ECLI:NL:RBBRE:2010:BO2831

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2566
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake verstrekking documenten ontwikkeling winkelcentrum Waalwijk

In deze zaak hebben verzoekers, bestaande uit een vereniging van eigenaren en een holding, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening met betrekking tot de verstrekking van documenten die verband houden met de ontwikkeling van een winkelcentrum in Waalwijk. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk, dat op 12 mei 2010 is genomen, en dat de verstrekking van bepaalde documenten heeft geweigerd op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De documenten waar het om gaat zijn onder andere de grondtransactieovereenkomst II en de Lijst van de Verenigingen van Eigenaars. Tijdens de zitting op 1 september 2010 hebben de verzoekers hun standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat de gemeente ten onrechte bepaalde passages in de verstrekte documenten onleesbaar heeft gemaakt en dat de gemeente gehouden is om de geweigerde stukken te verstrekken.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gemeente zich beroept op verschillende weigeringsgronden uit de Wob, waaronder de bescherming van concurrentiegevoelige informatie en persoonsgegevens. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de gemeente niet onterecht heeft geweigerd om de grondtransactieovereenkomst II openbaar te maken, omdat deze overeenkomst actuele en concurrentiegevoelige informatie bevat die kan leiden tot onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken partijen. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de lijst van de Verenigingen van Eigenaars persoonsgegevens bevat, waardoor ook dit verzoek om openbaarmaking niet kan slagen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de beoordeling van de verzoeken om openbaarmaking een tijdrovende en nauwkeurige beoordeling vereist die niet past binnen de procedure van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de beslissing niet bindend is voor de uiteindelijke beslissing in de bodemprocedure, maar dat op dit moment geen gronden zijn om de verzoeken toe te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 10 / 2566 WOB VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
1. [naam Vereniging van eigenaren],
2. [naam Holding],
3. [naam B.V.] ,
allen gevestigd te Waalwijk, verzoekers,
gemachtigde mr. M. de Jong,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 12 mei 2010, aangevuld bij besluiten van 12 juli 2010, 2 augustus 2010 en 17 augustus 2010 inzake de verstrekking van een aantal documenten met betrekking tot de ontwikkeling van winkelcentrum [naam winkelcentrum]. Tevens hebben verzoekers op 23 juni 2010 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij beslissing van 16 juli 2010 heeft de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisneming van een aantal stukken gerechtvaardigd is. Bij brief van 23 juli 2010 hebben verzoekers toestemming gegeven aan de rechtbank om op grond van deze stukken uitspraak te doen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 1 september 2010, waarbij aanwezig waren [naam gemachtigde] (als vervanger van gemachtigde M. de Jong) namens verzoekers en [woordvoerders verweerder] namens verweerder.
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekers hebben bij brief van 18 maart 2010 verzocht om verstrekking van een afschrift van een overeenkomst van 1 maart 2010 tussen de gemeente Waalwijk en [naam vastgoedbedrijf].
Bij brief van 16 april 2010 hebben verzoekers dit verzoek uitgebreid met een aantal bijlagen en andere stukken die zouden behoren bij de hiervoor bedoelde overeenkomst.
Naar aanleiding van die verzoeken en latere brieven van verzoekers heeft verweerder op een viertal momenten stukken verstrekt met betrekking tot de realisering van het winkelcentrum [naam winkelcentrum].
Verweerder heeft bij besluit van 12 juli 2010 geweigerd om de grondtransactieovereenkomst van 1 maart 2010 tussen [naam vastgoedbedrijf] en de vereniging van onderhoud (VVO) [naam VVO] (hierna: grondtransactieovereenkomst II) te verstrekken en heeft in dat besluit voorts geweigerd om de Lijst van de Verenigingen van Eigenaars en de daarbij aangesloten eigenaren van 25 januari 2005 te verstrekken.
Voorts heeft verweerder bij brief van 2 augustus 2010 drie aanvullende stukken aan verzoekers ter beschikking gesteld, maar in die documenten bepaalde passages onleesbaar gemaakt.
Bij brief van 17 augustus 2010 heeft verweerder ten slotte nog vier aanvullende stukken verstrekt.
