RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 576980 CV EXPL 09-8592
[ex-werknemer],
wonende te ’s-Gravenhage,
eiser in conventie/verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J. Bel, jurist bij FNV Bondgenoten, Individuele Dienstverlening te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BRABANT EXPRES B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Zevenbergen,
gedaagde in conventie/eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. A.J. Mendes de Leon, werkzaam bij Koninklijk Nederlands Vervoer te Den Haag,
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk “[ex-werknemer]” en “Brabant Expres”.
1. Het verloop van het geding
In conventie en in reconventie
De procesgang blijkt uit:
1.1 het exploot van dagvaarding van 24 november 2010, met producties;
1.2 de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
1.3 de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie;
1.4 de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie, met productie;
1.5 de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlaten productie in conventie.
2.1 [ex-werknemer] vordert veroordeling van Brabant Expres tot betaling van een bedrag van € 717,33 aan bruto vakantietoeslag over de periode 1 augustus 2008 tot 1 december 2008 en € 890,48 bruto aan opgebouwde, maar niet-opgenomen vakantiedagen, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% over genoemde bedragen, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag dat die bedragen verschuldigd zijn en met € 300,-- aan buitengerechtelijke kosten, kosten rechtens.
2.2 Brabant Expres voert verweer.
2.3 Brabant Expres vordert veroordeling van [ex-werknemer] tot betaling van een bedrag van € 2.770,-- terzake door haar geleden schade, kosten rechtens.
2.4 [ex-werknemer] voert verweer.
In conventie en in reconventie:
3.1 Als gesteld en niet of onvoldoende betwist, dan wel blijkens de niet betwiste inhoud van de producties, wordt van het volgende uitgegaan:
a. [ex-werknemer] is op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2008 voor de bepaalde duur van 4 maanden in dienst getreden bij Brabant Expres.
b. Laatstelijk was [ex-werknemer] werkzaam als touringcarchauffeur tegen een bruto maandsalaris van € 2.241,65, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
c. Op 5 november 2008 is [ex-werknemer] op non-actief gesteld. In een brief van gelijke datum zijn door Brabant Expres als redenen voor die beslissing genoemd: “-3 keer geld uit meerdaagse enveloppen gehaald zonder officiële bonnen (hierover diverse malen contact opgenomen maar steeds een vage reden voor het ontbreken hiervan); - tijdens de wijnreis met de hotelschool maaltijden gedeclareerd zonder bonnen (doorberekend aan de betreffende klant die vervolgens erg verbolgen reageerde aangezien zij alle maaltijden voor u geregeld hadden); - de inbraak in Parijs waarbij een enorm bedrag gestolen is (een ervaren chauffeur weet dat in zo’n stad een dergelijk bedrag niet onbeheerd in een niet afgesloten bus moet blijven liggen); - klachtenbrief van Peter Langhout Reizen betreffende een excursie naar Versailles waarbij de passagier € 10,-- extra moesten betalen zonder dat zij er iets voor hebben gekregen (ter plaatse was geen gids en ook de chauffeur was spoorloos) PLR heeft kenbaar gemaakt de € 10,-- te retourneren naar de passagiers”. De brief vervolgt -voor zover hier relevant-: “Wij stellen voor bovengenoemde zaken te verrekenen met uw laatste salaris in november. (…) Wij verzoeken u uw sleutels en tankpasje zo spoedig mogelijk in te leveren en wensen u succes in uw verdere loopbaan”.
d. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd per 1 december 2008.
e. Op de arbeidsovereenkomst is de algemeen verbindend verklaarde cao voor het besloten busvervoer van toepassing.
3.2 [ex-werknemer] maakt aanspraak op betaling van de vakantierechten met wettelijke verhoging, rente en kosten, zoals sub 2.1 weergegeven, waartoe hij samengevat stelt, dat in het kader van de eindafrekening -ten onrechte en toerekenbaar- geen uitkering heeft plaatsgevonden van het saldo vakantiedagen en vakantiegeld.
