RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 09 / 4727 AW en 09 / 5625 AW
uitspraak van de meervoudige kamer
[naam persoon],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. M.C.W.C. van Zon,
[naam persoon],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. C. van der Steen,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
Eiser [naam persoon] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 oktober 2009 inzake de toekenning van een toelage bezwarende omstandigheden. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer 09 / 4727 AW.
Eiser [naam persoon] heeft beroep ingesteld bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch tegen het besluit van verweerder van 7 oktober 2009 inzake de toekenning van een toelage bezwarende omstandigheden.
Het beroep van eiser [naam persoon] is door de rechtbank ’s-Hertogenbosch verwezen naar de rechtbank Breda op grond van het bepaalde in artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit beroep is bij de rechtbank Breda geregistreerd onder procedurenummer 09 / 5625 AW.
De beroepen van eisers zijn gelijktijdig met een aantal soortgelijke zaken behandeld ter zitting van 17 maart 2010, waarbij aanwezig waren eisers en hun gemachtigden. Verder zijn [naam persoon] (09 / 3379 AW), [naam persoon] (09 / 3665 AW), [naam persoon] (09 / 5044 AW), [naam persoon] (09 / 5384 AW), [naam persoon] (09 / 5385 AW), [naam persoon] (09 / 5624 AW) en [naam persoon] (09 / 5647 AW) ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. R. den Bremer, [naam persoon] en mr. E. Kousbroek.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met zes weken.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers zijn werkzaam geweest bij de Rijksdienst voor Keuring van Vee en Vlees (RVV). Deze dienst is per 1 januari 2006 gefuseerd met de Keuringsdienst van Waren (KvW) en verder gegaan onder de naam Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). Eisers zijn bij de VWA werkzaam in de functie van senior controleur.
Bij besluiten van 19 november 2007 (primaire besluiten) heeft verweerder aan eisers een toelage toegekend op grond van artikel 17b van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA). De toelage gaat in per 1 januari 2006 en bedraagt 1% van salarisschaal 7, salarisnummer 10. De toelage is toegekend wegens het verrichten van werkzaamheden onder bezwarende omstandigheden.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Verweerder heeft door bureau Leeuwendaal een extern onderzoek laten uitvoeren naar de mate waarin onder bezwarende omstandigheden wordt gewerkt. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in rapportages van 29 juli 2008 en 16 september 2009.
Bij besluiten van 7 oktober 2009 (bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard en de primaire besluiten herroepen. Verweerder heeft besloten eisers per 1 januari 2006 een toelage bezwarende omstandigheden toe te kennen van 2%. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de rapportages van bureau Leeuwendaal.
2.2 Eisers hebben in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Zij ontvingen tot 1 januari 2006 een toelage bezwarende omstandigheden van 3%. Er zijn geen redenen om de toelage te verlagen naar 2%. De werkzaamheden, werkomstandigheden en functie van eisers zijn na de fusie ongewijzigd gebleven. Artikel 17b van het BBRA is ook niet gewijzigd. Er is sprake van een beleidswijziging waarbij de rechtspositie van medewerkers is gewijzigd. Verweerder heeft dan ook ten onrechte geen instemming gevraagd aan de ondernemingsraad. Hierdoor zijn de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand gekomen. Het is bovendien in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel om de toelage met terugwerkende kracht te verlagen. Bureau Leeuwendaal is geen onafhankelijk arbo-gecertificeerd bureau, zodat geen waarde kan worden gehecht aan de rapportages. De begrippen ‘regelmatig’ en ‘voortdurend’ worden niet gedefinieerd in het BBRA. De door bureau Leeuwendaal gehanteerde definities van deze begrippen zijn dus niet gebaseerd op wet- of regelgeving. Daarnaast heeft bureau Leeuwendaal slechts kleine en middelgrote slachterijen bezocht, terwijl eisers werkzaam zijn op een grote slachterij. Nu de werkplek van eisers niet in het onderzoek is betrokken, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid. Eisers zijn verder van mening dat zij voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een toelage van 3%.