2.2 Gelet op het verzoek om voorlopige voorziening, de aanvullingen daarop en hetgeen ter zitting is besproken, beogen verzoekers met de onderhavige procedure alsnog de beschikking te krijgen over de grondtransactieovereenkomst II en de Lijst van de Verenigingen van Eigenaars. Voorts menen verzoekers dat verweerder ten onrechte een aantal passages in drie per 2 augustus verstrekte stukken onleesbaar heeft gemaakt. Verzoekers stellen dat verweerder gelet op zijn informatieplicht gehouden is de geweigerde stukken wel te verstrekken en minder passages onleesbaar te maken. Daarbij wijzen verzoekers erop dat de grondtransactieovereenkomst II onderdeel uitmaakt van een andere, wel verstrekte grondtransactieovereenkomst, zodat het in de rede ligt dat ook de grondtransactieovereenkomst II wordt verstrekt.
Van de zijde van verzoekers is ter zitting voorts gewezen op de brief van 30 augustus 2010 aan verweerder, waarin onder meer is verzocht om het rapport [naam rapport]; dit rapport is nog niet ontvangen en namens verzoekers wordt de voorzieningenrechter gevraagd ook te beslissen over de verstrekking van dit rapport.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voor zover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 In artikel 2 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is bepaald dat een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak informatie verstrekt en daarbij uitgaat van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Artikel 10, eerste lid van de Wob bepaalt dat het verstrekken van informatie onder meer achterwege blijft voor zover dit:
c bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
In het tweede lid van artikel 10 van de Wob is bepaald dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen onder meer de volgende belangen:
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.5 Verweerder heeft de grondtransactieovereenkomst II geweigerd openbaar te maken in verband met artikel 10, tweede lid onder g van de Wob. Ter zitting hebben de gemachtigden van verweerder in aanvulling hierop nog aangegeven dat verweerder niet beschikt over de definitieve, ondertekende versie van deze overeenkomst, maar slechts over een niet-ondertekende, concept-versie van deze overeenkomst.
Ten aanzien van de grondtransactieovereenkomst II hebben verzoekers aangegeven dat verweerder in het bestreden besluit en de bij dat besluit behorende aanvullende besluiten geen blijk heeft gegeven van een toetsing aan de gehanteerde weigeringsgrond en dat bij die toetsing – anders dan verweerder suggereert – niet van belang kan zijn wat de opvatting van de contractspartijen is. Voorts wijzen verzoekers erop dat verweerder zo nodig ook tot gedeeltelijke openbaarmaking kan overgaan.
De voorzieningenrechter overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de aanwezigheid van concurrentiegevoelige informatie in een document een reden kan zijn om voor onevenredige bevoordeling of benadeling te vrezen en derhalve een reden kan zijn om openbaarmaking van die concurrentiegevoelige informatie te weigeren. Na kennisneming van de inhoud van grondtransactie-overeenkomst II stelt de voorzieningenrechter vast dat de overeenkomst (mede) betrekking heeft op de verkoop en levering van gronden en op de bedragen die daarvoor betaald moeten worden. De overeenkomst bevat daarmee informatie over de strategie van de contractspartijen bij de ontwikkeling van dit project. Verweerder heeft gesteld dat het onderhavige project nog niet afgerond is en dat onder meer de realisering van een parkeergarage nog moet worden aanbesteed. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat de overeenkomst actuele en concurrentiegevoelige informatie bevat, zodat verweerder niet ten onrechte een beroep heeft gedaan op artikel 10, tweede lid onder g van de Wob.
Aan verzoekers moet worden toegegeven dat mogelijk slechts bepaalde gedeelten van de overeenkomst concurrentiegevoelige informatie bevat en dat openbaarmaking van de overige gedeelten van die overeenkomst niet kan worden geweigerd in verband met artikel 10, tweede lid onder g van de Wob. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat zich voor die gedeelten nog andere weigeringsgronden voordoen, te meer daar verweerder ter zitting heeft aangegeven dat een toetsing aan andere weigeringsgronden uit de Wob nog moet worden uitgevoerd.