3.3 Brabant Expres betoogt primair, dat [ex-werknemer] zijn vorderingen te laat heeft ingediend. Subsidiair meent zij -voor zover de kantonrechter uit het verweer van Brabant Expres begrijpt- dat zij [ex-werknemer] heeft betaald overeenkomstig de tussen partijen gemaakte (verrekenings-)afspraak.
3.4 Niet in geschil is dat [ex-werknemer] gedurende zijn, tot 4 maanden beperkte, dienstverband bij Brabant Expres 8 vakantiedagen heeft opgebouwd. Vaststaat dat hij die dagen niet in concreto heeft genoten, zodat in beginsel aanspraak bestaat op een vergoeding voor niet genoten vakantiedagen. Voorts is niet in geschil dat [ex-werknemer] conform cao recht heeft op 8% vakantietoeslag over de gedurende de 4 maanden dienstverband aan hem betaalde (bruto)loonbedragen. Onweersproken staat vast, dat Brabant Expres bedoelde vakantierechten niet bij het einde van de arbeidsovereenkomst aan [ex-werknemer] heeft betaald, omdat [ex-werknemer] haar -in haar visie- nog schade diende en dient te vergoeden.
verjaring
3.5 [ex-werknemer] wenst uitbetaling van zijn vakantierechten en heeft daartoe binnen de relevante wettelijke verjaringstermijnen gereageerd. Brabant Expres heeft dat overigens ook niet betwist. Nu het rechtens niet mogelijk is de wettelijke verjaringstermijnen op gronden van redelijkheid en billijkheid te verkorten, kan Brabant Expres niet worden gevolgd in haar verweer, dat [ex-werknemer] zijn vorderingen te laat heeft ingesteld.
rechtsverwerking
3.6 Voor zover Brabant Expres met haar verweer heeft bedoeld een beroep te doen op rechtsverwerking, faalt dit beroep eveneens. Brabant Expres heeft weliswaar gesteld, dat [ex-werknemer] pas 9 maanden na het einde van het dienstverband, namelijk bij brief van zijn gemachtigde van 28 augustus 2009, heeft verzocht om uitbetaling van het saldo vakantiedagen en vakantiegeld, maar zij erkent, dat [ex-werknemer] (veel) eerder al, in december 2008 of begin 2009 met haar heeft gebeld over zijn eindafrekening van eind november 2008. Niet valt in te zien, waarom dit (te) laat zou zijn. Daarbij komt dat -volgens vaste rechtspraak- voor het aannemen van rechtsverwerking enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende is.
3.7 Volgens Brabant Expres heeft zij [ex-werknemer] tijdens het telefoongesprek van december 2008/begin 2009 betreffende de eindafrekening “uitgelegd dat één en ander conform de afspraken d.d. 5 november 2008 was afgehandeld”. Hieruit volgt reeds dat voor [ex-werknemer] toen kennelijk (nog) niet duidelijk was dat door Brabant Expres uitvoering was gegeven aan het door haar in haar brief van 5 november 2008 geformuleerde voorstel, om de -in haar visie- door [ex-werknemer] veroorzaakte schade te verrekenen met het “laatste salaris in november”, de eindafrekening. Uit het enkele feit, dat [ex-werknemer] niet direct bezwaar heeft gemaakt tegen bedoeld voorstel, mocht -mede bezien in dit licht- niet zonder meer worden afgeleid dat hij daarmee ook akkoord ging en dat hij dus -impliciet- afstand deed van zijn aanspraken. Temeer niet, nu in dat voorstel geen (schade)bedragen zijn genoemd en het voorstel daarmee ook (te) weinig concreet was. Bijzondere omstandigheden, als gevolg waarvan bij Brabant Expres, niettemin het gerechtvaardigd vertrouwen zou zijn gewekt dat [ex-werknemer] zijn aanspraak op de opgebouwde vakantierechten niet (meer) geldend zou maken zijn niet
-voldoende gemotiveerd- gesteld of gebleken, terwijl ook niet is gesteld of gebleken dat Brabant Expres in haar positie onredelijk is benadeeld door het feit, dat [ex-werknemer], na het eerdere telefoongesprek eind 2008/begin 2009, tot augustus 2009 heeft gewacht met het -schriftelijk- aanspraak maken op zijn opgebouwde vakantierechten, zodat niet anders kan worden geconcludeerd, dan dat daarop nog aanspraak mag worden gemaakt.
