ECLI:NL:RBBRE:2010:BN1761

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
16 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09 / 1444 WIA
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verkorting loonsanctie en re-integratieverplichtingen na bedrijfsongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 16 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en het UWV over de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De eiseres, een bedrijf, had een verzoek ingediend om verkorting van de loonsanctie, die was opgelegd vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen van de werknemer na een bedrijfsongeval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever niet tijdig op de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen was gewezen, waardoor zij niet in staat was om deze te herstellen voordat het verzoek om verkorting werd ingediend. De rechtbank oordeelde dat de werkgever niet had aangetoond dat zij haar tekortkomingen had hersteld, en dat de verlengde loondoorbetalingsverplichting daarom gehandhaafd bleef.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende waren, vooral gezien de omstandigheden van het bedrijfsongeval en de beperkingen van de werknemer. De rechtbank heeft de argumenten van de werkgever dat het UWV niet tijdig had beslist op het verzoek om verkorting van de loonsanctie verworpen. De rechtbank concludeerde dat de werkgever niet had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen en dat de loonsanctie terecht was gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van de werkgever ongegrond verklaard en heeft de proceskosten aan de werkgever toegewezen, omdat deze niet over alle relevante stukken beschikte tijdens de bezwaarprocedure.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om adequate re-integratie-inspanningen te verrichten, vooral in situaties waarin sprake is van een bedrijfsongeval. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de werkgever niet kan worden vrijgesteld van haar verplichtingen door te verwijzen naar medische oordelen van de bedrijfsarts, indien deze oordelen niet in overeenstemming zijn met de re-integratieverplichtingen die op haar rusten.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 09 / 1444 WIA
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
[naam bedrijf],
gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
gemachtigde [naam persoon].
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(UWV; kantoor Arnhem), verweerder.
1. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 februari 2009 (bestreden besluit), inzake het niet-verkorten van een loonsanctie krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
[naam persoon], werknemer van eiseres (werknemer), is door de rechtbank aangemerkt als belanghebbende. Zijn gemachtigde, mr. R.G.W.M. de Glas, heeft de rechtbank meegedeeld dat werknemer als partij aan het geding wenst deel te nemen.
Werknemer heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van medische gegevens door eiseres. De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot enkele, door de rechtbank nader omschreven stukken. Aan de gemachtigde van eiseres is bijzondere toestemming verleend in de zin van
artikel 8:32, tweede lid, van de Awb.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 juni 2010. Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is na voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Werknemer is, zonder voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Werknemer is werkzaam geweest als depotmedewerker, bijrijder, chauffeur en tankreiniger in loondienst van eiseres. Op 18 januari 2006 is hij, arbeidsongeschikt, uitgevallen, na een bedrijfsongeval. De (samengestelde en onderbroken) wachttijd is verstreken op 7 december 2007. Werknemer heeft een aanvraag om een uitkering krachtens de WIA bij verweerder ingediend. Bij besluit van 6 september 2007 heeft verweerder de behandeling van de aanvraag opgeschort en het tijdvak waarin werknemer jegens eiseres recht heeft op doorbetaling van loon verlengd met 52 weken omdat het re-integratieverslag niet compleet was.
Bij brief van 13 september 2007 heeft eiseres verweerder gevraagd af te zien van het verlengen van het loondoorbetalingstijdvak.
Eiseres heeft nadere informatie bij verweerder ingediend en een arbeidsdeskundige van verweerder, [naam persoon], heeft een onderzoek ingesteld. Van dat onderzoek is op
5 november 2007 een rapportage uitgebracht. Volgens de conclusie van deze rapportage is het re-integratieresultaat onvoldoende en zijn de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende. Een traject in het tweede spoor is niet overwogen. Eiseres heeft voor de tekortkomingen geen deugdelijke grond aangevoerd. De arbeidsdeskundige heeft de tekortkomingen, de te verlangen reparatie van de tekortkomingen en de te verwachten resultaten van deze reparaties beschreven. Onder meer diende eiseres alsnog een adequaat tweede-spoortraject in te zetten, door te gaan met re-integratie en de vinger aan de pols te houden. Het resultaat van die reparatie diende, volgens de rapportage van de arbeidskundige, te zijn dat werknemer werkt in werk dat min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden binnen het eigen bedrijf, dat hij met zijn toestemming werkt buiten het bedrijf of dat een adequaat re-integratietraject naar ander werk bij een andere werkgever is afgerond.
