ECLI:NL:RBBRE:2010:BN8670

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
211521 HAZA 09-2093
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van den Heuvel
  • J. Römers
  • A. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantiekantoor voor schade door oplichting door medewerker

In deze zaak vorderden eisers, wonende te Kaatsheuvel, betaling van een schadevergoeding van gedaagden, waaronder de besloten vennootschap Senso Advies Groep BV en Rymi Beheer BV, wegens oplichting door een medewerker van Senso, [gedaagde 3]. De rechtbank Breda oordeelde dat de medewerker onrechtmatig had gehandeld door gelden van eisers, die bedoeld waren voor een depositorekening bij Nationale Nederlanden, in privé te behouden. De rechtbank onderzocht of Senso aansprakelijk was voor de handelingen van haar medewerker en of er sprake was van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. De rechtbank concludeerde dat eisers gerechtvaardigd hadden vertrouwd op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gedaagde 3], en dat Senso toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst. De rechtbank wees de vordering van eisers toe en veroordeelde gedaagden hoofdelijk tot betaling van een bedrag van EUR 32.525,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 8 januari 2007. Tevens werden de proceskosten aan de zijde van eisers toegewezen. Het vonnis werd uitgesproken op 29 september 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 211521 / HA ZA 09-2093
Vonnis van 29 september 2010
in de zaak van
1. [eiser],
2. [eiseres],
beiden wonende te Kaatsheuvel,
eisers,
advocaat mr. B. Maat,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SENSO ADVIES GROEP BV,
statutair gevestigd en zaakdoende te Waalwijk,
gedaagde,
advocaat mr. S.A.E.M. Rampaart,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RYMI BEHEER BV,
gevestigd en zaakdoende te Kaatsheuvel,
gedaagde,
niet verschenen,
3. [gedaagde 3],
wonende te Kaatsheuvel,
gedaagde,
niet verschenen.
Eisers zullen hierna [eisers] (mannelijk enkelvoud) genoemd worden en gedaagden zullen afzonderlijk Senso, Rymi en [gedaagde 3] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 april 2010 en alle daarin reeds genoemde stukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 9 juni 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. [eisers] vordert samengevat - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 32.525,-, te vermeerderen met rente en kosten, waaronder beslagkosten.
2.2. Senso voert verweer.
3. De beoordeling
3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties, wordt uitgegaan van de volgende feiten:
- Senso kende een drietal aandeelhouders, te weten Bert Naaijen Beheer BV (bestuurd door de heer [X]) Wim ten Hagen Beheer BV (bestuurd door de heer [W]) en Rymi Beheer BV (bestuurd door de heer P.J.C.M.J. [gedaagde 3]). Deze drie aandeelhouders vormden tevens het bestuur van Senso, waarbij een bestuurder slechts gezamenlijk met één van de twee andere bestuurders van Senso vertegenwoordigingsbevoegd waren.
- [eisers] heeft via [gedaagde 3] zijn verzekeringen laten onderbrengen bij Senso. Op een gegeven moment is [gedaagde 3] (wederom) bij [eisers] thuis op bezoek geweest, waarbij onder meer gesproken is over het onderbrengen van spaargeld van [eisers] op een vaste termijn depositorekening.
- Naar aanleiding van voornoemd gesprek heeft [gedaagde 3] bij brief van 3 januari 2007 op het briefpapier van Senso aan [eisers] een aanbieding gedaan voor het vastzetten van spaargeld ten bedrage van € 30.000,- tegen rente.
- Op 8 januari 2007 heeft [eisers] een bedrag van € 35.000,- overgemaakt op een door [gedaagde 3] opgegeven bankrekeningnummer, waarbij [eisers] in de veronderstelling verkeerde dat dit bedrag werd gestort op (een) depositorekening(en) bij Nationale Nederlanden Financiële Diensten BV (hierna Nationale Nederlanden).
- [eisers] heeft vervolgens een brief van [gedaagde 3], gedateerd 23 januari 2007, op het briefpapier van Senso ontvangen, waarin - voor zover thans van belang - staat vermeld:
“Vaste Termijn Depostito
(…)
Nationale Nederlanden Financiële diensten B.V. heeft op 1 januari 2007 een bedrag ontvangen van EUR 35.000,- en is per gelijke datum rente dragend geworden.