Ten slotte heeft eiser [naam persoon] aangevoerd dat verweerder niet is verschenen op de hoorzitting, maar dat de Adviescommissie bezwaren personele aangelegenheden lnv (Adviescommissie) verweerders visie uit andere (identieke) bezwaarprocedures heeft meegenomen in de advisering. Eiser [naam persoon] is van mening dat door deze handelwijze het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
2.3 In artikel 3:2 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
In artikel 3:9 van de Awb is bepaald dat indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich ervan dient te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
In artikel 7:13, vijfde lid, van de Awb is bepaald dat een vertegenwoordiger van het bestuursorgaan voor het horen wordt uitgenodigd en in de gelegenheid wordt gesteld een toelichting op het standpunt van het bestuursorgaan te geven.
In artikel 7:9 van de Awb is bepaald dat wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en zij in de gelegenheid worden gesteld daarover te worden gehoord.
In artikel 27, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) is bepaald dat de ondernemer de instemming van de ondernemingsraad behoeft voor elk door hem voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een belonings- of een functiewaarderingssysteem, een en ander voor zover betrekking hebbende op alle of een groep van de in de onderneming werkzame personen.
Artikel 17b, eerste tot en met vierde lid, van het BBRA luidt als volgt:
1. Aan de ambtenaar die nu en dan, regelmatig of voortdurend onder bezwarende omstandigheden arbeid verricht en wiens functie op een functielijst voorkomt, wordt een toelage per maand toegekend.
2. Onder bezwarende omstandigheden worden begrepen:
a. het werken in een situatie die een zodanige verontreiniging van de huid veroorzaakt dat deze ook na het gebruik van speciale wasmiddelen duidelijk waarneembaar blijft;
b. het werken in een omgeving met sterk onaangename geuren, of werken met onaangenaam aandoende en sterk afkeer oproepende materialen;
c. het werken in een situatie die een zeer hoge mate van huid- en slijmvliesprikkeling teweegbrengt, zodanig dat dit effect ook na het werk nog enige tijd voelbaar blijft;
d. het langdurig werken onder zeer onaangename hoge of lage temperatuur of temperatuurswisselingen;
e. het werken in situaties waarin het gebruik van gehoorbeschermingsmiddelen niet mogelijk of afdoende is, en waarin door het aanhoudende lawaai onderling contact nauwelijks mogelijk is of de geluidsterkte gelijk is aan of groter is dan 80 dbA;
f. het werken met sterk trillende apparatuur;
g. het werken met beschermingskleding of -middelen die een ernstige belemmering vormen voor de normale ademhaling, voor huidoppervlakte-uitwaseming en voor de bewegingsmogelijkheden;
h. het werken onder omstandigheden welke een verhoogd gevaar voor invaliditeit of overlijden meebrengen.
3. Het bevoegd gezag geeft voor elke op de functielijst voorkomende functie aan of er nu en dan, regelmatig of voortdurend onder één dan wel gelijktijdig onder meer typen bezwarende omstandigheden arbeid wordt verricht. Een functielijst wordt jaarlijks door het bevoegd gezag vastgesteld.
4. De toelage bedraagt een percentage van het salaris behorende bij salarisnummer 10 van salarisschaal 7 en wel:
a. 1% indien de ambtenaar nu en dan onder één of gelijktijdig onder twee typen bezwarende omstandigheden dan wel regelmatig onder één type bezwarende omstandigheden arbeid verricht;
b. 2% indien de ambtenaar nu en dan gelijktijdig onder drie of meer typen bezwarende omstandigheden dan wel regelmatig gelijktijdig onder twee typen bezwarende omstandigheden of voortdurend onder één type bezwarende omstandigheden arbeid verricht;
c. 3% indien de ambtenaar regelmatig gelijktijdig onder drie of meer typen bezwarende omstandigheden of voortdurend gelijktijdig onder twee of meer typen bezwarende omstandigheden arbeid verricht.
Procedurele beroepsgronden
2.4 Eiser [naam persoon] heeft aangevoerd dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Dit omdat verweerder niet tijdens de hoorzitting aanwezig was, maar de Adviescommissie verweerders visie wel heeft betrokken in haar advies.