Van 3 januari 2008 tot 1 juli 2008 is een re-integratietraject in het tweede spoor gevolgd via re-integratiebedrijf Agens Pro mobile. Volgens de eindrapportage, die op 7 juli 2008 van dit traject is uitgebracht, zijn er geen mogelijkheden tot daadwerkelijke bemiddeling. Het traject is, volgens de eindrapportage, zonder resultaat afgesloten.
Op 27 mei 2008 heeft eiseres een deskundigenoordeel gevraagd met betrekking tot de geschiktheid van (eventueel aangepast) eigen werk, alsmede met betrekking tot de geschiktheid voor passende arbeid bij een andere werkgever. Ook heeft eiseres verweerder gevraagd de loondoorbetalingsverplichting te beëindigen.
Naar aanleiding hiervan heeft een verzekeringsarts van verweerder,
[naam persoon], een onderzoek ingesteld en op 4 september 2008 een rapportage uitgebracht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat werknemer niet geschikt te achten is voor het eigen werk, wel voor andere passende werkzaamheden.
Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van verweerder, [naam persoon], een onderzoek ingesteld en daarvan op 11 september 2008 een rapportage uitgebracht. De conclusie van de arbeidskundige luidt dat werknemer niet volledig geschikt is voor het eigen werk, dat hij niet geschikt is voor aangepast eigen werk of ander werk bij de eigen werkgever en dat hij wel geschikt is voor passende arbeid bij een andere werkgever. De arbeidskundige heeft beschreven welke tekortkomingen er waren en hoe die gerepareerd dienden te worden. Hij heeft geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever niet voldoende zijn en dat de verlengde loondoorbetalingsverplichting niet beëindigd kan worden.
Bij primair besluit van 12 september 2008 heeft verweerder, verwijzend naar de rapportage van arbeidsdeskundige [naam persoon], geweigerd de loonsanctie te verkorten.
Op 15 september 2008 heeft eiseres een deskundigenoordeel aangevraagd over de
re-integratie-inspanningen van werknemer. Nadat eiseres bij brief van 15 oktober 2008 nogmaals om een dergelijk deskundigenoordeel heeft gevraagd is door een arbeidsdeskundige van verweerder, [naam persoon], een onderzoek ingesteld. In de rapportage die de arbeidsdeskundige van het onderzoek heeft opgemaakt op 15 januari 2009 wordt geconcludeerd dat de door de werknemer uitgevoerde re-integratie-inspanningen voldoende zijn.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift dat eiseres heeft ingediend tegen het besluit van verweerder van 12 september 2008 is een onderzoek ingesteld door een bezwaararbeidsdeskundige, [naam persoon]. Van dit onderzoek is op 6 februari 2009 rapportage opgemaakt. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat geen sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden en dat evenmin sprake is van een werkhervatting conform belasting/belastbaarheid met loonwaarde. Daarom is het resultaat van de re-integratie-inspanningen onbevredigend.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconstateerd dat werknemer belastbaar is voor arbeid buiten de eigen werkgever. Het na de loonsanctie ingezette re-integratietraject in het tweede spoor heeft slechts een half jaar geduurd.
