfde, namelijk het exploiteren van een lunchroom in de breedste zin van het woord. Bovendien zijn alle lopende contracten en de klantenkring overgenomen door De Kleine Ondeugd;
- Er is sprake van een overgang van onderneming, zodat eiseres per 6 augustus 2010 in dienst is bij De Kleine Ondeugd, althans Keugra.
2.5 De kantonrechter stelt voorop dat het hier gaat om een kort geding en dus niet om een "gewone procedure". In het kort geding gaat het om het verkrijgen van een voorlopige voorziening in een spoedeisende kwestie. Dat betekent dat de vergaring en vaststelling van feiten slechts summierlijk kan plaatsvinden en dat de beslissing afhankelijk is van een afweging van belangen in het licht van de aannemelijkheid van de aanspraak die door een eisende partij wordt gepretendeerd. De af te wegen belangen zijn onder meer en met name het belang van een eisende partij om reeds thans een voorziening, zoals door hem gevraagd, te verkrijgen en anderzijds het belang van de gedaagde partij om van een ingrijpende maatregel verschoond te blijven totdat in een bodemzaak (gewone zaak) over de gerechtvaardigdheid ervan is beslist.
2.6 Binnen voormeld kader is de kantonrechter van oordeel dat eiseres vooralsnog voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 BW per 6 augustus 2010 met als verkrijger de vennootschap onder firma Keugra/De Kleine Ondeugd. Weliswaar heeft er geen overdracht van activa plaatsgevonden (gedaagde sub 1 was immers ‘slechts’ huurder en de vennootschap onder firma Keugra – voorheen vennootschap onder firma Le Petit Méchant – is altijd eigenaar gebleven), maar die eis stelt de wet ook niet. Het moet gaan om een overgang van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. Daarvan is naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter sprake. Eerst was er de overgang van de exploitatie van de lunchroom van vennootschap onder firma Le Petit Méchant naar gedaagde sub 1 en vervolgens de overgang van gedaagde sub 1 naar de vennootschap onder firma Keugra/De Kleine Ondeugd. Eiseres heeft ter terechtzitting betwist dat laatstgenoemde overgang een overgang van onderneming is in de zin van artikel 7:662 BW. Als grond daarvoor heeft zij (enkel) aangevoerd dat aan die overgang, voor zover bij haar bekend, geen overeenkomst ten grondslag ligt. Dat argument kan haar echter niet baten. In het kader van de beschermingsgedachte ten behoeve van de werknemer, die met de wettelijke bescherming wordt beoogd, wordt het begrip “overeenkomst” in artikel 7:662 lid 2 sub a BW in de rechtspraak ruim uitgelegd. Ook als de oorspronkelijke werkgever en de opvolgende werkgever geen overeenkomst met elkaar hebben gesloten, kan uit de feitelijke gang van zaken voortvloeien dat er sprake is van een overgang van onderneming. Voldoende is dat er “in het kader van de contractuele betrekkingen een wijziging optreedt in de natuurlijke of rechtspersoon die de onderneming exploiteert en die uit dien hoofde werkgeversverplich-tingen heeft tegenover de werknemers die in de onderneming zijn aangesteld”, aldus het Europese Hof van Justitie in zijn uitspraak van 20 november 2003, NJ 2004/265. Dat is volgens het Europese Hof van Justitie ook het geval wanneer de eigenaar de exploitatie van een verpachte onderneming wegens wanprestatie van de pachter weer in eigen hand neemt (HvJ EG 17 december 1987, NJ 1989,674 (Ny Molle Kro).
De kantonrechter ziet in deze laatste zaak vooralsnog voldoende gelijkenis met het onder-havige geval. De verhuurder heeft in dit geval wegens wanprestatie van gedaagden ont-
ruiming gevraagd en bij vonnis in kort geding op 20 juli 2010 gekregen. Daarna is de verhuurder de exploitatie van de door hem verhuurde onderneming, zij het onder de “nieuwe” naam De Kleine Ondeugd, weer ter hand gaan nemen. Het op dezelfde locatie exploiteren van een (zeer) vergelijkbare lunchroom met voortzetting van de lopende contracten en het behouden van nagenoeg dezelfde klantenkring is door eiseres niet, althans onvoldoende, betwist.
2.7 Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter kan de loonvordering gelet op het voor-gaande slechts worden toegewezen voor zover die betrekking heeft op de periode vóór 6 augustus 2010. Voor het overige zal de loonvordering in dit kort geding worden afgewezen. Artikel 7:663 BW bepaalt immers dat door de overgang van de onderneming de verplichtingen uit een arbeidsovereenkomst van de werkgever overgaan op de verkrijger en dat voormelde werkgever gedurende een jaar na de overgang naast de verkrijger hoofdelijk is verbonden voor de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst die zijn ontstaan voor de overgang. De gevorderde wedertewerkstelling wordt gezien het voorgaande eveneens afgewezen. Wat betreft de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW merkt de kantonrechter het volgende op. De kantonrechter ziet geen reden de maximale wettelijke verhoging te matigen. Derhalve zal de gevorderde wettelijke verhoging van 50% over het salaris over de periode van 1 juli 2010 tot 6 augustus 2010 en over het vakantiegeld worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente kan als niet, althans onvoldoende betwist, eveneens worden toegewezen. Tot slot wordt de vordering met betrekking tot de loonstroken afgewezen, omdat het spoedeisende belang daarbij niet is gesteld of gebleken.
3. De kosten
Aangezien gedaagden door wanbetaling aanleiding hebben gegeven tot deze procedure, zal de kantonrechter gedaagden veroordelen in de proceskosten van eiseres. Die kosten worden tot deze uitspraak begroot op € 495,93 (bestaande uit
€ 87,93 aan dagvaardingskosten, € 208,- aan griffierecht en € 200,- aan salaris gemachtigde).
4. De beslissing
De kantonrechter, recht doende in kort geding:
veroordeelt gedaagden om aan eiseres te betalen het loon en vakantiegeld over de periode van 1 juli 2010 tot 6 augustus 2010, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid van elk van deze bedragen tot het moment waarop gedaagden aan hun betalingsverplichtingen hebben voldaan;
veroordeelt gedaagden in de proceskosten van eiseres, tot deze uitspraak begroot op € 495,93;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.