RECHTBANK BREDA
Team kanton Tilburg
zaak/rolnr.: 591374-CV-10-2313
vonnis d.d. 15 september 2010
de onderlinge waarborgmaatschappij ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ MENZIS ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Zwolle,
eiseres bij dagvaarding d.d. 8 maart 2010,
gemachtigde: L.C.J. Netten, L.W.J. Danen, J.H. Vekemans en W.S.M. van Laerhoven, gerechtsdeurwaarders te Tilburg en Eindhoven ,
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
procederend in persoon.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
1.1 het exploot van dagvaarding van 8 maart 2010 met producties;
1.2 de conclusie van antwoord met een productie;
1.3 de conclusie van repliek met een productie;
1.4 de conclusie van dupliek met producties.
De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2.1 Eiseres vordert om gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 1.529,47, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.095,25 vanaf 15 februari 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening en veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
2.2 Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.1 Tussen partijen is niet in geschil en staat derhalve vast dat gedaagde met eiseres een zorgverzekeringsovereenkomst heeft gesloten, waarop de algemene voorwaarden van eiseres van toepassing zijn, en dat gedaagde op grond van die overeenkomst aan eiseres premie verschuldigd is, die per maand in rekening wordt gebracht.
3.2 Eiseres legt aan haar vordering in hoofdsom ten grondslag dat gedaagde, ondanks herhaalde aanmaningen, in gebreke is gebleven met de betaling van een totaal bedrag aan premies ad, pro resto, € 1.095,25. Een specificatie van dat bedrag is overgelegd.
Eiseres vordert wettelijke rente over de niet betaalde premies, welke rente zij tot 15 februari
2010 heeft berekend op een bedrag van € 77,22. Daarnaast maakt zij, zowel op grond van de toepasselijke voorwaarden als op grond van artikel 6:96 BW aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 357,- inclusief BTW.
3.3 Gedaagde heeft de verschuldigdheid van de gevorderde hoofdsom en de daarover gevorderde wettelijke rente niet betwist.
Zijn verweer betreft in de eerste plaats de buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde stelt dat er, behalve de in de onderhavige procedure gevorderde premies, nog meer premie-bedragen openstaan zowel van hemzelf als van zijn echtgenote, welke premievorderingen eiseres eveneens aan haar incassogemachtigde uit handen heeft gegeven. Volgens gedaagde voert de incassogemachtigde de buitengerechtelijke incassokosten op, door steeds van een aantal openstaande posten een separaat dossier te maken en in ieder dossier opnieuw buitengerechtelijke kosten in rekening te brengen. Gedaagde stelt dat hij verzocht heeft alle openstaande posten samen te voegen, om zodoende de kosten te beperken. Hij gaat ervan uit, zo begrijpt de kantonrechter, dat het overeenkomstig het Rapport Voorwerk II berekende bedrag aan incassokosten over de totale hoofdsom lager is, dan de som van alle afzonderlijk in rekening gebrachte incassokosten.
Gedaagde stelt voorts dat eiseres, althans haar incassogemachtigde, ten onrechte, naast incassokosten, ook administratiekosten in rekening brengt, zij het, dat in het in de onderhavige procedure gevorderde bedrag geen administratiekosten zijn begrepen, aldus gedaagde. Gedaagde verzoekt de kantonrechter om eiseres te gelasten alle dossiers samen te voegen.
Gedaagde stelt voorts dat eiseres te vroeg en zonder aankondiging tot dagvaarding is overgegaan, terwijl hij zich steeds bereid verklaard heeft een regeling te treffen. De kantonrechter beschouwt die stelling als een verweer tegen de gevorderde proceskosten.
3.4 Bij repliek heeft eiseres gesteld dat zij, om de betalingsachterstand niet te ver te laten oplopen, telkens na een aantal maanden premieachterstand haar vordering uit handen geeft. De gemachtigde voegt die dan zoveel mogelijk samen. Ook in de onderhavige zaak is dat volgens eiseres gebeurd.
Eiseres stelt dat in elk dossier de incassokosten zijn berekend conform het Rapport Voorwerk en het tarief gerelateerd is aan de hoofdsom. Als de hoofdsommen bij elkaar worden opgeteld, worden ook de daaraan gerelateerde incassokosten hoger, aldus eiseres.
Naar aanleiding van het verzoek om alle dossiers samen te voegen stelt eiseres dat de vorderingen op de echtgenote van gedaagde niets van doen hebben met de onderhavige vordering.
Eiseres bevestigt dat juist is de stelling van gedaagde dat administratiekosten dienen te zijn begrepen in het overeenkomstig het Rapport Voorwerk gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. Daarom worden in de onderhavige procedure ook niet afzonderlijk administratiekosten gevorderd, aldus eiseres.