Gelet hierop zal de beoordeling van mogelijk gedeeltelijke openbaarmaking van grondtransactieovereenkomst II een nauwkeurige en tijdrovende beoordeling van onderdelen van de overeenkomst vergen, waarbij ook nog door verweerder moet worden bezien of zich andere weigeringsgronden voordoen. Een dergelijke beoordeling past niet in het karakter van deze voorlopige voorzieningprocedure. Daar komt nog bij dat in geval van openbaarmaking door verweerder van (gedeelten van) de overeenkomst voor de betrokken contractspartijen de mogelijkheid moet bestaan om die openbaarmaking vooraf te laten beoordelen door de rechtbank of de voorzieningenrechter. Hoewel de voorzieningenrechter dan ook niet kan uitsluiten dat na heroverweging mogelijk gedeelten van de omstreden overeenkomst openbaar gemaakt zullen moeten worden, kan het verzoek op dit punt thans niet slagen.
2.6 Verweerder heeft de lijst van de Verenigingen van Eigenaars geweigerd in verband met artikel 10, eerste lid onder d van de Wob. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers geen gronden hebben aangevoerd tegen de weigering om de lijst van de Verenigingen van Eigenaars openbaar te maken. Na kennisneming van bedoelde lijst stelt de voorzieningenrechter voorts vast dat de lijst persoonsgegevens bevat, zodat niet zonder meer kan worden gezegd dat verweerder ten onrechte een beroep heeft gedaan op artikel 10, eerste lid onder d van de Wob. Het verzoek om een voorlopige voorziening voor dit document dient dan ook te worden afgewezen.
2.7 Bij de verstrekking van drie documenten op 2 augustus 2010 heeft verweerder in die documenten bepaalde passages onleesbaar gemaakt. In de begeleidende brief geeft verweerder aan dat hij bij de beslissing op bezwaar nader zal motiveren waarom deze passages onleesbaar zijn gemaakt. Ter zitting is namens verweerder gesteld dat dit onleesbaar maken is gebaseerd op artikel 10, eerste lid onder c in combinatie met artikel 10, tweede lid onder g van de Wob. Verzoekers hebben gesteld dat zij niet bestrijden dat in sommige gevallen deze weigeringsgronden hier opgaan, maar dat bijvoorbeeld in de bouwclaimovereenkomst tussen [naam B.V.] en de gemeente Waalwijk onder meer cijfers uit het globaal richtgevend programma onleesbaar zijn gemaakt, terwijl die cijfers uit andere, openbaar gemaakte stukken bij een ieder bekend zijn.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de onleesbaar gemaakte passages in ieder geval ook gegevens over de berekening van de aanneemsom, over de residuele grondwaarde, over het budget voor verwerving van gronden, over bouwkosten en honoraria van adviseurs betreft, welke gegevens kunnen worden gekenmerkt als concurrentiegevoelige gegevens. Verstrekking van deze gegevens kan door verweerder worden geweigerd in verband met artikel 10, eerste lid onder c en artikel 10, tweede lid onder g van de Wob.
Hoewel de voorzieningenrechter – na kennisneming van de onleesbaar gemaakte passages – zich afvraagt of alle onleesbaar gemaakte passages onder deze weigeringsgronden vallen, vergt de beantwoording van die vraag een een nauwkeurige en tijdrovende beoordeling die niet past in het karakter van deze voorlopige voorzieningprocedure. Gelet hierop dient ook dit verzoek thans te worden afgewezen.
2.8 Met betrekking tot het door verzoekers genoemde rapport [naam rapport] stelt de voorzieningenrechter vast dat eerst bij brief van 30 augustus 2010 door [naam gemachtigde] namens verzoekers is gevraagd om openbaarmaking van dit rapport. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit verzoek een nieuw verzoek is op basis van de Wob en nu dit verzoek eerst per 30 augustus 2010 kenbaar is gemaakt, moet verweerder de ruimte worden gelaten om binnen de in artikel 6, eerste lid van de Wob bedoelde termijn van 4 weken te beslissen op dit verzoek. Dit verzoek kan derhalve evenmin slagen.
2.9 Het verzoek om voorlopige voorziening zal derhalve worden afgewezen. Gegeven dit oordeel is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. Th. Peters, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M.A. de Rooij, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 13 september 2010