De rechtbank stelt het volgende vast. Uit het verslag van de hoorzitting van 3 maart 2009 blijkt dat de Adviescommissie al eerder identieke zaken heeft behandeld, waarbij verweerder reeds zijn visie heeft gegeven. Om die reden heeft de Adviescommissie het niet dienstig geacht om verweerder opnieuw uit te nodigen. De visie van verweerder wordt volgens de Adviescommissie meegenomen in de advisering.
De rechtbank overweegt dat in artikel 7:13, vijfde lid, van de Awb is bepaald dat een vertegenwoordiger van het bestuursorgaan voor het horen wordt uitgenodigd en in de gelegenheid wordt gesteld een toelichting op het standpunt van het bestuursorgaan te geven. Hierin ligt het beginsel van hoor en wederhoor besloten.
De rechtbank stelt vast dat eiser [naam persoon] en de vertegenwoordiger van verweerder buiten elkaars aanwezigheid zijn gehoord. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt evenmin dat eiser [naam persoon] in de gelegenheid is gesteld om op het standpunt van verweerder te reageren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ten aanzien van eiser [naam persoon] het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
2.5 Door eisers is verder ter zitting aangevoerd dat de vervolgrapportage van Leeuwendaal van 16 september 2009 eerst tijdens de beroepsprocedure is ingebracht. Volgens eisers hebben zij niet de gelegenheid gehad om hierop te reageren, waardoor ook in dit opzicht het beginsel van hoor en wederhoor zou zijn geschonden.
De rechtbank stelt vast dat de bestreden besluiten mede zijn gebaseerd op het vervolgrapport van bureau Leeuwendaal van 16 september 2009. Dit rapport was derhalve van aanmerkelijk belang voor de te nemen beslissingen op bezwaar. Uit de procesdossiers komt naar voren dat verweerder de vervolgrapportage van bureau Leeuwendaal op 24 september 2009 op intranet heeft geplaatst. Nog afgezien van de vraag of plaatsing op intranet wel de geëigende weg was om het vervolgrapport aan eisers bekend te maken, is de rechtbank niet gebleken dat eisers door verweerder (expliciet) in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op het rapport van 16 september 2009. De rechtbank acht dit in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor zoals bedoeld in artikel 7:9 van de Awb.
De bestreden besluiten kunnen reeds hierom niet in stand blijven. De beroepen van eisers zullen dan ook reeds op grond hiervan gegrond worden verklaard. De rechtbank ziet echter aanleiding om ook de inhoudelijke beroepsgronden van eisers te bespreken.
Inhoudelijke beroepsgronden
2.6 Eisers hebben aangevoerd dat de vaststelling van de functielijst moet worden gezien als een wijziging van een secundaire arbeidsvoorwaarde, waarvoor de instemming van de ondernemingsraad is vereist.
De rechtbank stelt vast dat artikel 27, eerste lid, aanhef en onder c, van de WOR betrekking heeft op besluiten tot vaststelling, wijziging of intrekking van een belonings- of een functiewaarderingssysteem. In het vijfde lid staat van dit artikel staat dat een besluit als bedoeld in het eerste lid, genomen zonder de instemming van de ondernemingsraad of de toestemming van de kantonrechter, nietig is, indien de ondernemingsraad tegenover de ondernemer schriftelijk een beroep op de nietigheid heeft gedaan. De ondernemingsraad kan slechts een beroep op de nietigheid doen binnen een maand nadat hetzij de ondernemer hem zijn besluit overeenkomstig de laatste volzin van het tweede lid heeft meegedeeld, hetzij – bij gebreke van deze mededeling – de ondernemingsraad is gebleken dat de ondernemer uitvoering of toepassing geeft aan zijn besluit. Ingevolge het zesde lid kan de ondernemingsraad de kantonrechter verzoeken de ondernemer te verplichten zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van een nietig besluit als bedoeld.