Eiseres betwist dat zij te vroeg en zonder aankondiging heeft gedagvaard. Zij wijst erop dat de thans gevorderde premiebedragen reeds geruime tijd openstaan en dat reeds veelvuldig is gesommeerd, waarbij telkens is aangezegd dat bij het uitblijven van betaling tot dagvaarding zou worden overgegaan. Gedaagde heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om betalingsafspraken te maken en betalingen te doen.
3.5 Bij dupliek heeft gedaagde zijn eerder gevoerde verweer gehandhaafd en nader toegelicht en onderbouwd met een tweetal van de gemachtigde van eiseres ontvangen brieven van respectievelijk 5 januari 2010 en 9 maart 2010.
De kantonrechter overweegt als volgt.
3.6 De vorderingen ter zake hoofdsom en wettelijke rente daarover zijn niet betwist en zijn voldoende onderbouwd, zodat deze kunnen worden toegewezen.
3.7 Het verweer van gedaagde met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten komt er in de kern op neer dat gedaagde eiseres verwijt die kosten onnodig hoog te laten oplopen door niet alle openstaande vorderingen samen te voegen. Hij maakt in dit verband in zijn conclusie van antwoord melding van door de incassogemachtigde aan hem gezonden brieven van 5 januari 2010 en van 9 maart 2010. Eiseres heeft bij repliek niet weersproken dat op die data brieven zijn verzonden, zodat daarvan kan worden uitgegaan. Bij dupliek heeft gedaagde die brieven in afschrift overgelegd. Eiseres heeft daarop niet meer kunnen reageren, maar de kantonrechter heeft geen reden om aan te nemen dat die kopieën inhoudelijk niet overeenstemmen met de originelen. De kantonrechter stelt vast dat de door de incassogemachtigde van eiseres verstrekte overzichten (van openstaande vorderingen van eiseres op gedaagde, dan wel op diens echtgenote) van 5 januari en van 9 maart 2010 vrijwel identiek zijn.
3.8 Deze overzichten ondersteunen de stelling van gedaagde dat de incassogemachtigde een aantal separate dossiers in behandeling heeft betreffende vorderingen van eiseres op gedaag-de, dan wel zijn echtgenote, en dat in ieder van die dossiers afzonderlijk buitengerechtelijke incassokosten in rekening worden gebracht. Eiseres heeft dat in feite bij repliek ook beves-tigd. Op zichzelf valt te begrijpen dat eiseres, zoals zij stelt, om de betalingsachterstand niet te hoog te laten oplopen, deze telkens na een aantal maanden ter incasso uit handen geeft aan haar gemachtigde. Dat hoeft er op zichzelf echter nog niet toe te leiden dat dan ook weer apart over dat deel van de vordering afzonderlijk buitengerechtelijke incassokosten worden berekend. Denkbaar is immers ook dat de “nieuwe” vordering wordt toegevoegd aan het reeds in behandeling zijnde dossier. Te verdedigen is zelfs dat eiseres, c.q. haar gemachtigde, uit een oogpunt van schadebeperking, jegens gedaagde tot een dergelijke samenvoeging gehouden is, indien het bedrag dat aan buitengerechtelijke incassokosten conform het Rapport Voorwerk mag worden berekend over de hogere totale hoofdsom lager is, dan de som van de over de afzonderlijke hoofdsommen te berekenen buitengerechtelijke kosten.
Anderzijds kan van eiseres in redelijkheid uiteraard niet worden verwacht dat zij, als betaling gedurende langere tijd uitblijft, maar blijft doorgaan met het samenvoegen van de nieuw ontstane achterstand bij de vordering waarvoor reeds een incassoprocedure loopt. Op enig moment moet zij tot dagvaarding kunnen overgaan.
3.9 In het door gedaagde bij dupliek overgelegde overzicht van 5 januari 2010 valt op dat de incassogemachtigde van eiseres, naast het dossier dat onderwerp is van de onderhavige vordering, nog 9 andere dossiers in behandeling heeft betreffende vorderingen van eiseres, waarvan 2 betrekking hebben op gedaagde en 7 op zijn echtgenote. Eiseres stelt bij repliek dat vorderingen op gedaagde enerzijds en op zijn echtgenote anderzijds niets met elkaar te maken hebben. Dat is juridisch gezien juist, maar vanuit de optiek van het “gezinsbudget” van gedaagde natuurlijk niet. Bovendien betekent het feit dat het juridisch om twee afzonderlijke vorderingen op ieder van de echtgenoten afzonderlijk gaat nog niet dat in de kostensfeer niet zou kunnen worden bespaard door, waar mogelijk, de zaken samen te voegen. Zo had in de onderhavige zaak bijvoorbeeld ook de echtgenote van gedaagde kunnen worden gedagvaard voor de door haar nog te betalen bedragen, hetgeen een besparing van griffierecht zou hebben opgeleverd. Overigens stelt de kantonrechter vast dat in de brief van 5 januari 2010, geadresseerd aan alleen gedaagde, en in de brief van 9 maart 2010, geadresseerd aan zowel gedaagde als aan zijn echtgenote, alle vorderingen tegen beiden worden vermeld en wordt gesommeerd tot betaling van het totale bedrag van alle vorderingen. In zoverre behandelt eiseres de vorderingen derhalve wel samen.
