RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 10 / 3237 WET VV en 10 / 3238 WET
10 / 3239 WET VV en 10 / 3240 WET
uitspraak van de voorzieningenrechter
1. [naam v.o.f.],
gemachtigde [naam gemachtigde],
gevestigd te Oudenbosch,
2. [naam B.V.] ,
gemachtigde [naam gemachtigde],
gevestigd te Oudenbosch,
verzoeksters,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge,
verweerder.
Verzoeksters hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 juni 2010 (bestreden besluit I), inzake het nemen van een aantal verkeersmaatregelen in verband met het verplaatsen van de weekmarkt. Tevens hebben zij op 9 respectievelijk 11 augustus 2010 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 17 augustus 2010 een gewijzigd besluit genomen (bestreden besluit II). De rechtbank acht de beroepen mede te zijn gericht tegen dit nieuwe besluit.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 1 september 2010, waarbij verzoeksters werden vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Namens verweerder was aanwezig [woordvoerder verweerder].
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder besloten om:
- de weekmarkt Oudenbosch met ingang van 7 september 2010 voor een proefperiode van één jaar te verplaatsen naar de kop van de haven (Kade en Kaaistraat), hiervoor deze weggedeeltes op dinsdagen voor het verkeer af te sluiten van 11:00 tot 16:00 uur en daartoe de borden C01 (geslotenverklaring) te plaatsen van bijlage I van het RVV 1990 ter hoogte van de aansluitingen:
- Prof. Van Ginnekenstraat-Kade;
- Sluispoort-Kade-West Vaardeke;
- Rooseveltstraat-Kade;
- Havendijk-Kade;
- Markt-Fenkelstraat;
- West Vaardeke-Elisabethstraat;
- de gelegenheid tot parkeren in het af te sluiten gebied te reguleren door plaatsing van borden E04 (P-bord) met onderborden: “ parkeren verboden op dinsdag 11:00-16:00h i.v.m. weekmarkt” en onderbord OB303 (wegsleepsymbool) ter hoogte van de aansluitingen:
- Prof. Van Ginnekenstraat-Kade;
- Sluispoort-Kade;
- Rooseveltstraat-Kade;
- Havendijk-Kade;
- Kaaistraat huisnr. 25/27;
e.e.a. zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende tekeningen;
- de gevolgen van de verplaatsing van de weekmarkt maandelijks in samenspraak met de winkeliers en de marktkooplui te evalueren;
- het parkeerverbod op het parkeerterrein aan de Julianalaan bij de Em-té te Oudenbosch op dinsdag van 09:00-17:00 uur i.v.m. weekmarkt, op te heffen met ingang van 7 september 2010.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder besloten om:
- het bij besluit van 22 juni 2010 ingestelde parkeerverbod voor het terrein van de weekmarkt Oudenbosch aan de Kade en Kaaistraat op dinsdag vanaf 11:00 tot 16:00 uur te vervroegen naar 09:00 uur door plaatsing van borden E04 (P-bord) met onderborden: “parkeren verboden op dinsdag 09:00-16:00h i.v.m. weekmarkt” en onderbord OB303 (wegsleepsymbool) ter hoogte van de aansluitingen:
- Prof. Van Ginnekenstraat-Kade;
- Sluispoort-Kade;
- Rooseveltstraat-Kade;
- Havendijk-Kade;
- Kaaistraat huisnr. 25/27;
e.e.a. zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende tekeningen.
2.2 Verzoeksters hebben aangevoerd dat verweerder een aantal fouten heeft gemaakt in de gevolgde procedure. Verweerder heeft hen ten onrechte niet gehoord voordat het bestreden besluit I werd genomen, terwijl de Ondernemersvereniging Koepelcentrum (OK) wel is gehoord. Voorts heeft verweerder bij het nemen van het bestreden besluit I de wettelijke termijn om een besluit te nemen overschreden. Tenslotte hebben verzoeksters uit de Halderbergse bode moeten vernemen dat verweerder hangende de beroepsprocedure een gewijzigd besluit (bestreden besluit II) heeft genomen zonder verzoeksters in de gelegenheid te stellen om daartegen aanvullende bezwaren kenbaar te maken.