Aanvullend op het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige [naam persoon] is de bezwaararbeidsdeskundige van mening dat, zeker in een situatie waarin sprake is van een bedrijfsongeval, de re-integratieplicht die op de werkgever rust zwaarder is dan indien hiervan geen sprake zou zijn. Een traject van slechts een halfjaar in het tweede spoor is binnen dit kader zeker niet als voldoende te beschouwen, mede in acht nemend de leeftijd en beperkingen van werknemer en zijn geringe kansen op de externe arbeidsmarkt. Voorts is, volgens de bezwaararbeidsdeskundige, niet gebleken dat werknemer onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie. De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is tot intrekking van de beschikking met betrekking tot de opgelegde loondoorbetalingsverplichtingen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2.2 Eiseres heeft, voor zover thans nog relevant, in beroep verwezen naar wat in bezwaar is aangevoerd. In bezwaar is, samengevat, aangevoerd dat op het verzoek om verkorting van de loonsanctie, dat werd ingediend op 27 mei 2008, niet binnen de voorgeschreven termijn is beslist. Reeds daarom kan volgens eiseres de loonsanctie vanaf
27 mei 2008 niet standhouden. Voorts heeft verweerder geen oog gehad voor de door eiseres verrichte inspanningen. Er zijn twee re-integratiebureaus geconsulteerd. Verweerder heeft zich niet uitgesproken over die inspanningen. Eiseres had een deugdelijke grond voor het in gebreke blijven, namelijk het frustreren van alle re-integratie-inspanningen door werknemer. Ook daarover heeft verweerder zich niet uitgesproken. Op basis van goed werkgeverschap is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de loondoorbetaling op te schorten. Een deskundigenoordeel, waarin eiseres dacht motivering voor een dergelijke opschorting te vinden, is op 27 mei 2008 aangevraagd maar werd pas op 15 september 2008 gegeven. Eiseres heeft verweerder aansprakelijk gesteld voor onnodig geleden schade. Naast schadevergoeding vordert zij de wettelijke rente en een proceskostenvergoeding.
Eiseres heeft voorts in beroep aangevoerd dat de verlengde loondoorbetalingsplicht op
29 juli 2008 behoorde te eindigen. Aangevoerd is dat verweerder niet alle relevante stukken heeft ingediend.
De bedrijfsarts meende dat werknemer op 27 mei 2008 medisch ongeschikt was voor eigen of ander werk bij eiseres of bij een andere werkgever. Er lag op dat moment geen afwijkend medisch oordeel van verweerder. Ook werknemer achtte zich medisch ongeschikt en de arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 15 januari 2009 bevestigd dat werknemers
re-integratie-inspanningen voldoende waren. Omdat werknemer voor re-integratie ongeschikt was heeft eiseres meer inspanningen verricht dan de wet van haar vereist. Verweerders afwijkende medische oordelen zijn van na 27 mei 2008. Als eiseres een onjuist medisch oordeel heeft gekregen van haar bedrijfsarts kan dat haar niet worden verweten. Volgens jurisprudentie waar eiseres naar heeft verwezen kan een onjuist oordeel van de arbodienst geen gerechtvaardigde reden zijn om beëindiging van de loonsanctie te weigeren.
Voorts ontleent zij aan een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
28 oktober 2009 dat eiseres niet nalatig was nu het stagneren van het re-integratietraject haar niet te verwijten is. De werknemer achtte zich niet belastbaar, werd in die opvatting gesteund door de bedrijfsarts en er was geen continuïteit in de rapportages van en de beoordeling door de bedrijfsarts.
Niet valt in te zien dat de verhouding met werknemer hervatting in de weg stond. Volgens eiseres is er geen verwijtbaarheid.
2.3 In artikel 25, negende lid, van de WIA is bepaald dat het UWV, indien bij de behandeling van de WIA-aanvraag en de beoordeling blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
In het twaalfde lid is bepaald dat indien de werkgever na toepassing van het negende lid van mening is dat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen heeft hersteld, hij dit meldt aan het UWV, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld.
In het dertiende lid is bepaald dat het UWV de beschikking waarin wordt vastgesteld of de tekortkoming, bedoeld in het negende lid, is hersteld, geeft binnen drie weken na de ontvangst van de melding, bedoeld in het twaalfde lid.