3.10 Voorts valt op dat 5 van die 9 dossiers (2 betreffende gedaagde en 3 betreffende zijn echtgenote) betrekking hebben op relatief geringe vorderingen, variërend van € 44,34 tot € 130,23. In ieder van deze dossiers is, conform het Rapport Voorwerk € 44,03 ter zake buitengerechtelijke incassokosten berekend, in totaal derhalve 5 x € 44,03= € 220,15. Clustering van deze vorderingen met andere had tot een aanzienlijk lager bedrag aan buitengerechtelijke kosten geleid. Wanneer bijvoorbeeld de 2 in voormelde overzichten vermelde vorderingen jegens gedaagde van respectievelijk € 66,46 en € 44,34 bij de onderhavige vordering waren gevoegd, had de oorspronkelijke hoofdsom in de onderhavige zaak bedragen € 1.379,50 +
€ 66,46 + € 44,34= € 1.490,30. Bij een dergelijke hoofdsom zouden de buitengerechtelijke kosten € 357,- hebben bedragen, hetzelfde bedrag als nu is gevorderd. Nu gedaagde deze overzichten pas bij dupliek heeft overgelegd heeft eiseres daarop niet meer kunnen reageren en toelichten waarom het incassotraject op deze wijze is ingericht. Voor de beoordeling van de onderhavige vordering, waarvan de twee in het voorbeeld genoemde bedragen geen deel uitmaken, is dat echter ook niet relevant omdat gesteld noch gebleken is dat het thans gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten ad € 357,- om een of andere reden niet redelijk zou zijn. In de onderhavige procedure is die vordering ter zake buitengerechtelijke kosten derhalve toewijsbaar. Gedaagde kan op hetgeen hiervoor is overwogen mogelijk nog wel een beroep doen indien later alsnog afzonderlijk buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd over de beide voornoemde bedragen.
3.11 Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat in voormelde overzichten ook opvalt dat in elk van de 9 dossiers € 11,50 ter zake administratiekosten in rekening wordt gebracht, naast buitengerechtelijke incassokosten, terwijl eiseres bij repliek als juist erkent dat die administratiekosten geacht worden deel uit te maken van de buitengerechtelijke incassokosten. Nu eiseres hierop niet meer heeft kunnen reageren blijft de reden van deze handelwijze onbekend. Eiseres wordt in overweging gegeven de sommatiebrieven zodanig te corrigeren dat niet én administratiekosten én buitengerechtelijke kosten worden gevorderd. Voor de onderhavige zaak is deze kwestie niet relevant omdat, naar beide partijen stellen, in de onderhavige vordering geen afzonderlijke administratiekosten zijn begrepen.
3.12 Het verweer van gedaagde dat eiseres te vroeg en zonder aankondiging zou hebben gedagvaard, snijdt geen hout. De premieachterstand waarvan thans betaling wordt gevorderd betreft de premies die verschuldigd waren in de periode van februari 2008 tot en met juli 2009. Als door eiseres gesteld en niet weersproken staat vast dat daarvoor al veelvuldig is gesommeerd en dat herhaaldelijk rechtsmaatregelen zijn aangekondigd voor het geval betaling uitbleef. Gedaagde heeft voldoende tijd gehad om betalingsafspraken te maken en te beginnen met aflossing van de achterstand. Hij stelt geen antwoord te hebben gehad op zijn verzoek om een betalingsvoorstel te doen. Dat had hem er echter niet van hoeven te weerhouden te beginnen met aflossen en zelf een voorstel voor een betaling in termijnen te doen. Het is vervelend voor gedaagde als hij gezondheidsproblemen had en niet veel meer kon dan plat liggen, zoals hij in de door hem overgelegde e-mails aangeeft, maar de kantonrechter vermag niet in te zien waarom dit hem zou beletten afspraken te maken of betalingen te (laten) doen.
Gedaagde dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proces- kosten van eiseres. Die kosten bedragen tot op heden € 602,65, bestaande uit € 94,65 ter zake dagvaardingskosten, € 208,- ter zake griffierecht en € 300,- voor salaris van de gemachtigde van eiseres.
veroordeelt gedaagde om tegen bewijs van kwijting aan eiseres te betalen de somma van € 1.529,47, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.095,25 vanaf 15 februari 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten van eiseres, tot op heden begroot op € 602,65;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Sierkstra en is uitgesproken op de openbare terecht-zitting van woensdag 15 september 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.