Overige voorwaarden:
- Duur deposito is zes maanden (…).
- Rentevergoeding 4,2% betaalbaar op het einde van de rente vast periode.
(…).
Nationale Nederlanden
Financiële diensten B.V.
(…)
Intermediair:
Senso Adviesgroep BV
(…).”
- [eisers] heeft besloten om de duur van de depositorekening met zes maanden te verlengen, waarna op 28 juni 2007 [gedaagde 3] op het briefpapier van Senso aan [eisers] onder meer heeft geschreven dat de bestaande depositorekening is verlengd voor een periode van zes maanden en dat het nieuwe spaarbedrag EUR 35.735,- bedraagt.
- Voorts doet [gedaagde 3] aan [eisers] overzichten toekomen van de betreffende saldi en opgebouwde rente, waarop onder meer het logo en de gegevens van Nationale Nederlanden staan vermeld.
- Bij brief van 25 januari 2008 heeft Senso haar relaties geïnformeerd over het vertrek van [gedaagde 3] bij haar bedrijf per 1 januari 2008.
- Op 27 maart 2009 heeft [eisers] naar aanleiding van telefonische contacten met Nationale Nederlanden ontdekt dat er geen depositorekening(en) voor [eisers] bij Nationale Nederlanden worden gehouden.
- Op 2 april 2009 heeft [eisers] aangifte bij de politie van oplichting zijdens [gedaagde 3] gedaan.
- [gedaagde 3] is strafrechtelijk vervolgd en door de rechtbank Breda veroordeeld wegens oplichting, waarbij tevens een vordering benadeelde partij is ingesteld en toegewezen. [gedaagde 3] is tegen dit strafvonnis in hoger beroep gegaan, in welke procedure door het gerechtshof thans nog geen arrest is gewezen.
- Naast [eisers] zijn er een groot aantal andere gedupeerden van de oplichtingspraktijken van [gedaagde 3].
3.2. [eisers] grondt zijn vordering jegens [gedaagde 3] op artikel 6:162 BW, stellende dat [gedaagde 3] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door het spaargeld van [eisers] van EUR 35.000,- in privé te behouden in plaats van op de bankrekening van Nationale Nederlanden te storten. Ten aanzien van Rymi baseert [eisers] zijn vordering eveneens op artikel 6:162 BW, stellende dat zij aansprakelijk is voor de handelingen van haar enige bestuurder [gedaagde 3] en dat Rymi medebestuurder was van Senso. Met betrekking tot Senso beroept [eisers] zich op artikel 3:61 lid 2 BW, stellende dat er zijdens Senso sprake is van toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gedaagde 3]. [eisers] grondt zijn vordering jegens Senso primair op een toerekenbare tekortkoming zijdens Senso in de nakoming van de bemiddelings-overeenkomst die [gedaagde 3] namens Senso met [eisers] heeft gesloten, maar waaraan geen uitvoering is gegeven door het spaargeld niet op een rekening van Nationale Nederlanden (door) te storten. Subsidiair grondt [eisers] zijn vordering jegens Senso op artikel 6:162 BW en hij stelt daartoe dat Senso onvoldoende controle en toezicht op de handelwijze van [gedaagde 3] heeft gehouden.