Verzoekster sub 1 heeft voorts, samengevat, aangevoerd dat de bereikbaarheid van haar bedrijf door de afsluiting ernstig wordt verstoord. Er wordt gevreesd voor omzetdaling en verzoekster vreest dat de banen van de medewerkers niet gegarandeerd kunnen worden. Volgens verzoekster sub 1 komt 70% van haar klanten van buiten Oudenbosch en de producten zijn vaak zwaar. In tegenstelling tot wat verweerder stelt, is verzoekster sub 1 niet via de achterzijde bereikbaar, want het verschil tussen de weg en de vloer is 1,35 meter.
De structurele afsluiting is geen normale maatschappelijke ontwikkeling die onder het ondernemersrisico valt. Tenslotte meent verzoekster sub 1 dat de afsluiting tot verkeersonveilige situaties en parkeerproblemen leidt.
Verzoekster sub 2 heeft, samengevat, aangevoerd dat de veiligheid voor personen in het risicogebied van de LPG-installatie in het gedrang komt. In dit kader wordt gewezen op de gewijzigde afstanden. Voorts verwacht verzoekster sub 2 door de afsluiting van de toegangswegen een vermogensschade van € 3.500,- tot € 5.000,- per week. Zij verwijst hiertoe naar de omzetcijfers. Daarnaast zal verzoekster sub 2 vermogensschade oplopen door de waardevermindering van haar onroerend goed. Tenslotte is het volgens verzoekster sub 2 niet waarschijnlijk dat na de evaluatie een wijziging van het besluit plaatsvindt.
Verzoeksters hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal, op grond van artikel 8:86 van de Awb, tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
2.4 Verzoeksters hebben aangevoerd dat verweerder een aantal fouten heeft gemaakt in de gevolgde procedure. Ten aanzien van deze formele bezwaren overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verzoeksters hebben aangevoerd dat verweerder hen ten onrechte niet heeft gehoord voordat het bestreden besluit I werd genomen, terwijl de OK wel is gehoord.
De voorzieningenrechter overweegt dat zienswijzen ingevolge de artikelen 4:8 en 4:9 van de Awb mondeling of schriftelijk naar voren kunnen worden gebracht. Vaststaat dat verzoeksters hun zienswijzen schriftelijk naar voren hebben gebracht. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat er op 12 mei 2010 een gesprek heeft plaatsgevonden met de OK. Hoewel de voorzieningenrechter het invoelbaar acht dat verzoeksters bij dit gesprek betrokken hadden willen worden, kan niet gesteld worden dat het niet mondeling horen van verzoeksters in strijd is met de genoemde artikelen van de Awb.
De voorzieningenrechter verwerpt deze grief.
Voorts stellen verzoeksters dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit I de wettelijke termijn om een besluit te nemen heeft overschreden.
De voorzieningenrechter overweegt dat de termijn voor het nemen van een besluit geen fatale termijn is. Overigens biedt de Awb middelen om bij overschrijding van de termijn besluitvorming af te dwingen, maar die middelen zijn door verzoeksters niet aangewend. Ook deze grief wordt verworpen.
Tenslotte hebben verzoeksters aangevoerd dat zij uit de Halderbergse bode hebben moeten vernemen dat verweerder hangende de beroepsprocedure een gewijzigd besluit (bestreden besluit II) heeft genomen zonder dat zij in de gelegenheid zijn gesteld om daartegen aanvullende bezwaren kenbaar te maken.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Verzoeksters hebben beroep ingesteld tegen het verkeersbesluit van 22 juni 2010 (bestreden besluit I). Op 17 augustus 2010, gepubliceerd op 25 augustus 2010, heeft verweerder een gewijzigd besluit genomen. Bij dit besluit heeft verweerder het parkeerverbod in verband met de weekmarkt op dinsdag vervroegd van 11:00 uur tot 09:00 uur. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster sub 2 aangegeven dat hij op zichzelf geen bezwaren heeft tegen deze vervroeging van het parkeerverbod. Zijn bezwaren richten zich immers meer op de wegafsluitingen dan op het parkeerverbod. De gemachtigde van verzoekster sub 1vindt de vervroeging van het parkeerverbod wel nadelig. Gelet op het voorgaande had verweerder in ieder geval verzoekster sub 1 in de gelegenheid moeten stellen om zijn zienswijze aan te vullen, alvorens het voor hem nadelige bestreden besluit II te nemen. De voorzieningrechter zal dit vormverzuim evenwel met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, nu de aanvullende bezwaren van verzoekster sub 2 meegenomen kunnen worden in de onderhavige beroepsprocedure. Derhalve kan niet gesteld worden dat verzoekster sub 2 in haar belangen is geschaad. De grief wordt verworpen.