(verrekenings-)afspraak
3.8 Brabant Expres voert subsidiair aan, dat tussen partijen in het kader van de op non-actiefstelling en de eindafrekening een (verrekenings-)afspraak is gemaakt en dat zij [ex-werknemer] overeenkomstig die -door hem betwiste- afspraak heeft betaald. Voor zover Brabant Expres daartoe heeft gesteld, dat het voorstel in de brief van 5 november 2008 een weergave is van datgene waarover tussen partijen eerder die dag was gesproken, volgt dat niet uit de wijze waarop die brief is geredigeerd Maar bovendien volgt uit de enkele omstandigheid dat mogelijk (eerder) die dag over verrekening is gesproken -hetgeen door [ex-werknemer] is betwist-, nog niet dat [ex-werknemer] met die verrekening heeft ingestemd. Over het tijdstip en de wijze waarop die
-betwiste- instemming of afspraak in het kader van de eindafrekening -wél- zou zijn gegeven of gemaakt is Brabant Expres niet duidelijk: waar zij enerzijds heeft verwezen naar de brief van 5 november 2008 -waarop door [ex-werknemer] volgens haar echter niet -en dus ook niet instemmend- is gereageerd-, stelt zij anderzijds dat bij die brief door haar is aangegeven, dat zij de door [ex-werknemer] veroorzaakte schade wenst te verrekenen (hetgeen past bij de in de brief gehanteerde woordkeus: “voorstel”) en dat nadien (na 18 november 2008) tussen partijen een gesprek is gevoerd, waarbij “partijen het eens zijn” geworden en in “goede stemming uit elkaar zijn gegaan”. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, is niet duidelijk hoe de stellingen van Brabant Expres zich tot elkaar verhouden, nog daargelaten dat niet is gesteld of gebleken wat de precieze inhoud is geweest van het gesprek, dat kennelijk ergens na 18 november 2008 tussen partijen zou hebben plaatsgevonden. Brabant Expres heeft het door haar gestelde -maar door [ex-werknemer]- betwiste bestaan van een (verrekenings)afspraak tussen partijen, op grond waarvan het (laatste) salaris zou zijn afgerekend, dan ook onvoldoende feitelijk onderbouwd.
3.9 De slotsom luidt dan ook, dat niet geoordeeld kan worden dat het in strijd is met gemaakte afspraken, danwel redelijkerwijs onaanvaardbaar is dat [ex-werknemer] thans aanspraak maakt op uitkering van het saldo vakantiedagen en vakantiegeld. Het feit dat [ex-werknemer] per 5 november 2008 op non-actief is gesteld maakt dat niet anders, nu Brabant Expres, die daartoe zelf heeft besloten, ook na op non-actiefstelling of schorsing verplicht is tot doorbetaling van loon -waaronder de opgebouwde vakantierechten-, zelfs indien zij voor die schorsing gegronden redenen had. Voor zover Brabant Expres in dit verband nog heeft aangevoerd, dat [ex-werknemer] geen bereidheid heeft getoond arbeid voor haar te verrichten, is onweersproken gesteld, dat Brabant Expres er zelf voor heeft gekozen [ex-werknemer] niet meer op te roepen en moet aan [ex-werknemer] worden toegegeven, dat het actief aandringen op werkhervatting in dit geval een weinig logische en zinvolle actie was, gelet op de schorsing en het feit, dat het dienstverband binnen zeer korte termijn na die schorsing van rechtswege afliep. Dit staat dan ook niet aan het welslagen van de -tot de opgebouwde vakantierechten beperkte- loonvordering in de weg.