3.3. Senso verweert zich door aan te voeren dat zij niet tekort geschoten kan zijn in de nakoming van de overeenkomst omdat er tussen haar en [eisers] geen bemiddelingsovereenkomst gesloten is, aangezien die overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eisers] en [gedaagde 3] zelf. Bovendien heeft [gedaagde 3] volgens Senso haar ook niet rechtsgeldig kunnen vertegenwoordigen, nu hij daartoe niet zelfstandig bevoegd was en er evenmin sprake was van (de schijn van) volmacht. Zo er al sprake zou zijn van een overeenkomst tussen [eisers] en Senso, dan is zij niet schadeplichtig omdat zij niet in gebreke is gesteld en dus nimmer in verzuim is komen te verkeren, alsdus Senso. Naar de mening van Senso is deze overeenkomst per 1 januari 2008 geëindigd omdat het deposito op die datum afliep en [gedaagde 3] op diezelfde datum uit de onderneming van Senso is getreden. Indien er al sprake zou zijn van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, dan kan dit volgens Senso niet aan haar worden toegerekend wegens overmacht omdat [gedaagde 3] geheel buiten haar medeweten heeft gehandeld. In de visie van Senso heeft zij evenmin onrechtmatig jegens [eisers] gehandeld. Zij voert daartoe onder meer aan dat zij het bedrag van € 35.000,- niet heeft ontvangen en dat zij niet gehouden was noch in staat was om meer controle en toezicht op [gedaagde 3] te houden. Mocht Senso al schadeplichtig zijn, dan betwist zij de omvang van de gevorderde schadevergoeding en beroept zij zich op artikel 6:109 en 6:101 BW. Ten slotte betwist Senso ten aanzien van de gevorderde rente zowel de ingangsdatum daarvan als het rentepercentage.
3.4. Ten aanzien van de vordering jegens [gedaagde 3] geldt dat [gedaagde 3] niet op de voorgeschreven wijze in het geding is verschenen, noch enig verweer heeft gevoerd, terwijl de juiste formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen. De rechtbank zal derhalve tegen [gedaagde 3] verstek verlenen. Nu de vordering jegens [gedaagde 3] de rechtbank niet onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, zal deze vordering worden toegewezen.
3.5. Ook met betrekking tot Rymi geldt dat zij niet op de voorgeschreven wijze in het geding is verschenen, noch enig verweer heeft gevoerd, terwijl de juiste formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, zodat tegen haar verstek zal worden verleend. Voor het antwoord op de vraag of de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde 3] rechtens tevens hebben te gelden als onrechtmatige daad van rechtpersoon Rymi, is beslissend of de handelingen van [gedaagde 3] in het maatschappelijk verkeer als gedragingen van deze rechtspersoon worden beschouwd. Uitgangspunt is dat handelingen van bestuurders van een rechtspersoon in beginsel naar verkeersopvatting als handelingen van de rechtspersoon hebben te gelden. Gezien het feit dat [gedaagde 3] enig aandeelhouder en bestuurder is van Rymi en Rymi op haar beurt onder meer medebestuurder is van Senso, terwijl de onrechtmatige oplichtingshandelingen van [gedaagde 3] voor derden niet te onderscheiden zijn van de normale werkzaamheden die hij in zijn functie verrichtte, dienen de handelingen van [gedaagde 3] naar verkeersopvatting als handelingen van de rechtspersoon te worden beschouwd. Mitsdien geldt dat Rymi naast [gedaagde 3] aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. Gelet op het vorenstaande, komt de vordering jegens Rymi de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze vordering zal worden toegewezen.
3.6. Wat betreft Senso baseert [eisers] zijn vordering primair op een toerekenbare tekortkoming van Senso in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst die [gedaagde 3] namens Senso met hem heeft gesloten, maar waaraan geen uitvoering is gegeven. Senso betwist allereerst dat er tussen haar en [eisers] een bemiddelingsovereenkomst gesloten is. Zij voert aan dat de wil van [gedaagde 3] gericht is geweest op de totstandkoming van een overeenkomst tussen hemzelf en [eisers] en niet op een overeenkomst tussen [eisers] en Senso. Dit verweer slaagt niet. Ingevolge artikel 3:33 BW is voor een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Indien de afgelegde verklaring niet op een dienovereenkomstige wil berustte, komt in beginsel geen rechtshandeling tot stand, tenzij er sprake is van een gerechtvaardigd vertrouwen dat de verklaring overeenstemt met de wil van degene die haar aflegt, zoals bedoeld in artikel 3:35 BW. In het onderhavige geval heeft [eisers] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de aan hem door [gedaagde 3] voorgespiegelde bemiddelingsovereenkomst om het spaargeld onder gunstige voorwaarden bij een financiële instelling onder te brengen - in casu Nationale Nederlanden - overeenstemde met de interne wil van [gedaagde 3]. Immers, het was voor [eisers] gebruikelijk dat [gedaagde 3] hem namens Senso thuis bezocht om financiële kwesties te bespreken. Zo heeft [eisers] bij een eerder huisbezoek van [gedaagde 3] via hem zijn verzekeringen bij Senso laten onderbrengen, waarbij [gedaagde 3] namens Senso is opgetreden. Daarbij komt dat de handelwijze van [gedaagde 3] waarbij hij [eisers] heeft opgelicht, voor [eisers] niet te onderscheiden was van de normale werkzaamheden en gang van zaken die [gedaagde 3] in zijn functie bij Senso verrichtte. Zo was er op gebruikelijke wijze (telefonisch) contact tussen hen en hanteerde [gedaagde 3] het briefpapier van Senso ter zake de aanbieding van het termijndeposito en de bevestiging daarvan.