Uit het dossier blijkt dat de ondernemingsraad op enig moment betrokken is geweest bij de procedure. Immers, bij brief van 3 oktober 2008 heeft de ondernemingsraad gereageerd op de rapportage van Leeuwendaal van 29 juli 2008. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat de ondernemingsraad op grond van artikel 27, vijfde lid, van de WOR de nietigheid van het besluit heeft ingeroepen, zodat – los van de vraag of er sprake was van een besluit waarvoor de instemming van de ondernemingsraad nodig was – van een nietige regeling als bedoeld in de WOR geen sprake is. Het beroep van eisers op artikel 27 van de WOR kan dan ook niet slagen.
2.7 Eisers hebben in beroep vraagtekens geplaatst bij de onafhankelijkheid en deskundigheid van het door verweerder ingeschakelde bureau Leeuwendaal.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bureau Leeuwendaal heeft ingeschakeld voor het inventariseren van de verschillende functies bij de VWA. Uit de procesdossiers komt naar voren dat dit is gebeurd in overleg met de medezeggenschap (GOR-DU). De rechtbank is (derhalve) niet gebleken dat er op voorhand bezwaren bestonden tegen de bemoeienis van bureau Leeuwendaal bij voornoemde inventarisatie. Voorts blijkt uit de brief van de voorzitter van de GOR-DU van 3 oktober 2008 niet dat er werd getwijfeld aan de onafhankelijkheid dan wel deskundigheid van bureau Leeuwendaal na de afronding van het eerste onderzoek. De rechtbank ziet in de rapportages van bureau Leeuwendaal evenmin aanwijzingen voor vooringenomenheid van de zijde van bureau Leeuwendaal. De beroepen van eisers kunnen op dit punt evenmin slagen.
2.8 Eisers hebben verder aangevoerd dat het met terugwerkende kracht toekennen van een lagere toelage in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
De rechtbank stelt vast dat uit artikel 17b van het BBRA volgt dat verweerder jaarlijks vaststelt of een ambtenaar in aanmerking komt voor een toelage en hoe hoog deze toelage is. Uit de procesdossiers van de gelijktijdig behandelde zaken komt naar voren dat toekenning van een toelage over een bepaald jaar normaliter geschiedt in de periode van maart tot juli van het navolgende jaar. Zo is de toelage over de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2006 toegekend bij besluit van 29 juni 2006. Nu de toekenning van de toelage dus altijd met terugwerkende kracht heeft plaatsgevonden, is naar het oordeel van de rechtbank de enkele omstandigheid dat de in geding zijnde toekenning met terugwerkende kracht is geschied onvoldoende om strijd met de rechtszekerheid aan te nemen.
De rechtbank stelt echter vast dat senior controleurs jarenlang een ongewijzigde toelage kregen van 3% en dat verweerder eerst bij het primaire besluit van 19 november 2007 heeft besloten aan eisers per 1 januari 2006 een lagere toelage toe te kennen. Niet is gebleken dat eisers er vooraf van op de hoogte zijn gesteld dat er een onderzoek zou komen naar hun werkomstandigheden en dat dit onderzoek mogelijk zou kunnen leiden tot een verlaging van hun jaarlijkse toelage. In de omstandigheid dat er vanaf 1 januari 2006 sprake was van een reorganisatie hebben eisers geen aanleiding hoeven zien om aan te nemen dat de hoogte van de toelage zou veranderen. Ter zitting is immers gebleken dat de functie-inhoud niet is gewijzigd en dat verweerder ervoor heeft gekozen om pas in het najaar van 2007 de werkomstandigheden van eisers opnieuw tegen het licht te houden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers dan ook de verwachting kunnen koesteren dat hun toelage in 2006 en 2007 ongewijzigd zou worden voortgezet. De rechtbank acht het met terugwerkende kracht toekennen van de toelage van 2% over de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2008 dan ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Dit betekent dat verweerder een toelage van 3% aan eisers moet doorbetalen over de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2008. De beroepen van eisers zijn op dit punt gegrond.