verrekening
3.10 Het vorenstaande betekent dat de loonvordering, die in omvang niet is weersproken, toewijsbaar is, tenzij door Brabant Expres terecht verrekening is toegepast. Het vorenoverwogene laat immers onverlet, de -wettelijke- bevoegdheid van een werkgever (i.c. Brabant Expres) om een schuld ter zake van het uit te betalen loon (waaronder opgebouwde vakantierechten) -binnen de wettelijke grenzen- te verrekenen met schade die een werknemer (i.c. [ex-werknemer]) op grond van wanprestatie of onrechtmatige daad dient te vergoeden, ook indien daarover geen afspraak tussen partijen is gemaakt. Niet is gesteld of gebleken dat verrekening bij overeenkomst of cao geheel of gedeeltelijk is uitgesloten. Nagegaan dient derhalve te worden of en zo ja, tot welk bedrag [ex-werknemer] schadeplichtig is jegens Brabant Expres.
Voorts in conventie en in reconventie:
schade
3.11 Brabant Expres heeft aan de door gestelde schade in essentie dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die eerder aanleiding hebben gegeven tot de schorsing van [ex-werknemer] per 5 november 2008. Het schadebedrag is door Brabant Expres thans nader bepaald op € 3.010,65, zijnde de resultante van € 438,65 wegens het ontbreken van geldige (maaltijd)bonnen, € 460,-- ter zake de klacht van Peter Langhout Reizen (PLR) in het kader van een driedaagse reis naar Parijs en € 2.112,-- wegens diefstal uit de bus in Parijs. Overigens vordert Brabant Expres in reconventie -om onbekende reden- een lager schadebedrag, namelijk € 2.770,--.
maaltijdbonnen
3.12 Niet in geschil is dat [ex-werknemer] tijdens de meerdaagse busreizen een envelop met geld meekreeg van Brabant Expres om zijn maaltijden te betalen, waartegenover de verplichting van [ex-werknemer] stond om ter verantwoording van zijn uitgaven achteraf (maaltijd)bonnen in te leveren. Dat vergoeding van maaltijden bij Brabant Expres niet achteraf plaatsvond, maar direct (door geld uit de envelop te nemen), staat -anders dan [ex-werknemer] meent- niet aan toepasselijkheid van artikel 34 cao in de weg. Artikel 34 cao geeft een regeling voor maaltijdvergoedingen en overige zakelijke kosten. Volgens het eerste lid onder a van dat artikel dient in lijn met de praktijk bij Brabant Expres -om voor (terechte) vergoeding in aanmerking te komen- opgave te worden gedaan van de uitgaven middels bonnen, waartoe ook [ex-werknemer] onweersproken verplicht was. Het moet hierbij, volgens genoemd artikellid, gaan om fiscaal acceptabele bonnen, waarop tenminste de naam van de leverancier, datum, omschrijving van het geconsumeerde en het bedrag staan vermeld. Het eerste lid onder b van artikel 34 cao bepaalt, dat er geen maaltijd wordt vergoed als er op een andere wijze in de maaltijd is voorzien.
3.13 Volgens Brabant Expres heeft [ex-werknemer] voor zes ritten verzuimd de juiste, fiscaal acceptabele, bonnen in te leveren. Het zou gaan om de ritten met de navolgende vertrekdata en/of bestemmingen: 1 augustus 2008 Chiemsee, 19 augustus 2008 Kevelaer, 5 september 2008, 26 september 2008 Disney met Parijs, 6 oktober 2008 wijnreis en 24 oktober 2008 Parijs. Ten aanzien van de 10-daagse reis naar Chiemsee erkent [ex-werknemer] dat hij zelf bonnen heeft geschreven. Ten aanzien van de wijnreis erkent hij dat hij de bonnen is verloren. Voor het overige stelt [ex-werknemer] altijd bonnen te hebben ingeleverd. Mochten deze ontbreken, dan zijn deze volgens [ex-werknemer] bij de administratie van Brabant Expres kwijt geraakt.