3.7. Ook het verweer van Senso, dat [gedaagde 3] haar niet rechtsgeldig heeft kunnen vertegenwoordigen omdat hij daartoe niet zelfstandig bevoegd was maar slechts gezamenlijk met één van de twee andere bestuurders van Senso - hetgeen op voor [eisers] kenbare wijze uit het Handelsregister blijkt - treft geen doel. Immers, ook bij onbevoegde vertegenwoordiging van Senso door [gedaagde 3] geldt dat Senso aan de tussen [gedaagde 3] en [eisers] gesloten bemiddelingsovereenkomst gebonden is, nu er sprake is van toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Voor toerekening van schijn van vertegenwoordigings-bevoegdheid aan de pseudo-vertegenwoordigde (Senso) kan onder meer plaats zijn ingeval de wederpartij ([eisers]) gerechtvaardigd heeft vertrouwd op toereikende vertegenwoordigingsbevoegdheid van de pseudo-vertegenwoordiger ([gedaagde 3]) op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de pseudo-vertegenwoordigde komen waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval relevant, waaronder de aard van de functie van [gedaagde 3] en de aard van de betreffende transactie. In het onderhavige geval heeft Senso [gedaagde 3] via
Rymi als medebestuurder aangesteld, waarbij de onderlinge taakverdeling van de bestuurders met zich bracht dat [gedaagde 3] klanten op locatie bezocht en onder meer van (financieel) advies diende, daarbij naar buiten toe optredend als zelfstandig bevoegd om de vennootschap te vertegenwoordigen en namens Senso overeenkomsten te sluiten. Ter comparitiezitting heeft Senso desgevraagd verklaard dat in de periode waarin [gedaagde 3] aan [eisers] aanbood als intermediair op te treden bij het onderbrengen van diens spaargeld op een depositorekening, het nog niet gebruikelijk was dat dergelijke transacties van twee handtekeningen van bestuurders werden voorzien, terwijl dat thans wel het geval is. Het was toendertijd dus kennelijk wel gebruikelijk dat [gedaagde 3] Senso zelfstandig vertegenwoordigde. Ook hier geldt dat de handelwijze van [gedaagde 3] waarbij hij [eisers] heeft opgelicht, voor [eisers] niet te onderscheiden was van de normale gang van zaken en werkzaamheden die [gedaagde 3] in zijn functie bij Senso verrichtte. Zoals onder punt 3.6. reeds is overwogen, was het voor [eisers] gebruikelijk dat [gedaagde 3] hem namens Senso thuis bezocht om financiële kwesties te bespreken, was er op gebruikelijke wijze (telefonisch) contact tussen hen en hanteerde [gedaagde 3] het briefpapier van Senso ter zake de aanbieding van het termijndeposito en de bevestiging daarvan. Onder voornoemde omstandigheden kan - mede gelet op de aard van de onderhavige transactie waarbij [eisers] als consument moet worden beschouwd - niet aan [eisers] worden tegengeworpen dat hij voorafgaand aan het sluiten van de bemiddelingsovereenkomst niet het Handelsregister heeft geraadpleegd ter zake de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gedaagde 3]. Gelet op al het vorenoverwogene heeft [eisers] gerechtvaardigd vertrouwd op toereikende vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gedaagde 3] op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van Senso komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Er is dan ook sprake van een bemiddelingsovereenkomst tussen [eisers] en Senso.