2.9 Eisers hebben ook beroepsgronden aangevoerd tegen de door bureau Leeuwendaal gehanteerde uitleg van de in artikel 17b van het BBRA genoemde begripsbepalingen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. In 1986 zijn binnen de rijksoverheid voorlopige richtlijnen voor de beloning van incidenteel bezwarende omstandigheden van kracht geworden. Begin 1992 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken de binnen de rijksoverheid bestaande regelingen voor bezwarende omstandigheden laten evalueren. Deze evaluatie heeft geleid tot de rapportage “Evaluatie-onderzoek Beloning bezwarende werkomstandigheden bij de rijksoverheid”. Het evaluatie-onderzoek heeft uiteindelijk geleid tot een gewijzigde regeling, vervat in artikel 17b van het BBRA.
De rechtbank stelt vast dat artikel 17b van het BBRA geen handvat geeft over hoe de begrippen “nu en dan”, “regelmatig” en “voortdurend” moeten worden uitgelegd. In de toelichting op artikel 17b van het BBRA is geen nadere uitwerking van deze algemene tijdsaanduidingen gegeven, terwijl eerst na afronding van het evaluatie-onderzoek deze begrippen zijn geïntroduceerd in de wetgeving. Ook wordt in artikel 17b van het BBRA (en de toelichting daarop) volstaan met een korte omschrijving van de bezwarende omstandigheden. Hierover wordt in de rapportage van het evaluatie-onderzoek opgemerkt dat de bezwaarlijkheid van interpretatieverschillen wordt afgewogen tegen de voordelen van decentrale interpretatievrijheid en dat er een structurerende werking uitgaat van het werken met vastgestelde functielijsten. Uit het evaluatie-onderzoek komt verder naar voren dat er geen algemene behoefte is aan uitgebreidere beschrijvingen.
Dit betekent dat de wetgever het aan het bestuursorgaan heeft overgelaten om de wettelijke begripsbepalingen nader te interpreteren. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank de door verweerder gehanteerde uitleg slechts marginaal kan toetsen. De vraag die de rechtbank in dit kader moet beantwoorden is of verweerder in redelijkheid de door bureau Leeuwendaal geadviseerde begripsuitleg heeft kunnen hanteren. De rechtbank acht de in de rapporten van Leeuwendaal gehanteerde uitleg van de wettelijke begrippen niet onjuist of in strijd met artikel 17b van het BBRA, met uitzondering van de uitleg die is gegeven aan het begrip "langdurig werken onder zeer onaangename hoge of lage temperatuur of temperatuurswisselingen" (categorie D). De rechtbank is van oordeel dat door "langdurig werken" in te vullen als "een periode van 6 uur of meer" dan wel "ten minste 4 temperatuurswisselingen per uur" deze bezwarende omstandigheid zozeer beperkt wordt dat toepassing daarvan in de praktijk feitelijk wordt uitgesloten. Deze invulling acht de rechtbank derhalve onredelijk en in strijd met de bedoeling van de wetgever. Op dit onderdeel slaagt het beroep.
2.10 Eisers hebben in beroep aangevoerd dat het onderzoek door bureau Leeuwendaal onzorgvuldig is geweest en dat zij voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een toelage van 3%.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat artikel 17b van het BBRA erop is gericht om een algemene lijst vast te stellen met functies die onder bezwarende omstandigheden worden verricht, waaraan per functie een percentage van de toelage is verbonden. De medewerker die de betreffende functie verricht, krijgt de aan die functie verbonden toelage. Een aparte controle of dit percentage in de individuele situatie van een medewerker ook daadwerkelijk klopt, streeft naar het oordeel van de rechtbank het doel van artikel 17b van het BBRA voorbij. De rechtbank is daarbij echter wel van oordeel dat verweerder bij het vaststellen van de functielijst rekening moet houden met de bij een functie gemiddeld voorkomende bezwarende omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij zijn besluitvorming is afgegaan op de rapportage van bureau Leeuwendaal van 29 juli 2008. In het kader van het door bureau Leeuwendaal uitgevoerde onderzoek heeft het werkplekbezoek voor de functie van senior controleur plaatsgevonden bij de slachterij Weyl in Enschede. Er heeft voor de functie van senior controleur geen vervolgonderzoek plaatsgevonden. Geconcludeerd is dat de werkzaamheden van senior controleur op een slachterij verricht worden in een omgeving met sterk onaangenaam aandoende materialen (categorie B) en in situaties waarin de geluidssterkte op sommige momenten groter is dan 80 dbA (categorie E). In het rapport van 29 juli 2008 is voorts geconcludeerd dat er weliswaar sprake is van temperatuurswisselingen, maar niet van langdurig werken onder deze temperatuurswisselingen. Om die reden heeft bureau Leeuwendaal categorie D niet meegenomen in zijn conclusie.