2.5 In artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is bepaald dat de krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer.
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Artikel 15, eerste lid, van de WVW 1994 bepaalt dat de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voorzover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit. Ingevolge het tweede lid geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.6 Ter beoordeling van de voorzieningenrechter ligt het bestreden besluit I, zoals dat is gewijzigd bij het bestreden besluit II.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat op grond van de hiervoor aangehaalde artikelen aan een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. De rechter mag dergelijke besluiten dan ook slechts terughoudend toetsen. Voorts wordt overwogen dat, blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, het treffen van een verkeersmaatregel als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van de betrokkenen behoren te blijven. Er kunnen zich evenwel omstandigheden voordoen, waardoor een individueel belang ten gevolge van een maatregel zodanig zwaar wordt getroffen, dat moet worden geoordeeld dat het bestuursorgaan, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het treffen van die verkeersmaatregel heeft kunnen besluiten, dan wel niet daartoe heeft kunnen besluiten zonder compensatie te bieden aan degenen die onevenredig zwaar getroffen zijn door de maatregel. In het onderhavige geval dient dan ook beoordeeld te worden of verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verplaatsen van de weekmarkt en het afsluiten van de weg op dinsdag.
De voorzieningenrechter constateert dat verweerder ter zake het beleid hanteert zoals dat is neergelegd in de “Nota Detailhandelsbeleid gemeente Halderberge” (hierna: de Nota) die de gemeenteraad op 25 september 2008 heeft vastgesteld. In die nota staat op bladzijde 19:
“De weekmarkt op de huidige locatie achter de supermarkt Em-té voldoet niet. Deze locatie biedt onvoldoende mogelijkheden voor aansluiting met de centrumaanbieders. Een nieuwe locatie biedt mogelijkheden voor de ondernemers om een volwaardige en krachtige weekmarkt in het centrum van Oudenbosch te realiseren. Van belang is de afstemming van de diverse aanbodvormen: standplaatsen, weekmarkt en gevestigde detailhandel.”
Op bladzijde 20 staat: “De weekmarkt is momenteel op een parkeerterrein achter de Em-té geplaatst. In de nabije toekomst zal dit rondom de kop van de haven/Aldi worden."
Op bladzijde 33 en 35 wordt als een zwak punt van de gemeente Halderberge en van Oudenbosch in het bijzonder genoemd dat de weekmarkt klein en excentrisch gelegen is.
Op bladzijde 37 wordt als toekomstbeeld voor Oudenbosch onder meer genoemd dat de weekmarkt op de nieuwe locatie een duidelijke trekker is voor het winkelend publiek.
Op bladzijde 39 wordt de termijn voor het verplaatsen en uitbreiden van de weekmarkt naar de kop van de haven kort genoemd; dit is 1 tot 2 jaar.