3.8. Senso verweert zich voorts door aan te voeren dat zij niet tekort geschoten is in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst. Zij geeft aan dat het termijndeposito laatstelijk middels gebruikmaking van het briefpapier van Senso is verlengd tot 1 januari 2008, waarna Senso aan [eisers] kenbaar heeft gemaakt dat [gedaagde 3] per die datum uit haar onderneming is getreden. Volgens Senso is het termijndeposito nadien niet meer op briefpapier van Senso verlengd en had het op de weg van [eisers] gelegen diens gelden bij Senso op te eisen en haar zonodig in gebreke te stellen, hetgeen hij heeft nagelaten, zodat zij niet in verzuim is komen te verkeren. Senso kan in voornoemd verweer niet worden gevolgd. Senso gaat eraan voorbij dat in het geheel geen termijndeposito-overeenkomst tussen [eisers] en Nationale Nederlanden tot stand is gebracht en er ook niet daadwerkelijk sprake is van verlengingen van deze overeenkomst. Door niet daadwerkelijk te bemiddelen in een termijndeposito-overeenkomst met Nationale Nederlanden en door het door [eisers] gestorte bedrag niet aan Nationale Nederlanden door te storten en rentedragend te maken is Senso toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst. De omstandigheid dat Senso niet in gebreke is gesteld, kan haar niet baten. Immers, verzuim is niet vereist indien nakoming reeds blijvend onmogelijk is. Daarvan is in het onderhavige geval sprake, nu het blijvend onmogelijk was geworden om op de vereiste datum, namelijk 8 januari 2007, conform de bemiddelingsovereenkomst bij Nationale Nederlanden een termijndepositorekening te openen en de gelden van [eisers] af te storten en rentedragend te maken.
3.9. Het verweer van Senso, dat de tekortkoming in de bemiddelingsovereenkomst haar niet kan worden toegerekend omdat zij niet op de hoogte was van deze overeenkomst, kan evenmin slagen. Anders dan Senso stelt, komt dit gebrek aan wetenschap gelet op hetgeen onder punt 3.7. is overwogen voor haar rekening en risico.
3.10. De slotsom luidt gezien al het vorenstaande dan ook dat Senso toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst, zodat zij schadeplichtig is jegens [eisers].
3.11. In het kader van de omvang van de schadevergoedingsplicht beroept Senso zich op artikel 6:101 BW, stellende dat de schade mede het gevolg is van aan [eisers] toe te rekenen omstandigheden. Zij voert aan dat [eisers] vertrouwen had in [gedaagde 3] als privépersoon en er uit eigen vrije wil voor gekozen heeft zaken met [gedaagde 3] te doen. Deze omstandigheid kan Senso niet baten, nu er geen grond was op basis waarvan [eisers] geen vertrouwen in [gedaagde 3] had mogen stellen. Ook de door Senso aangevoerde omstandigheden dat Nationale Nederlanden op het briefpapier van Senso het deposito bevestigt waarbij de aanhef “Vast termijn Depostito”een schrijffout vermeldt, de betreffende bankafschriften niet rechtstreeks door Nationale Nederlanden werden toegezonden maar door [gedaagde 3] persoonlijk werden afgegeven en [eisers] na uittreding van [gedaagde 3] bij Senso per 1 januari 2008 geen berichten meer ontving via Senso maar van [gedaagde 3] zelf, zijn - ook in onderling verband en samenhang bezien - ontoereikend om een beroep op artikel 6:101 BW te honoreren en de schadevergoedingsplicht te verminderen.
Evenmin zal de rechtbank overgaan tot de door Senso verzochte matiging van de schadevergoedingsplicht op basis van artikel 6:109 BW. Uit al het vorenoverwogene vloeit immers voort, dat de door Senso aangevoerde feiten en omstandigheden daartoe onvoldoende aanleiding geven. Dat een volledige schadevergoeding voor alle gedupeerden zou leiden tot het faillissement van Senso - zoals zij aanvoert - maakt dit niet anders.