In het geval een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit zich onder meer wenst te baseren op een op zijn verzoek door een (externe) vakinhoudelijke deskundige uitgebracht advies, brengt de op dat orgaan rustende verplichting tot zorgvuldige besluitvorming mee dat dat orgaan zo'n advies slechts aan zijn besluit ten grondslag kan leggen als het voldoende zorgvuldig en deugdelijk is te achten.
De rechtbank stelt vast dat in de rapportages van bureau Leeuwendaal slechts de conclusies van het onderzoek worden weergegeven. Hoe bureau Leeuwendaal tot zijn conclusies is gekomen, is naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt. Een weergave van de feitelijke situatie ontbreekt, alsook de verkregen inbreng vanuit de in het onderzoek bezochte slachterij. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte verweerder dan ook over onvoldoende gegevens om zich ervan te vergewissen dat het door bureau Leeuwendaal uitgevoerde onderzoek zorgvuldig tot stand is gekomen. Dit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:9 van de Awb.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in onvoldoende mate is ingegaan op hetgeen eisers in bezwaar hebben aangevoerd. Zo hebben eisers aangegeven dat hun werkplek (een grote slachterij) ten onrechte niet in het onderzoek is betrokken en dat zij moeten werken volgens de (strengere) Amerikaanse eisen. Weliswaar heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat er voor de functie van senior controleur verschil bestaat tussen het werken op kleine en (middel)grote slachterijen. Dit standpunt is echter niet nader onderbouwd. Bureau Leeuwendaal heeft in zijn rapportage van 16 september 2009 of in de toelichting op dit rapport van 25 februari 2010 evenmin aangegeven waarom er ten aanzien van de functie van senior controleur geen aanvullend werkbezoek is afgelegd op een grote slachterij. Bovendien verschaffen de rapportages van bureau Leeuwendaal geen inzicht in de feitelijke situatie van een senior controleur bij slachterij Weyl in Enschede, zodat eisers eventuele verschillen ook niet naar voren hebben kunnen brengen. Verweerder heeft ook onvoldoende weerlegd waarom de overige bezwarende omstandigheden niet op eisers van toepassing zijn. Het enkele overnemen van de conclusies uit de rapportages van bureau Leeuwendaal is hiertoe onvoldoende, nu – zoals hiervoor reeds is overwogen – deze rapportages onvoldoende feitelijk inzichtelijk zijn.
2.11Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zullen de beroepen gegrond worden verklaard. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eisers, vast te stellen op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Ter zake van de kosten van rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb merkt de rechtbank de beroepen van eiser [naam persoon], [naam persoon] en [naam persoon] aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Bpb. Deze kosten van eiser [naam persoon] worden derhalve vastgesteld op 1/3 van € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 437,- per punt), zijnde aldus € 291,33.
De reiskosten van eiser [naam persoon] betreffen een vergoeding op basis van de laagste klasse openbaar vervoer (strippenkaart ad € 7,60 en treinretour Eindhoven-Breda ad € 17,90).
verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de bezwaarschriften met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat verweerder aan eiser [naam persoon] het door hem betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt;
gelast dat verweerder aan eiser [naam persoon] het door hem betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser [naam persoon] tot een bedrag van € 291,33.
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser [naam persoon] tot een bedrag van € 899,50.
Aldus gedaan door mrs. J.G.M. Wouters, M. Breeman en D.H. Hamburger, rechters, en door mr. Wouters, voorzitter, en E.C. Petrusma, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft daarbij gronden van uw beroep (ook ‘grieven’ genoemd) uitdrukkelijk verworpen. Indien u daarin niet wilt berusten, moet u tegen de uitspraak binnen bovengenoemde termijn hoger beroep instellen.