ECLI:NL:RBBRE:2010:BO3170

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4908
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag rioolheffing en de rechtmatigheid van de tariefstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 27 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van een aanslag rioolheffing die aan de belanghebbende was opgelegd voor het jaar 2009. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag van € 298,32, die was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente [X]. De belanghebbende voerde aan dat het bedrag te hoog was, gezien zijn status als alleenstaande, en dat de tariefstijging onredelijk was, vooral omdat het riool in zijn woonplaats slecht functioneerde en voor overlast zorgde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van het rioolrecht was ingegeven door de vernieuwing van het riool in de gehele gemeente. De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad bevoegd was om het tarief vast te stellen en dat er geen sprake was van willekeur of onredelijkheid in de tariefstelling. De rechtbank verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat het slecht functioneren van het riool de aanslag niet rechtvaardigde, aangezien het belastbare feit de aansluiting op het riool was en dit niet in geschil was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd aangetekend verzonden aan de partijen op 8 november 2010. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, waar partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep kunnen instellen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/4908
Uitspraakdatum: 27 oktober 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [X],
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 6 oktober 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag Rioolheffing.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede namens verweerder, [gemachtigde]. De zaken met procedurenummers 09/4906, 09/4907 en 09/4908 zijn gezamenlijk behandeld.
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Verweerder heeft met dagtekening 28 februari 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag Rioolheffing opgelegd van € 298,32.
2.2.In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende voert aan dat het bedrag te hoog is gezien de omstandigheid dat hij alleenstaande is, dat de tariefstijging sinds [woonplaats] bij [X] hoort onredelijk is en dat het riool slecht functioneert en stelselmatig voor overlast zorgt.
2.3.Op grond van artikel 229 van de Gemeentewet juncto artikel 2, lid 1 van de Verordening op de heffing en invordering van rioolrecht (verder: de Verordening rioolrecht) wordt in de gemeente [X] onder de naam ‘rioolrecht’ een recht geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Artikel 5 van de Verordening rioolrecht, gewijzigd in de Verordening tot 4e wijziging van de Verordening rioolrecht 2005, bepaalt dat het recht € 298,32 per jaar bedraagt voor de eerste 1.000 m³ afgevoerd water in 2009.
2.4.Ten aanzien van het tarief oordeelt de rechtbank als volgt. De vaststelling van het tarief van de onderhavige heffing is voorbehouden aan de gemeenteraad. Voor ingrijpen van de rechter in de tariefstelling is slechts plaats indien deze leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing, waarop de wetgever met het toekennen van de heffingsbevoegdheid aan de gemeentelijke wetgever niet het oog kan hebben gehad. Van dit laatste is bij de onderhavige (gedifferentieerde) tariefstelling naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Ten aanzien van de tariefstijgingen heeft verweerder gesteld dat de gemeente [X] bezig is alle riolen in de gemeente te vervangen en dat dit tot uitdrukking komt in de rioolheffing. Belanghebbendes stelling dat dit in [woonplaats] nog niet is gebeurd doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Immers, gesteld noch gebleken is dat de vervanging van het riool in [woonplaats] niet plaats zal vinden. Belanghebbendes stellingen ten aanzien van het tarief kunnen mitsdien niet slagen.
2.5.Belanghebbendes stelling dat het slecht functioneren van het riool de aan hem opgelegde aanslag Rioolheffing niet rechtvaardigt wordt door de rechtbank ook verworpen. De rechtbank overweegt daartoe dat het belastbare feit de aansluiting op het riool is en dit is niet in geschil. Het slechte functioneren van het riool doet hier niet aan af. (vergelijk Hoge Raad 27 februari 2009, nr 43.095, gepubliceerd in VN 2009/16.22).
2.6.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.7.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en door deze en mr. M.J.M. Mies, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 8 november 2010
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.