3.12. Gezien het vorenstaande is Senso gehouden tot volledige vergoeding van de door [eisers] geleden schade, bestaande uit het door [eisers] aan [gedaagde 3] overgemaakte bedrag van EUR 35.000,- minus het door [gedaagde 3] aan [eisers] terugbetaalde bedrag van EUR 2.425,-, derhalve resulterend in een bedrag van EUR 32.575,-. Dat het Senso aan inzicht ontbreekt omtrent de omvang van het door [gedaagde 3] aan [eisers] terugbetaalde bedrag en dat laatstgenoemde daarvan geen bewijsstukken heeft overgelegd, vormt een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de stelling van [eisers], zodat aan dit verweer voorbij wordt gegaan.
3.13. Senso betwist vanaf 8 januari 2007 de door [eisers] over de hoofdsom gevorderde wettelijke rente verschuldigd te zijn. De grondslag van de door [eisers] gevorderde wettelijke rente is gelegen in het tekortschieten zijdens Senso in de bemiddelingsovereenkomst doordat zij geen depositorekening bij Nationale Nederlanden voor een bedrag van EUR 35.000,- heeft geopend. Hierdoor heeft [eisers] onmiddellijk schade geleden ten bedrage van EUR 35.000,- dat hem door [gedaagde 3] afhandig is gemaakt. Dat brengt mee dat rente verschuldigd is vanaf 8 januari 2007, zijnde de datum waarop [eisers] voornoemd bedrag aan [gedaagde 3] heeft voldaan. De verweren van Senso die uitgaan van een andere grondslag van de vordering - namelijk het toerekenbaar tekortschieten in de voorgespiegelde overeenkomst met Nationale Nederlanden - waarbij volgens haar slechts contractuele rente verschuldigd zou zijn, kunnen reeds om die reden niet slagen. Ook het verweer van Senso, dat zij op 8 januari 2007 nog geen weet had van de frauduleuze praktijken van [gedaagde 3], kan Senso niet baten. Uit hetgeen onder punt 3.7. is overwogen vloeit immers voort dat dit een omstandigheid is die voor rekening en risico van Senso behoort te komen. Het verweer dat Senso pas op 23 april 2009 aansprakelijk is gesteld en eventueel in verzuim is komen te verkeren, zodat zij pas vanaf die datum de gevorderde rente verschuldigd kan zijn - zoals Senso stelt - treft evenmin doel, nu reeds onder punt 3.8. is overwogen dat verzuim niet vereist is aangezien nakoming blijvend onmogelijk is geworden. Hetzelfde geldt voor het verweer van Senso dat zij slechts rente verschuldigd zou zijn over de periode van 8 januari 2007 tot 1 januari 2008 omdat [gedaagde 3] per laatstgenoemde datum uit haar onderneming is getreden en er vanaf 1 januari 2008 geen verlenging van het deposito op briefpapier van Senso heeft plaatsgevonden, terwijl zij vanaf het vertrek van [gedaagde 3] geen toezicht meer op hem heeft kunnen uitoefenen. Ook het renteverlies na 1 januari 2008 betreft schade die in redelijkheid toegerekend dient te worden aan de toerekenbare tekortkoming van Senso.
3.14. Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten, inclusief beslagkosten, worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eisers] begroot op:
- dagvaarding EUR 72,25
- vast recht EUR 613,00
- salaris advocaat EUR 1.737,00 (3x tarief III ad EUR 579,00)
Totaal EUR 2.422,25
4.De beslissing
De rechtbank
4.1. verleent verstek jegens [gedaagde 3] en Rymi;
4.2. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat door betaling door de één de anderen zullen zijn bevrijd, om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis te betalen een bedrag van EUR 32.525,- [zegge: tweeëndertigduizend vijfhonderdvijfentwintig euro en vijfentwintig eurocent], te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 januari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
4.3. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat door betaling door de één de anderen zullen zijn bevrijd, om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis te betalen de proceskosten, tot op heden begroot op een bedrag van EUR 2.422,25, de beslagkosten daaronder begrepen;
4.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel, mr. Römers en mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010?