3.14 Onweersproken staat vast, dat [ex-werknemer] bij brief van 21 augustus 2008 door Brabant Expres is aangesproken op door hem ingediende, zelf geschreven, maaltijdbonnen. Bij die brief is uitdrukkelijk aan [ex-werknemer] aangegeven, dat vanaf dat moment alleen nog originele bonnen met btw, van het restaurant waar de maaltijd is genuttigd, worden geaccepteerd en dat andere bonnen niet meer kunnen worden aangenomen. Omdat -zoals Brabant Expres erkent- de handelwijze van [ex-werknemer] met betrekking tot de 10-daagse reis Chiemsee (vertrekdatum 1 augustus) nog is geaccepteerd, kunnen de maaltijdkosten van die reis reeds om die reden niet als schade ten laste van [ex-werknemer] worden gebracht. Dit geldt ook voor de reis met vertrekdatum 19 augustus 2008 (Kevelaer).
3.15 Ten aanzien van de wijnreis, gemaakt door hotelschool Bergen op Zoom, staat als niet
-langer- betwist vast, dat tijdens die reis was voorzien in de maaltijden (lunches en diners) voor [ex-werknemer], zodat die maaltijden -conform cao- niet voor vergoeding in aanmerking komen.
[ex-werknemer] moet met de cao-regeling bekend worden verondersteld, temeer nu hij in zijn brief aan Brabant Expres van 23 augustus 2008 (in reactie op de brief van Brabant Expres van 21 augustus 2008) onder meer heeft aangegeven, dat waar hij zelf bonnen heeft geschreven, hij de gedeclareerde bedragen heeft afgestemd op de cao-bedragen. [ex-werknemer] heeft er niettemin bewust voor gekozen om tijdens die reis -zonder overleg met Brabant Expres- zelf zijn lunches en diners te regelen en ter bekostiging daarvan geld uit de envelop van Brabant Expres te nemen, waardoor door Brabant Expres -onbetwist- schade is geleden. Weliswaar voert [ex-werknemer] ter rechtvaardiging van zijn handelwijze aan, dat de voor hem geregelde maaltijden niet pasten binnen zijn dieet, maar dit laat onverlet dat hij zijn handelwijze, als goed werknemer, met Brabant Expres had kunnen en moeten bespreken, tenminste waar hij de maaltijden niet zelf bekostigde, maar daartoe geld uit de envelop van Brabant Expres nam. Het volgen van een dieet vormt -zoals aan Brabant Expres kan worden toegegeven- overigens ook geen reden om -bewust- niet volgens de regels te handelen. [ex-werknemer] erkent dat ook min of meer zelf in zijn brief aan Brabant Expres van 23 augustus 2008, waarin hij kort gezegd aangeeft, dat hij niet vet of gekruid mag eten door een recente verwijdering van zijn galblaas, maar dat dat niet het probleem is van Brabant Expres. Gezien de handelwijze van [ex-werknemer], die ook volgt uit de inhoud van het e-mailbericht van de hotelschool aan Brabant Expres van 14 oktober 2008, is er in deze dan ook sprake van verwijtbaar en opzettelijk tekortschieten van zijn kant. [ex-werknemer], heeft het bedrag, dat hij tijdens de wijnreis uit de envelop heeft gehaald, ook niet achteraf middels (maaltijd)bonnen kunnen verantwoorden, nu hij de bonnen is verloren, zoals hij op de onkostenstaat van de wijnreis heeft vermeld en waarmee het verzuim was en is gegeven. De slotsom luidt dat [ex-werknemer] aansprakelijk is voor de door Brabant Expres geleden schade, door haar ten aanzien van deze reis -onweersproken- berekend op € 143,--.
3.16 Niet is gesteld of gebleken, dat tijdens de reizen van 5 september, 26 september en 24 oktober 2008 maaltijden voor [ex-werknemer] waren geregeld, zodat ervan moet worden uitgegaan dat hij tijdens die reizen zelf maaltijdkosten heeft moeten maken. Niet is betwist dat die kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. De -betwiste- omstandigheid dat [ex-werknemer] voor de genoten en gedeclareerde maaltijden geen -juiste- bonnen zou hebben ingeleverd, brengt niet zonder meer met zich dat daardoor door Brabant Expres schade is geleden. Door het niet indienen van de juiste bonnen verliest zij in beginsel enkel haar mogelijkheid tot controle op de uitgaven voor maaltijden, die zij conform cao in beginsel dient te vergoeden. Nu een nadere toelichting op de door Brabant Expres gevorderde schade met betrekking tot de reizen van 5 september, 26 september en 24 oktober 2008 ontbreekt, zal die schade reeds als onvoldoende feitelijk onderbouwd worden verworpen.
