RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 10 / 4108 VEROR VV en 10 / 4120 VEROR
uitspraak van de voorzieningenrechter
[verzoekers]
allen wonende te Etten-Leur, verzoekers,
gemachtigde mr. C. Pennings,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur,
verweerder.
Verzoekers hebben op 22 september 2010 bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 10 augustus 2010 (bestreden besluit), gepubliceerd op 25 augustus 2010, inzake een lijst met bomen waarvoor een kapvergunning is vereist.
De voorzieningenrechter merkt het bezwaar van 22 september 2010 – onder verwijzing naar artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – aan als beroep tegen het bestreden besluit. Het beroep staat bekend onder procedurenummer 10 / 4120.
Tevens hebben zij op 22 september 2010 verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om voorlopige voorziening staat bekend onder procedurenummer 10 / 4108.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 september 2010. Verzoeker [verzoeker] was daarbij aanwezig; hij werd vergezeld door mr. J. Hoekstra, een kantoorgenoot van de gemachtigde van verzoekers. Verweerder liet zich vertegenwoordigen door J. van Hal (wethouder), [projectleider] en mr. [ambtenaar].
2.1 Op 31 maart 2010 heeft verweerder in het huis-aan-huisblad “De Etten-Leurse Bode” medegedeeld dat van 31 maart 2010 tot en met 12 mei 2010 ter inzage ligt een concept-lijst met bomen waarvoor een kapvergunning is vereist, en dat binnen deze termijn daarover zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht.
Geen van de verzoekers heeft zo’n zienswijze naar voren gebracht. Uit de ter zitting afgelegde verklaringen blijkt dat verzoekers de publicatie van 31 maart 2010 wel hebben gezien, maar geen reden zagen om reeds toen tegen het voornemen van verweerder te ageren.
Het bestreden besluit betreft de definitieve vaststelling van een lijst met bomen waarvoor een kapvergunning is vereist. Dit besluit vindt zijn grondslag in artikel 4:11, eerste lid, van de Al-gemene plaatselijk verordening Etten-Leur 2009 (APV).
2.2 Verzoekers staan op het standpunt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Daartoe hebben zij – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verweerder niet bevoegd is tot het vaststellen van een lijst als bedoeld in artikel 4:11, eerste lid, van de APV, dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijk onderzoek naar de relevante feiten en af te wegen belangen, en dat verweerder misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de kap-vergunningplicht van bomen op te heffen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van
de recht¬bank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voor¬lopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bij-dragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal, op grond van artikel 8:86 van de Awb, tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
2.4 Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een be-sluit beroep bij de rechtbank instellen.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend om tegen een besluit beroep bij een bestuursrechter in te stellen, tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het betreffende besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb – voor zover hier relevant – kan tegen een besluit geen be-roep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft ge-bracht.
2.5 De voorzieningenrechter dient ambtshalve te onderzoeken of het beroep ontvankelijk is, aangezien het hier gaat om een aspect van openbare orde. Dit betekent voor het onderhavige geval dat de voorzieningenrechter – onafhankelijk van de bedoeling of de wil van partijen – moet nagaan of in dit geval artikel 7:1, eerste lid, van de Awb van toepassing is, en of artikel 6:13 van de Awb in de weg staat aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep.
De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit moet worden aangemerkt als een besluit van algemene strekking niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift.
In haar uitspraak van 21 juni 2006 met procedurenummer 200601053/1 (LJN: BL2322) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat rechtstreeks beroep op de bestuursrechter openstaat indien het bestreden besluit feitelijk met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb is voorbereid. In dit kader heeft de ABRvS overwogen dat niet relevant is of de genoemde voorbereidingsprocedure al dan niet terecht is gevolgd, en evenmin of een uitdrukkelijk be-sluit inzake de voorbereiding van een besluit – als bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, van de Awb – is genomen.
De voorzieningenrechter constateert dat de door verweerder gevolgde procedure voldoet aan alle eisen die afdeling 3.4 van de Awb stelt. Verweerder heeft voldaan aan zijn publicatie-plicht als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is – in overeenstemming met artikel 3:16 van de Awb – gesteld op zes weken,
en verweerder heeft – overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:15 van de Awb – melding gemaakt van de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen.
Een en ander leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat tegen het bestreden besluit slechts beroep op de rechtbank openstaat. Dit betekent dat het bezwaar van 22 september 2010 moet worden doorgezonden ter behandeling als bezwaar, ingevolge artikel 6:15, eerste lid, van de Awb. Aangezien de voorzieningenrechter reeds beschikt over een kopie van even-bedoeld bezwaarschrift, oordeelt zij dat in dit geval aan de doorzendplicht is voldaan.
Vervolgens constateert de voorzieningenrechter dat verzoekers geen zienswijzen over het ontwerp-besluit naar voren hebben gebracht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dit aan verzoekers worden verweten. Hierbij neemt zij allereerst in aanmerking dat de bomen die verzoekers willen behouden, niet in de tot het ontwerp-besluit behorende lijst waren opgenomen. Verzoekers hadden dus een belang bij het ter discussie stellen van de lijst voordat deze definitief door verweerder werd vastgesteld. Verder acht de voorzieningen-rechter relevant dat verzoekers de publicatie van 31 maart 2010 wel hebben gezien, maar desondanks geen actie hebben ondernomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat deze om-standigheid voor rekening en risico van verzoekers moet blijven.
2.6 Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het beroep – gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb – niet-ontvankelijk is. Naar haar oordeel kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van het beroep, nu de kwestie van de ontvankelijkheid ter zitting uitgebreid met partijen is besproken, met vol-doende gelegenheid voor inhoudelijke reacties.
De voorzieningenrechter zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Daarom zal zij het ver-zoek om voorlopige voorziening afwijzen. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. L.M. Koenraad, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2010.
Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019 te 2500 EA ‘s Gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Tegen de uitspraak inzake de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.