In het veertiende lid is bepaald dat het tijdvak, bedoeld in het negende lid, eindigt zes weken nadat het UWV heeft vastgesteld dat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen heeft hersteld, maar niet later dan na 52 weken. Indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid, de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming is hersteld of de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming niet is hersteld, te laat geeft, eindigt het tijdvak zoveel eerder als de beschikking later is afgegeven.
In artikel 65 van de WIA is bepaald dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (besluit van 3 december 2002, Staatscourant 2002, 236, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Staatscourant 2006, 224) (Beleidsregels) is bepaald dat het UWV bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen, als bedoeld in artikel 65 van de WIA, het beoordelingskader hanteert, zoals vastgelegd in de bijlage bij dit besluit.
2.4 De rechtbank zal eerst stilstaan bij de meest vérstrekkende beroepsgrond van eiseres. Die luidt dat het feit dat verweerder het besluit over het wel of niet hersteld zijn van de tekortkoming niet op tijd heeft gegeven, er toe moet leiden dat de loonsanctie onmiddellijk eindigt. De rechtbank overweegt, in navolging van de CRvB in de uitspraak van 18 november 2009 (LJN: BK3717), dat het niet tijdig nemen van een besluit op een melding als bedoeld in artikel 25, dertiende lid, van de WIA niet meebrengt dat de loonsanctie niet meer mocht worden gehandhaafd en moest worden bekort. Uit artikel 25, veertiende lid, volgt dat aan het te laat nemen van een besluit in dit kader slechts gevolgen worden verbonden voor zover alsnog herstel van de tekortkoming plaatsvindt. In de uitspraak van de CRvB van 14 april 2010 (LJN: BM1179), waar eiseres ter zitting naar heeft verwezen, leest de rechtbank geen bevestiging van het door eiseres ingenomen standpunt.
2.5 Omtrent de vraag of eiseres haar tekortkoming ten aanzien van de in artikel 25, negende lid, bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen heeft hersteld overweegt de rechtbank het volgende.
2.5.1 Uit het primaire besluit van 12 september 2008 en uit de arbeidskundige rapportage van 11 september 2008 blijkt dat verweerder in de veronderstelling verkeerde dat de
re-integratie-inspanningen die in het kader van de loonsanctie werden verricht berustten op de rapportage van arbeidsdeskundige [naam persoon] van 5 november 2007. Die veronderstelling komt de rechtbank onjuist voor.
Ter zitting is namens eiseres verklaard dat de inhoud van de rapportage van 5 november 2007 haar niet eerder bekend is geworden dan toen zij kennis nam van de rapportage van
arbeidskundige [naam persoon] van 11 september 2008. Eiseres zegt de rapportage van 5 november 2007 niet eerder te hebben gezien dan toen die rapportage op 18 juni 2010 door de griffier van de rechtbank aan haar werd toegezonden. Eiseres zegt evenmin een besluit te hebben ontvangen waarbij de loonsanctie, die werd opgelegd in verband met de onvolledigheid van het re-integratieverslag, werd voortgezet in verband met inhoudelijke tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen.
De rechtbank heeft in de stukken geen aanwijzingen gevonden dat eiseres voorafgaand aan het verzoek om verkorting van de loonsanctie wél heeft kennisgenomen, of kennis heeft kunnen nemen, van de rapportage van 5 november 2007. Uit de stukken blijkt evenmin dat een besluit is genomen en bekendgemaakt naar aanleiding van die rapportage. De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat eiseres voorafgaand aan de indiening van het verzoek om verkorting van de loonsanctie op 27 mei 2008 niet bekend was dat de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen nader waren omschreven. Eiseres wist niet aan welke geconcretiseerde verwachtingen en eisen zij volgens de arbeidsdeskundige moest voldoen.