Voorts hanteert verweerder het beleid zoals dat is neergelegd in het rapport “Weekmarkten en standplaatsen gemeente Halderberge” (hierna: het rapport) dat op 15 december 2009 door verweerder is vastgesteld. In het rapport staat op bladzijde 5 dat dit beleid is vastgesteld vanuit de gedachte dat detailhandel, weekmarkt en standplaatsen elkaar versterken en als geheel bijdragen aan een goed woon-, werk- en leefklimaat in de gemeente. Op bladzijde 14 van dit rapport staat dat uit het onderzoek onder marktbezoekers is gebleken dat combinatiebezoek in Oudenbosch relatief vaak voor komt, vooral in combinatie met winkels. Op bladzijde 31 wordt de termijn voor het verplaatsen van de weekmarkt naar het Kadeplein kort genoemd; dit is 1 tot 2 jaar.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het hierboven aangehaalde beleid niet onredelijk te achten. Voorts past het besluit van verweerder om de weekmarkt te verplaatsen naar de kop van de haven (Kade en Kaaistraat) in het beleid.
Verzoekster sub 1 heeft aangevoerd dat de bereikbaarheid van haar bedrijf door de afsluiting ernstig wordt verstoord. De voorzieningenrechter constateert dat de ingang van het bedrijf van verzoekster sub 1 met de fiets en te voet bereikbaar blijft doordat marktkramen aan de andere zijde van de straat geplaatst worden (aan de zijde van de haven). Dit wordt overigens door verzoekster sub 1 niet betwist. Met betrekking tot de grief dat klanten op dinsdag niet meer met de auto voor de deur van het bedrijf kunnen komen en er een toename zal zijn van de parkeerdruk, heeft verweerder een verkeerskundige analyse laten verrichten door het bureau [naam bureau]. In die analyse wordt geconcludeerd dat de bereikbaarheid van het centrum voldoende gewaarborgd blijft. Omrijafstanden en parkeergelegenheden blijven binnen acceptabele grenzen. De parkeergelegenheid aan het West-Vaardeke blijft open. Tevens blijft het parkeerterrein tegenover het tankstation open. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de afstand van deze parkeergelegenheid tot het bedrijf van verzoekster sub 1 niet onacceptabel te achten.
Verzoekster sub 2 heeft aangevoerd dat zij vreest voor de veiligheid voor personen in het risicogebied van de LPG-installatie. Voorts verwacht verzoekster sub 2 een substantiële omzetdaling door de afsluiting van de toegangswegen alsmede waardevermindering van haar onroerend goed. De voorzieningenrechter constateert dat verweerder een onderzoek heeft laten verrichten ten aanzien van het groepsrisico van de LPG-installatie door Adviesgroep [naam adviesgroep]. Uit dit onderzoek blijkt dat de weekmarkt binnen het invloedsgebied van het LPG- tankstation komt te liggen. Het groepsrisico is berekend voor de huidige bebouwing en de gewenste toekomstige situatie. Het toestaan van de weekmarkt heeft echter geen zichtbare invloed op het berekende groepsrisico, aldus [naam adviesgroep]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op goede gronden op dit onderzoek kunnen baseren. De gemachtigde van verzoekster sub 2 heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitgangspunten en de conclusies van dit onderzoek niet zouden kloppen. Van de juistheid daarvan dient derhalve te worden uitgegaan.
Mogelijke schade als gevolg van omzetdaling moet aannemelijk worden gemaakt in een andere procedure. Verzoeksters kunnen een beroep doen op de Beleidsregels nadeelcompensatie van 29 september 2009.
De proefperiode is voor één jaar en er vindt maandelijks een evaluatie plaats. Verweerder heeft aangegeven dat de proef niet ten koste mag gaan van het huidige winkelbestand. De OK is akkoord gegaan met de proef. De voorzieningenrechter heeft geen reden om te twijfelen aan te toezegging van de gemachtigde van verweerder ter zitting dat niet alleen de marktkooplieden en de OK worden betrokken bij de maandelijkse evaluatie, maar ook de gemachtigden van verzoeksters.
2.7 Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid dit verkeersbesluit heeft kunnen nemen en dat de grieven van verzoeksters hiertegen niet slagen. Hun beroepen worden ongegrond verklaard. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
2.8 Gelet op dit oordeel is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.
verklaart de beroepen ongegrond;
wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, en door deze en mr. M.A. de Rooij, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2010.
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij op het beroep is beslist, kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Tegen de uitspraak inzake de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 8 september 2010