diefstal
3.17 Niet in geschil is dat op 16 oktober 2008, tijdens een driedaagse busreis naar Parijs, in de bus van [ex-werknemer] is ingebroken, waarbij een cash geldbedrag is ontvreemd. In de visie van Brabant Expres is [ex-werknemer] gehouden de schade, die zij als gevolg van de diefstal heeft geleden en die zij begroot op € 2.112,--, te vergoeden. [ex-werknemer] meent -kort gezegd-, dat hij niet aansprakelijk is voor die schade, nu geen sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.
3.18 Vooropgesteld wordt, dat in artikel 7:661 BW dwingendrechtelijk is bepaald, dat de werknemer in beginsel niet aansprakelijk is voor de door hem aan de werkgever toegebrachte schade, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Afwijking van deze bepaling ten nadele van de werknemer is slechts mogelijk bij schriftelijke overeenkomst en slechts voor zover de werknemer te dier zake verzekerd is.
Niet is gesteld of gebleken dat [ex-werknemer] in dit geval te dier zake verzekerd was, zodat nagegaan dient te worden of de schade -die op zich niet is weersproken- het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid.
3.19 Voor een bewust roekeloos handelen in de zin van artikel 7:661 BW is volgens vaste rechtspraak vereist dat [ex-werknemer], tijdens de hem verweten gedraging (te weten: het achterlaten van geld in een niet afgesloten bus) zich daadwerkelijk bewust was van het roekeloze karakter van die gedraging. Daarvan is eerst sprake indien [ex-werknemer], hoewel hij zich ervan bewust was dat de kans dat de diefstal zich zou verwezenlijken aanzienlijk groter was dan de kans dat dit niet zou gebeuren, zich daardoor niet heeft laten weerhouden.
3.20 Van een chauffeur aan wie tijdens meerdaagse busreizen (aanzienlijk) geldbedragen en waardevolle spullen worden toevertrouwd, mag worden verlangd dat hij daarmee uiterst zorgvuldig omgaat. Vaststaat dat [ex-werknemer], toen één van zijn -minder ervaren- collega’s hem verzocht om uitleg te geven aan zijn passagiers, zijn bus in Parijs met de hem toevertrouwde gelden en waardevolle zaken, onbeheerd heeft achtergelaten. Niet is gesteld of gebleken, dat [ex-werknemer] zich er voor het verlaten van de bus van heeft vergewist, dat de gelden -uit het zicht- waren opgeborgen. Reeds daaruit volgt, dat [ex-werknemer] bij het verlaten van de bus -op zijn minst genomen- niet de volledige en van hem te vergen zorgvuldigheid en voorzichtigheid heeft betracht. [ex-werknemer] wist, of had redelijkerwijs kunnen weten, dat er bij het onbeheerd achterlaten van gelden in de bus een (niet geringe) kans op diefstal bestond. Het is immers een feit van algemene bekendheid, dat de kans op diefstal in een stad als Parijs niet denkbeeldig is. De kans op diefstal heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt: kennelijk heeft iemand immers in korte tijd ([ex-werknemer] stelt circa 10 minuten te zijn weggeweest) de bus geopend, de gelden gevonden en meegenomen. Hoewel de schade daarmee nog niet het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid, volgt dat tenminste uit het feit, dat [ex-werknemer] -naar onweersproken vaststaat- de bus heeft verlaten, terwijl hij wist dat de deur van die bus wegens een defect aan het slot niet kon worden afgesloten. Dat Brabant Expres dat slot mogelijk eerder had moeten repareren -zoals [ex-werknemer] stelt- mag zo zijn, maar het feit dat dat nog niet was gebeurd, vergde juist extra oplettendheid en zorgvuldigheid van [ex-werknemer]. [ex-werknemer] heeft het kapotte slot voor lief genomen en de bus niettemin met een daarin aanwezig (niet gering) geldbedrag ([ex-werknemer] spreekt over € 2.500,--) in een grote stad onbeheerd achtergelaten, waarmee hij bewust de aanzienlijke kans aanvaardde dat die gelden gestolen zouden worden en Brabant Expres schade zou lijden.
3.21 Op grond van het vorenstaande wordt geconcludeerd, dat sprake is van bewuste roekeloosheid van [ex-werknemer] bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Daaruit volgt dat [ex-werknemer] is gehouden de dientengevolge door Brabant Expres geleden schade, die door haar onweersproken is bepaald op € 2.112,--, te vergoeden.
excursie Versailles
3.22 Vaststaat dat Brabant Expres in opdracht van Connexxion Tours/Peter Langhout Reizen een driedaagse busreis heeft verzorgd naar Parijs met vertrekdatum 24 oktober 2008, en dat [ex-werknemer] tijdens die reis, ter uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst met Brabant Expres, chauffeur van de bus is geweest. Vaststaat voorts, dat [ex-werknemer], in afwijking van het oorspronkelijke reisprogramma, met het reisgezelschap een excursie naar Versailles heeft gemaakt, waarvoor hij de passagiers een bedrag van € 10,-- in rekening heeft gebracht. Niet in geschil is dat nadien door tenminste één gezin over de excursie naar Versailles is geklaagd, dat Connexxion Tours/Peter Langhout Reizen vervolgens aan alle deelnemers van de reis een bedrag van € 10,-- heeft geretourneerd en dat zij deze schade met een totaalbedrag van € 460,-- bij Brabant Expres heeft gedeclareerd. Brabant Expres vordert vergoeding van die schade. [ex-werknemer] acht zich niet aansprakelijk voor die schade.
3.23 Ook voor dit geval is het bepaalde in artikel 7:661 BW uitgangspunt: voor schade aan een derde toegebracht door een fout van de werknemer, is de werkgever aansprakelijk, tenzij de werknemer opzet of bewuste roekeloosheid valt te verwijten.
3.24 Vaststaat dat [ex-werknemer] in de uitoefening van zijn functie dient te handelen volgens de chauffeurs-instructie, die door hem op 30 juli 2008 is ondertekend. In artikel 1 onder 11 van die instructie is uitdrukkelijk bepaald, dat het organiseren van excursies door de chauffeur niet is toegestaan en dat, indien dit wel wordt gedaan, de materiële schade niet wordt gedekt. Deze bepaling staat niet aan toepasselijkheid van artikel 7:661 BW in de weg, nu een afwijking daarvan ten nadele van de werknemer (in casu [ex-werknemer]) slechts mogelijk is, voor zover de werknemer te dier zake verzekerd is, terwijl niet is gesteld of gebleken, dat dat in deze het geval is. Nagegaan dient derhalve te worden of de schade, het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [ex-werknemer].
3.25 Vaststaat dat [ex-werknemer] in strijd met de hem gegeven instructies en in afwijking van het oorspronkelijke reisprogramma, tijdens de reis een uitstapje naar Versailles heeft georganiseerd. Volgens [ex-werknemer] heeft hij zich daarbij dienstbaar opgesteld naar de reizigers en gehandeld in het belang van Brabant Expres, nu het reisgezelschap hem tijdens de reis te kennen gaf geen interesse te hebben in een bezoek aan het Joodse kerkhof. De klacht, die nadien over het uitstapje naar Versailles is gekomen, toont aan dat [ex-werknemer] op zijn minst genomen niet verstandig heeft gehandeld door af te reizen naar Versailles in plaats van het Joodse kerkhof. Van opzet of bewuste roekeloosheid is echter pas sprake, indien [ex-werknemer], hoewel hij zich ervan bewust was dat door zijn handelen de kans op klachten en daarmee schade aanzienlijk groter was dan de kans dat geen schade zou optreden, zich daardoor niet heeft laten weerhouden.
3.26 Niet is betwist, dat het reisgezelschap geen zin had in de geplande excursie naar het Joodse kerkhof. De keuze was dus ter plaatse om tegen de zin van het reisgezelschap af te reizen naar het Joodse kerkhof of om (zoals [ex-werknemer] heeft gedaan) -tegen zijn instructies- met het reisgezelschap af te reizen naar een andere bestemming, in dit geval Versailles. Van beide keuzes kan worden gezegd, dat zij een kans in zich dragen op klachten en daaruit voortvloeiende schade. Niet is gesteld of gebleken, dat de kans in het ene geval aanzienlijk groter was dan in het andere geval, zodat niet kan worden geconcludeerd, dat sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid, als vereist voor een aansprakelijkheid van [ex-werknemer] jegens Brabant Expres voor de geleden schade in de zin van artikel 7:661 BW. Dit brengt met zich, dat [ex-werknemer] -onder passering van het overigens in verband met de excursie Versailles gestelde- niet is gehouden, de ter zake gevorderde schade aan Brabant Expres te vergoeden.
verrekening
3.27 Zoals reeds in 3.10 is overwogen is de loonvordering van [ex-werknemer] toewijsbaar, tenzij terecht verrekening is toegepast. Gelet op het vorenoverwogene bestond op het moment dat het tegoed aan vakantiebijslag en opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen opeisbaar werd, een tegenvordering ter zake van schadevergoeding ter grootte van € 2.255,--, die geheel met (het netto equivalent van) dat tegoed verrekenbaar was. Hieruit volgt dat Brabant Expres terecht heeft besloten om in het kader van de eindafrekening niet tot uitkering van de opgebouwde vakantierechten over te gaan. Dit betekent dat de vordering van [ex-werknemer] dient te worden afgewezen.
3.28 De meegevorderde verhoging ex 7: 625 BW is niet verschuldigd (geworden), omdat op het moment waarop de opgebouwde vakantierechten opeisbaar werden, eind november 2008, de -in omvang grotere- tegenvordering ter zake van schadevergoeding reeds bestond, terwijl er ook anderszins geen sprake is van te late loonbetaling als bedoeld in artikel 7:625 BW. Voor zover [ex-werknemer] nog heeft aangevoerd, dat Brabant Expres het ten onrechte gedeclareerde (maaltijd)bedrag van € 143,-- reeds met het salaris van de maand oktober 2008 had kunnen verrekenen, kan aan dit verweer reeds worden voorbij gegaan, nu de schadevordering op het moment van opeisbaar worden van het tegoed aan opgebouwde vakantierechten ook zonder dat bedrag, het tegoed aan vakantierechten overtrof.
3.29 Om de hiervoor genoemde reden is er ook geen wettelijke rente verschuldigd en zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
proceskosten
3.30 Nu beide partijen op onderdelen in het (on)gelijk zijn gesteld zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
schade
3.31 Onweersproken staat vast dat [ex-werknemer] bij het einde van de arbeidsovereenkomst een tegoed had van € 1.607,81 bruto aan opgebouwde vakantierechten. Het netto equivalent van dit tegoed is, zoals hiervoor in conventie is overwogen, door Brabant Expres terecht verrekend met de schade van € 2.255,-- die [ex-werknemer] haar op grond van het vorenoverwogene diende te vergoeden. Gelet op de hoogte van de (toewijsbaar geoordeelde) schadevergoeding resteert na verrekening met de vakantierechten logischerwijs nog een bedrag, waarop Brabant Expres in deze terecht aanspraak maakt. De reconventionele vordering is dan ook toewijsbaar op de wijze als hierna vermeld.
proceskosten
3.32 Nu beide partijen op onderdelen in het (on)gelijk zijn gesteld zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
wijst de vorderingen van [ex-werknemer] af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
veroordeelt [ex-werknemer] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Brabant Expres ter zake door haar geleden schade te voldoen een bedrag, gelijk aan de resultante van de som van
€ 2.255,- verminderd met het netto equivalent van € 1.607,81 bruto;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart dit vonnis -tot zover- uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 21 juli 2010.