Nu verweerder de inspanningen heeft getoetst aan een maatstaf die hij niet mocht hanteren is het primaire besluit ondeugdelijk gemotiveerd, voor zover het berust op de vaststelling dat de op 5 november 2007 nader vastgestelde tekortkomingen niet zijn gerepareerd.
2.5.2 In verband met de onbekendheid met de rapportage van 5 november 2007 mocht van eiseres in het kader van de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting worden verwacht dat zij voortging met de re-integratie-inspanningen waar zij voorafgaand aan die verlenging toe gehouden was.
Eiseres heeft re-integratiebedrijf Agens Pro mobile ingeschakeld, waar werknemer gedurende omstreeks zes maanden een re-integratietraject in het tweede spoor heeft gevolgd. Uit de eindrapportage die het re-integratiebureau heeft opgemaakt blijkt dat volgens de werkadviseur voldoende acties zijn ingezet om werknemer te activeren. Er is een beroepskeuzetest afgenomen en getracht is een beeld te krijgen van werknemer. Door zijn beperkte concentratie, visus, nek- en hoofdpijnklachten kon werknemer beperkte opdrachten doen. Ook in coachingsgesprekken kon weinig vooruitgang worden geboekt. Een aanvraag WSW-indicatie wacht op de resultaten van een aangevraagd deskundigenoordeel. Werknemer is volgens de werkadviseur gebaat met een baan met ‘coaching on the job’, zodat hij meer vertrouwen krijgt in zijn kunnen. Hiervoor zal hij eerst de situatie moeten accepteren.
2.5.3 Uit de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige [naam persoon] blijkt dat de weigering de loonsanctie te verkorten aanvullend is gebaseerd op, kort gezegd, het feit dat slechts een half jaar een traject in het tweede spoor is gevolgd. De bezwaararbeidsdeskundige acht dat te kort, mede omdat de re-integratieplicht die op eiseres rust zwaarder is nu sprake is van een bedrijfsongeval, alsmede gelet op werknemers geringe kansen op de arbeidsmarkt in verband met zijn leeftijd en zijn beperkingen. Dat werknemer onvoldoende heeft meegewerkt aan re-integratie is volgens de bezwaararbeidsdeskundige niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt dit (aanvullende) onderdeel van de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige een toereikende motivering voor het bestreden besluit. De rechtbank overweegt daartoe dat in paragraaf 9 van de Beleidsregels omtrent “Verplichtingen van de werkgever” onder meer is beschreven:
“Indien de aard van het werk mede heeft geleid tot beperkingen mag van de werkgever in het algemeen ook een grotere inspanning worden verwacht.”
De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich voordoet nu niet in geschil is dat de beperkingen voortkomen uit een bedrijfsongeval. Ook de betekenis die de bezwaararbeidsdeskundige heeft toegekend aan werknemers kansen op de arbeidsmarkt komt de rechtbank juist voor.
Ter zitting heeft eiseres erkend dat uit het deskundigenoordeel van 15 januari 2009 blijkt dat de door werknemer uitgevoerde re-integratie-inspanningen voldoende zijn. Uit de aanvraag van dat deskundigenoordeel, die eiseres op 27 mei 2008 indiende tegelijkertijd met het verzoek om verkorting van de loonsanctie, blijkt echter dat eiseres toen van mening was dat werknemer altijd voorwendselen heeft om niet aan de gang te gaan, dat hij volgens het ene re-integratiebureau onvoldoende meewerkt en dat het volgens het andere re-integratiebureau trekken aan een dood paard is. Tegen deze achtergrond stelt de rechtbank vast dat het verzoek om verkorting van de loonsanctie mede is ingegeven door een verkeerd beeld bij eiseres van werknemers opstelling ten aanzien van re-integratie.
De opvatting van eiseres dat zij de dupe is geworden van het uitblijven van een deskundigenoordeel op haar aanvraag van 27 mei 2008 acht de rechtbank niet juist. Van een ondeugdelijke grondslag van een verzoek om verkorting had verweerder een verwijt kunnen worden gemaakt als de aanvraag om een deskundigenoordeel geruime tijd voorafgaand aan de aanvraag om verkorting was ingediend en eiseres door het uitblijven van een deskundigenoordeel niet meer wist waar zij aan toe was. Eiseres heeft echter het verzoek om verkorting van de loonsanctie tegelijkertijd met de aanvraag om een deskundigenoordeel ingediend. Zij kan van het uitblijven van dat oordeel dan ook niet het door haar beweerde nadeel hebben ondervonden.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat haar geen verwijt kan treffen omtrent het onvoldoende zijn van re-integratie-inspanningen omdat de bedrijfsarts werknemer op 27 mei 2008 medisch ongeschikt achtte voor eigen of ander werk bij eiseres of bij een andere werkgever terwijl er op dat moment geen afwijkend medisch oordeel van verweerder was. Met deze stelling miskent eiseres de verantwoordelijkheid die zij heeft voor werknemers re-integratie, en het ontbreken van die verantwoordelijkheid bij verweerder, zoals de CRvB die heeft beschreven in uitspraken van 18 november 2009 (onder andere LJN: BK3704).
2.5.4 De rechtbank concludeert dat verweerder op toereikende gronden heeft geoordeeld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij haar tekortkoming ten aanzien van de in artikel 25, negende lid, van de WIA bedoelde re-integratie-inspanningen heeft hersteld.
2.6 Gelet op de in overweging 2.5 bereikte conclusie kan het bestreden besluit in rechte stand houden, dient het beroep ongegrond te worden verklaard en is er geen aanleiding tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding.
2.7 De rechtbank merkt ten overvloede op dat eiseres bij brief van 13 september 2007 heeft gereageerd op verweerders primaire besluit van 6 september 2007 tot verlenging van de loondoorbetalingsverplichting. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat met die brief bezwaar is gemaakt tegen dat besluit en dat van behandeling van dat bezwaarschrift nog niet is gebleken. De rechtbank geeft verweerder in overweging de brief van 13 september 2007 alsnog als bezwaarschrift in behandeling te nemen.
Ter voorlichting aan eiseres overweegt de rechtbank, eveneens ten overvloede, dat het bezwaarschrift van 13 september 2007 geen schorsende werking heeft, en dat daarom vooralsnog moet worden uitgegaan van de werking van het besluit van 6 september 2007.
2.8 Bij ongegrondverklaring van het beroep blijft in de regel een proceskostenveroordeling achterwege. De rechtbank ziet in deze zaak wel aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en overweegt daartoe het volgende.
Reeds in haar brief van 1 december 2009 heeft eiseres er op gewezen dat de stukken niet compleet waren. De griffier heeft daarom bij brieven van 10 december 2009 en van
29 december 2009 aan verweerder gevraagd om alle ontbrekende stukken in te zenden. Verweerder heeft daarop enige stukken ingezonden, maar op 9 juni 2010 bleken nog steeds stukken te ontbreken en heeft de griffier aanvullende stukken opgevraagd. Uiteindelijk beschikte de rechtbank niet eerder dan op 18 juni 2010, derhalve op de laatste werkdag voor de zitting, over de volledige stukken en heeft eiseres daarvan, na doorzending door de rechtbank, kunnen kennisnemen.
Nu eiseres zich eerst zo kort voor de zitting een volledig beeld heeft kunnen vormen van de grondslag van het bestreden besluit - zij beschikte immers in de bezwaarprocedure ook niet over de volledige stukken - acht de rechtbank het redelijk om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank het bedrag van die kosten vast op het hieronder opgenomen bedrag.
Voorts dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst af het verzoek om schadevergoeding;
gelast dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 297,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-.
Aldus gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzitter, mrs. M. Breeman en
E.M.D.M. van der Linden, rechters, en door de voorzitter en mr. P. Oudkerk, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: