RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 09 / 5079 WRO, 09 / 5142 WRO en 09 / 5175 WRO
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam persoon], [naam persoon], [naam persoon], [naam persoon],
[naam persoon] en [naam persoon],
allen wonende te [woonplaats], eisers sub 1,
gemachtigde mr. A.R. van Tilborg,
[naam persoon] en [naam persoon],
beiden wonende te [woonplaats], eisers sub 2,
gemachtigde mr. I. Laureijssen,
[naam persoon] en [naam persoon],
beiden wonende te [woonplaats], eisers sub 3,
gemachtigde mr. H.U. van der Zee,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek,
verweerder.
Bij besluit van 13 oktober 2009 (bestreden besluit), bekendgemaakt op 20 oktober 2009, heeft verweerder beslist op de bezwaren tegen een aan de vennootschap “v.o.f. Bouwcombinatie Hilvarenbeek” (vergunninghoudster) verleende vrijstelling van twee bestemmingsplannen en een reguliere bouwvergunning eerste fase, voor de realisering van een multifunctioneel gebouw in het centrum van Hilvarenbeek.
Eisers sub 1 hebben op 20 november 2009 beroep tegen het bestreden besluit ingesteld. Dit beroep staat bij de rechtbank bekend onder procedurenummer 09 / 5079 WRO.
Eisers sub 2 hebben op 27 november 2009 beroep tegen het bestreden besluit ingesteld. Dit beroep staat bij de rechtbank bekend onder procedurenummer 09 / 5142 WRO.
Eisers sub 3 hebben op 30 november 2009 beroep tegen het bestreden besluit ingesteld. Dit beroep staat bij de rechtbank bekend onder procedurenummer 09 / 5175 WRO.
De beroepen zijn op 22 maart 2010 gevoegd behandeld tijdens een comparitie als bedoeld in artikel 8:44, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daar is het woord gevoerd door:
- mr. A.R. van Tilborg (namens eisers sub 1 en 2), alsmede eiser [naam persoon];
- mr. H.U. van der Zee (namens eisers sub 3);
- mr. P.L.J.M. van Dun (namens verweerder); alsmede [naam persoon] (ambtenaar), [naam persoon] (ambtenaar), J.A.M. van Homelen (burgemeester), [naam persoon] (wethouder) en [naam persoon] (projectleider, niet in dienst van de gemeente Hilvarenbeek);
- [naam persoon] en [naam persoon], beiden namens vergunninghoudster.
De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:80b, eerste lid, van de Awb. Daarom zijn partijen niet uitgenodigd voor het bijwonen van een zitting als bedoeld in artikel 8:56 van de Awb. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zij partijen op 22 maart 2010 heeft gehoord, en dat partijen – ingevolge artikel 8:51b van de Awb – hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren hebben kunnen brengen. Onder deze om-standigheden oordeelt de rechtbank dat het beginsel van hoor en wederhoor in voldoende mate is gerespecteerd.
2.1.1 Per brief van 30 mei 2007 (vrijstellingsverzoek) heeft vergunninghoudster aan verweerder een aantal tekeningen gezonden, met betrekking tot de realisering van een multifunctioneel gebouwencomplex in het centrum van Hilvarenbeek, op een perceel dat wordt begrensd door de Ypelaerstraat, de Dekanijstraat en Achter ‘t Raadhuis (perceel). Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Hilvarenbeek, sectie D, nummers 5490, 5410, 5411, 5413 en 5692.
Het bewuste complex heeft een bebouwingsoppervlakte van in totaal 3.075 m² en een inhoud van in totaal 30.498 m³, en voorziet in:
- achttien appartementen verdeeld over drie bouwlagen (aan de Dekanijstraat),
- een cursusruimte (ten behoeve van “Werckwinkel”);
- een bibliotheek,
- een muziekschool,
- een cultureel centrum (naast het gemeentehuis), alsmede
- een parkeerkelder (onder nagenoeg het gehele gebouw) voor 75 auto’s die vanuit de Ypelaerstaat kan worden bereikt.
Op het perceel zelf zijn in totaal 39 openbare parkeerplaatsen gepland.
Het zojuist omschreven plan zal hierna ook wel worden aangeduid als: het project.
Blijkens de gedingstukken heeft verweerder het vrijstellingsverzoek en de daarbij gevoegde bijlagen aangemerkt als verzoeken om vrijstelling van de ter plaatse geldende bestemmings-plannen “Kom Hilvarenbeek, Zuidwest kant” (bestemmingsplan-Kom) en “Centrum Hil-varenbeek” (bestemmingsplan-Centrum).
2.1.2 Verweerder wil medewerking aan het project verlenen. Met het oog hierop heeft hij onderzoek laten verrichten. Het resultaat van dit onderzoek is neergelegd in een ruimtelijke onderbouwing met de titel “Bouwen voor cultuur: locatie Ypelaerstraat” (ruimtelijke onder-bouwing), gedateerd 7 februari 2008. De ruimtelijke onderbouwing is voorzien van twee bijlagen, waaronder een berekening van het voor het project benodigd aantal parkeerplaatsen.
In een huis-aan-huisblad heeft verweerder op 21 februari 2008 medegedeeld voornemens te zijn de voor het project gevraagde vrijstelling te verlenen. Naar aanleiding van deze mededeling hebben diverse personen, waaronder eisers, hun zienswijzen naar voren gebracht.
Per formulier gedateerd 16 juli 2008 (bouwaanvraag), door verweerder ontvangen op 2 oktober 2008, heeft vergunninghoudster gevraagd om verlening van een reguliere bouwvergunning eerste fase ten behoeve van het project. De bouwaanvraag ging vergezeld van een aantal bouwtekeningen die, blijkens de gedingstukken, positief zijn beoordeeld door de commissie Welstandszorg Noord-Brabant (welstandscommissie).
Verweerder heeft in een afzonderlijke nota van 8 oktober 2008 schriftelijk op de zienswijzen gereageerd. Vervolgens heeft verweerder gevraagd om een verklaring van geen bezwaar, welke verklaring bij besluit van 16 december 2008 door het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (college van gs) is afgegeven.
2.1.3 Bij besluit van 24 maart 2009 (primair besluit) heeft verweerder de door vergunninghoudster gevraagde vrijstelling en reguliere bouwvergunning eerste fase verleend, op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Diverse personen, waaronder eisers, hebben bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een aantal bezwaren niet-ontvankelijk en een aantal bezwaren ongegrond verklaard, en het primaire besluit in stand gelaten.
2.2 Verweerder meent dat realisering van het project planologisch gezien aanvaardbaar is. Daartoe heeft hij allereerst, in het primaire en het bestreden besluit, gewezen op de documenten en de daarbij behorende bijlagen die in rechtsoverweging 2.1.2 nader zijn aangeduid.
Tijdens de comparitie is namens verweerder – onder verwijzing naar een aantal ter zitting getoonde tekeningen – voorts het volgende verklaard.
Het project past nagenoeg geheel binnen de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan-Kom, terwijl de appartementen zijn gesitueerd op het gebied waarvoor het bestemmingsplan-Kom geldt.
De afwijking van het bestemmingsplan-Centrum is aanzienlijk, aangezien ter plaatse slechts de bouw van enige woningen is geoorloofd. De belangen van eisers worden hierdoor echter niet onevenredig aangetast, gezien de afstand van hun woningen tot de bebouwing die is gesitueerd op het gebied waarvoor het bestemmingsplan-Centrum geldt.
Het gebruik van het project zal niet leiden tot ernstige parkeer- en verkeersproblemen. Dit blijkt uit een bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegde berekening van de parkeerbehoefte en uit een verkeerscirculatieplan dat op 20 december 2009 door de raad van de gemeente Hilvarenbeeek (gemeenteraad) is vastgesteld.
2.3 Eisers staan op het standpunt dat verweerder de gevraagde vrijstellingen en de reguliere bouwvergunning eerste fase hadden moeten weigeren. Ter ondersteuning van dit standpunt hebben eisers in hoofdzaak het volgende aangevoerd.
Het gebouw is stedenbouwkundig niet passend, want te volumineus en met name te hoog in relatie tot de omliggende bebouwing, waaronder de woningen van eisers. Daardoor wordt het woongenot van eisers onevenredig aangetast, onder meer door (1) verlies aan bezonning wegens de schaduwwerking van het gebouw, (2) de mogelijkheden tot inkijk vanuit de be-oogde appartementen, en (3) de geluidoverlast vanwege toenemende verkeersdruk.
Het project vergroot de toch al serieuze parkeer- en verkeersproblematiek in het centrum van Hilvarenbeek. In zoverre heeft verweerder onvoldoende onderzoek verricht, gelet op de summiere berekening van de parkeerbehoefte en op het verkeerscirculatieplan dat reeds in 2003 is opgesteld. Bovendien heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de nabijgelegen huisartsen- en tandartsenpraktijk. Ook is te weinig aandacht besteed aan effecten van de bevoorrading van het cultureel centrum door vrachtwagens.
Verweerder heeft, volgens eisers, voorts onvoldoende gekeken naar alternatieve locaties voor het project, met name het Vrijthof ter hoogte van het huidige gebouw van de Rabobank, waar de bouwmassa en de verkeersaantrekkende werking minder problemen voor omwonenden zullen veroorzaken.
Eisers hebben de rechtbank gevraagd om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, en om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die tijdens de bezwaar- en de beroepsfase zijn gemaakt.
2.4 De rechtbank onderzoekt allereerst of verweerder de bezwaren, voor zover gemaakt door [naam persoon], [naam persoon] en [naam persoon] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bezien in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van deze wet, kan slechts een belanghebbende bezwaar tegen een besluit maken.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaat onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De rechtbank neemt de volgende feiten als vaststaand aan:
- [naam persoon] woont aan de Hertog Janstraat [huisnr.], op ongeveer 215 meter van het project;
- [naam persoon] woont aan de Ypelaerstraat [huisnr.] op ongeveer 190 meter van het project;
- [naam persoon] woont aan de Wouwerstraat [huisnr.] op ongeveer 100 meter van het project;
- geen van deze eisers heeft vanuit hun woningen rechtstreeks zicht op het project.
Gelet hierop is de rechtbank, aan de hand van een plattegrond van Hilvarenbeek (proces-dossier in de zaak 09 / 5079, gedingstuk 46), nagegaan of redelijkerwijs valt te verwachten dat de realisering van het project invloed kan hebben op de woonomgeving van [naam persoon], [naam persoon] en [naam persoon]. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat verweerder onvoldoende onderzoek naar de relevante feiten en de af te wegen belang heeft verricht. Voor een motivering van dit oordeel verwijst zij naar de rechtsoverwegingen 2.9.3 en 2.9.4.
2.5 Partijen zijn het erover eens – en ook de rechtbank constateert – dat de meeste eisers hoe dan ook kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De rechtbank komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepen en een materiële toetsing van het bestreden besluit.
2.6.1 Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Wonw – voor zover hier relevant – moet de gevraagde reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien de aanvraag niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening (onderdeel b) en indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld (onderdeel c).
2.6.2 Per 1 juli 2008 is de WRO vervallen, en vervangen door de Wet ruimtelijke orde-ning. Het vrijstellingsverzoek is door verweerder echter vóór 1 juli 2008 ontvangen. Daarom heeft verweerder het vrijstellingsverzoek terecht getoetst aan de WRO, zoals deze laatstelijk voor 1 juli 2008 gold.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, eerste volzin, van de WRO – voor zover hier relevant – kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
Artikel 19, eerste lid, derde volzin, van de WRO bepaalt dat de gemeenteraad de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WRO – voor zover hier relevant – wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor een bestemmingsplan geldt dat ouder is dan tien jaren, tenzij voor het betreffende gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Artikel 19a van de WRO bevat een aantal nader omschreven eisen omtrent de procedure ter voorbereiding van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid.
In zijn vergadering van 28 juni 2001 heeft de gemeenteraad zijn bevoegdheid tot toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO gedelegeerd aan verweerder.
2.6.3 Het bestemmingsplan-Kom geldt voor het perceelsgedeelte waarop de apparte-menten, de bibliotheek en de muziekschool zijn gesitueerd.
Ingevolge de bij het bestemmingsplan-Kom behorende kaart rusten op het desbetreffende perceelsgedeelte de bestemmingen “Maatschappelijke doeleinden (M)” en “Verblijfsdoel-einden (V)”.
Regels met betrekking tot gebruik en bebouwing van gronden met deze bestemmingen zijn neergelegd in artikel 9 onderscheidenlijk artikel 14 van de bij het bestemmingsplan-Kom behorende voorschriften.
Het bestemmingsplan-Centrum geldt voor het perceelsgedeelte waarop het cultureel centrum is gesitueerd.
Ingevolge de bij het bestemmingsplan-Centrum behorende kaart rusten op het desbetreffende perceelsgedeelte de bestemmingen “Woondoeleinden (W)” en “Verblijfsdoeleinden (V)”.
Regels met betrekking tot gebruik en bebouwing van gronden met deze bestemmingen zijn neergelegd in artikel 9 onderscheidenlijk artikel 15 van de bij het bestemmingsplan-Centrum behorende voorschriften.
Een deel van het project ligt binnen de grenzen van het beschermd dorpsgezicht.
Regels met betrekking tot bebouwing van gronden binnen deze grenzen zijn neergelegd in artikel 4 van de bij het bestemmingsplan-Kom behorende voorschriften en artikel 4 van de bij het bestemmingsplan-Centrum behorende voorschriften.
2.7 Vaststaat dat het project zich niet verdraagt met het bestemmingsplan-Kom, en evenmin met het bestemmingsplan-Centrum. In zoverre verwijst de rechtbank naar het gestelde in paragraaf 2.1 van de ruimtelijke onderbouwing, en naar de tekeningen die tijdens de comparitie van 22 maart 2010 met partijen zijn besproken. Gelet hierop is terecht op het vrijstellingsverzoek beslist.
Verder blijkt dat beide bestemmingsplannen reeds ten tijde van het nemen van het primaire besluit ouder dan tien jaren waren, en dat het college van gs toen geen vrijstelling had ver-leend van de verplichting om de betreffende bestemmingsplannen uiterlijk in 2002 te her-zien. Gelet hierop mag het vrijstellingsverzoek niet worden gehonoreerd indien voor het perceel geen voorbereidingsbesluit geldt dan wel een ontwerp-bestemmingsplan ter inzage is gelegd.
2.8 Vervolgens onderzoekt de rechtbank of is voldaan aan alle formele voorwaarden voor het gebruik van artikel 19, eerste lid, van de WRO. Daartoe overweegt zij het volgende.
Op grond van het in rechtsoverweging 2.6.2 aangeduide delegatiebesluit was verweerder bevoegd om op het vrijstellingsverzoek te beslissen, en om de voor deze beslissing noodzakelijke procedurele stappen te zetten.
Verder constateert de rechtbank dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit sprake was een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, eerste volzin, van de WRO, en dat toentertijd voor het perceel een voorbereidingsbesluit gold.
Daarnaast neemt de rechtbank – na bestudering van de haar thans bekende op de zaak be-trekking hebbende stukken – als vaststaand aan dat de in artikel 19a van de WRO om-schreven procedure correct is gevolgd.
2.9.1 Thans onderzoekt de rechtbank – op grondslag van de ingestelde beroepen – of staande is te houden dat verweerder redelijkerwijs geen vrijstelling van de bestemmingsplannen had mogen verlenen.
Bij dit onderzoek stelt de rechtbank voorop dat artikel 19, eerste lid, van de WRO aan verweerder een ruime mate van beleidsvrijheid verschaft, zeker nu geen schriftelijk beleid met betrekking tot toepassing van deze bepaling is vastgesteld. De bestuursrechter mag het gebruik van evenbedoelde bevoegdheid dan ook slechts terughoudend toetsen, omdat hij niet is geroepen tot het maken van beleidsmatige keuzen.
Dit laat echter onverlet dat de door verweerder gemaakte keuzen moeten berusten op een deugdelijk onderzoek naar de relevante feiten en af te wegen belangen, en dat de aldus ge-maakte keuzen op een voor derden inzichtelijke wijze moeten worden onderbouwd. Deze plicht vloeit voort uit het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb onderscheidenlijk artikel 7:12, eerste lid, van deze wet. In zoverre is geen plaats voor een terughoudende toetsing door de bestuursrechter.
2.9.2 Met betrekking tot de bouwmassa van het project overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens de gedingstukken en de behandeling tijdens de comparitie van 22 maart 2010 hebben eisers vooral zicht op het bouwdeel met de achttien appartementen. Dit bouwdeel ligt in zijn geheel op grond waaraan door het bestemmingsplan-Kom de bestemming “Maat-schappelijke doeleinden (M)” is gegeven.
Ingevolge artikel 9, derde lid, van de bij het bestemmingsplan-Kom behorende voorschriften, bezien in verband met bij dit plan behorende kaart, mag momenteel ter plaatse een gebouw met een goothoogte van 6 meter en een nokhoogte van 9 meter worden gerealiseerd.
Dit betekent dat eisers reeds nu kunnen worden geconfronteerd met een aanzienlijke bouw-massa in de onmiddellijke nabijheid van hun woningen, en dat verweerder een bouwaanvraag met zo’n strekking – ingevolge artikel 44, eerste lid, onderdeel c, van de Wonw – niet wegens de planologische uitstraling ervan mag afwijzen. In zoverre is namelijk reeds een belangenafweging gemaakt door de gemeenteraad, die het bestemmingsplan-Kom heeft vastgesteld, en het college van gs, die goedkeuring aan dit plan heeft verleend. Het gevolg van een en ander is dat eisers in de onmiddellijke nabijheid van het perceel ook zonder planologische vrijstelling kunnen worden geconfronteerd met schaduwwerking, wegens de oprichting van een gebouw dat past binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan-Kom biedt.
Gelet hierop acht de rechtbank de afwijking van het thans geldende planologisch regime in zoverre gering. Daartoe wijst hij nog op de kaarten en tekeningen die tijdens de comparitie van 22 maart 2010 zijn getoond en met partijen besproken. Bij die gelegenheid is overigens niet alleen gebleken dat het project weliswaar iets hoger is dan het bestemmingsplan-Kom toestaat, maar ook dat vergunninghoudster ervoor had kunnen kiezen om de gevelwand dichter bij de woningen te situeren dan zij nu heeft gedaan.
Voor zover eisers zich willen beroepen op de huidige bebouwing van het perceel, overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank hoeft verweerder bij de belangenafweging geen doorslaggevende betekenis te hechten aan de bebouwing die thans feitelijk ter plaatse aanwezig is, gezien de mogelijkheden van de eigenaar om deze bebouwing te slopen en te vervangen door een bouwmassa binnen de grenzen van het bestemmingsplan.
Voor zover eisers zich willen beroepen op de bouwhoogtes die in de ruimtelijke onderbouwing zijn genoemd, overweegt de rechtbank het volgende. De gewraakte vrijstelling van de bestemmingsplannen geldt voor het project zoals weergegeven op de bij het primaire besluit behorende bouwtekeningen. Dit gegeven is doorslaggevend voor beantwoording van de vraag of de planologische effecten van het project voor de omligggende woningen aanvaardbaar zijn. Daarom komt aan de discussie over de in de ruimtelijke onderbouwing genoemde maatvoeringen minder betekenis toe dan eisers er blijkbaar aan gehecht willen zien.
Met betrekking tot de door verweerder overgelegde bezonningsdiagram overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot de veronderstelling dat voornoemd diagram wezenlijke gebreken vertoont. Hierbij neemt zij in aanmerking dat eisers geen als tegenbewijs te kwalificeren bezonningsstudie in het geding hebben gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank valt niet staande te houden dat de schaduwwerking ten gevolge van het project het woongenot van eisers dermate ernstig aantast, dat verweerder om deze reden geen vrijstelling van het bestemmingsplan-Kom had mogen verlenen. Hierbij neemt de rechtbank – onder verwijzing naar het vorenstaande – in aanmerking dat op het perceel zonder planologische vrijstelling een gebouw kan worden gerealiseerd met een schaduwwerking die nagenoeg identiek is aan de schaduwwerking ten gevolge van het project.
De hoogte van de bouwdelen waar geen appartementen zijn voorzien, wijkt in een aantal opzichten wel aanzienlijk af van hetgeen volgens de bestemmingsplannen thans ter plaatse is toegestaan. Deze bouwdelen liggen echter op zodanige afstand van de woningen van eisers, dat de schaduwwerking daarvan geen relevante gevolgen heeft voor het woongenot van eisers.
Onder de zojuist geschetste omstandigheden is, naar het oordeel van de rechtbank, niet staande te houden dat de belangen van eisers onevenredig worden aangetast door de vrijstelling ten behoeve van de hoogte van het project.
Voor zover eisers klagen over verlies van privacy wegens de beoogde woningbouw, overweegt de rechtbank dat slechts eiser [naam persoon] – hij woont aan de Dekanijstraat [huisnr.] – in enige mate heeft te vrezen voor inkijk vanuit de appartementen. Naar het oordeel van de rechtbank is de aantasting van Hagers privacy echter niet zodanig, dat dit de door verweerder gemaakte belangenafweging onevenredig maakt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ook het thans ter plaatse geldende bestemmingsplan de mogelijkheid biedt tot gebruik en bebouwing die de privacy van omwonenden in betekenende mate kan aantasten.
2.9.3 Met betrekking tot de gevolgen van het project voor de parkeerdruk op en rondom het perceel overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens de gedingstukken en de behandeling tijdens de comparitie van 22 maart 2010 heeft verweerder zich bij de berekening van de parkeerbehoefte wegens het gebruik van het project gebaseerd op de parkeerkencijfers in de Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen (ASVV) zoals deze zijn bepaald door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) in publicatie nummer 182 (uitgave september 2008).
Aan de hand van deze cijfers heeft verweerder gekozen voor een norm van 1,7 parkeer-plaatsen per appartement, 2,0 parkeerplaatsen per 100 m² cultureel centrum en en 2,4 parkeerplaatsen per 100 m² gementehuis. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder de zojuist omschreven uitgangspunten redelijkerwijs niet aan diens berekening van de parkeerbehoefte ten grondslag had kunnen leggen.
Dit oordeel wijzigt niet door de berekening die [naam persoon] per brief van 5 februari 2010 aan de rechtbank heeft gezonden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de door [naam persoon] gehanteerde uitgangspunten berusten op eigen veronderstellingen, en dat [naam persoon] als eiser aan het geding deelneemt. Daarom acht de rechtbank het rapport van 5 februari 2010 onvoldoende zwaarwegend om afbreuk te doen aan de in opdracht van verweerder geproduceerde berekening, die immers steunt op gegevens van het CROW, een onafhankelijke en onpartijdige instelling met specifieke deskundigheid op het gebied van parkeervoorzieningen.
Verweerder heeft de parkeerbehoefte van het gemeentehuis betrokken bij het onderzoek naar de parkeerdruk wegens de realisering van het project. De juistheid van deze benadering staat – ook voor de rechtbank – niet ter discussie. Het perceel wordt momenteel immers mede ge-bruikt als parkeerterrein voor medewerkers en bezoekers van het gemeentehuis, gezien de korte afstand van het gemeentehuis tot het perceel.
Gelet hierop acht de rechtbank het onjuist dat verweerder de parkeerbehoefte van de tandartsenpraktijk in het pand Achter ’t Raadhuis 1 en de huisartsenpraktijk in het pand Ypelaer-straat 2 niet bij evenbedoeld onderzoek heeft betrokken. Op basis van de gedingstukken en de behandeling tijdens de comparitie van 22 maart 2010 staat voor de rechtbank namelijk vast dat het perceel momenteel ook wordt gebruikt door personeel en bezoekers van de tandartsen- en huisartsenpraktijk. Deze instellingen liggen immers net zo dicht bij het perceel als het gemeentehuis, en er bestaan geen aanwijzingen voor de veronderstelling dat personeel en bezoekers van medische voorzieningen zich qua parkeren anders gedragen dan medewerkers en bezoekers van een gemeentehuis.
Een en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder aldus onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de effecten van het project voor de parkeerdruk op en rondom het perceel wegens de realisering van het project. Daarom kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet zonder meer worden gezegd dat de beschikbaarheid van 138 parkeerplaatsen op het perceel (114 plaatsen) en het nabijgelegen parkeerterrein aan de Koestraat (24 plaatsen) voldoende is om de parkeerdruk ter plaatse te laten voldoen aan de eisen die verweerder daaraan stelt.
De rechtbank kent gewicht toe aan het zojuist aangeduide onderzoeksgebrek, aangezien als vaststaand moet worden aangenomen dat op en rond het perceel reeds nu sprake is van een aanzienlijke parkeerdruk. Verweerder heeft de juistheid van de stellingen van eisers op dit punt immers niet betwist.
In dit kader overweegt de rechtbank dat een onderzoek naar de parkeerdruk in verband met de vrijstelling van een bestemmingsplan een ruimere strekking heeft dan een onderzoek – in het kader van artikel 2.5.30 van de plaatselijke bouwverordening – naar de parkeerbehoefte die een nieuw gebouw op zichzelf genereert.
2.9.4 Met betrekking tot de gevolgen van het project voor de verkeersveiligheid in de nabijheid van het perceel overweegt de rechtbank het volgende.
Na raadpleging van de gedingstukken die verweerder op 21 december 2009 en 23 maart 2010 heeft ingezonden, staat voor de rechtbank vast dat verweerder geen specifiek onderzoek heeft verricht naar de directe gevolgen van het project voor het verkeer in de onmiddellijke nabijheid van het perceel.
De rechtbank constateert namelijk dat de ruimtelijke onderbouwing nauwelijks aandacht aan de verkeerskundige aspecten besteedt, en dat de na de comparitie van 22 maart 2010 toege-zonden rapporten niet ter motivering van de ruimtelijke onderbouwing zijn opgesteld. De rapporten “Meer dan een oplossing - VCP Kern Hilvarenbeek” (ACE ingenieurs en advi-seurs, 2 juni 2004), “Gemeente Hilvarenbeek - Extra model-varianten 2020” (AGV adviseurs in mobiliteit, 27 maart 2007) en “Modelstudie Hilvarenbeek Verkeerskundig onderzoek naar de effecten van verkeersmaatregelen in Hilvarenbeek” (AGV-Movares, 27 maart 2009) zijn immers algemene studies om te bezien of de verkeersstromen in Hilvarenbeek als geheel ook op de lange termijn beheersbaar zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus onvoldoende onderzoek verricht naar de effecten van het project voor verkeersveiligheid en leefbaarheid in de straten rondom het perceel.
Dit oordeel wijzigt niet doordat de rapporten uit 2007 en 2009 in algemene zin rekening houden met de komst van een multifunctioneel centrum bij het gemeentehuis. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat deze rapporten geen blijk geven van inzicht in de exacte vormgeving en omvang van het project en geen gegevens verschaffen over de verkeersbewegingen wegens de extra parkeerruimte die vergunninghoudster en verweerder op het perceel willen realiseren.
De rechtbank kent gewicht toe aan het zojuist aangeduide onderzoeksgebrek, onder meer vanwege de beperkte ruimte voor het verkeer om de beoogde parkeerkelder te bereiken en te verlaten. In dit kader valt het de rechtbank op dat niet blijkt van advisering door de plaatselijke politie, bijvoorbeeld ter voorbereiding van een te verlenen uitwegvergunning ten behoeve van de parkeerkleder, terwijl deze instantie specifieke deskundigheid over de verkeersveiligheid in het centrum van Hilvarenbeek bezit.
Aan dit alles voegt de rechtbank nog toe dat eisers reeds in hun zienswijzen hebben geklaagd over de gevolgen van het project voor de verkeersveiligheid in de straten waar zij wonen, en dat hun stellingen ter onderbouwing van deze klachten niet zonder meer als irrelevant ter-zijde kunnen worden geschoven.
Het oordeel dat verweerder onvoldoende onderzoek naar de verkeerskundige effecten van het project heeft verricht, leidt de rechtbank tot de conclusie dat momenteel niet goed kan worden beoordeeld of [naam persoon], [naam persoon] en [naam persoon] terecht niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn aangemerkt. De rechtbank kan thans immers onvoldoende nagaan of de realisering van het project naar verwachting een substantiële invloed op de woonomgeving van [naam persoon], [naam persoon] en [naam persoon] zal hebben.
2.10 De rechtbank constateert dat eisers geen zelfstandige gronden tegen de bouwvergunning als zodanig hebben aangevoerd. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding tot een onderzoek ter beantwoording van de vraag of het project voldoet aan de eisen die bij of krachtens artikel 44, eerste lid, van de Woningwet aan bouwaanvragen worden gesteld.
2.11 De rechtbank komt tot de slotsom dat het bestreden besluit een gebrek kent. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder namelijk gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel zoals geformuleerd in artikel 3:2 van de Awb.
De rechtbank ziet geen ruimte om het geschil definitief te beslechten, aangezien dit noodzaakt tot het verrichten van nader onderzoek en het op basis daarvan van plegen van een aanvullende belangenafweging waartoe zij niet is geroepen. Met name het waarderen van nieuw gebleken feiten is in beginsel voorbehouden aan verweerder.
De rechtbank ziet echter wel aanleiding tot toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, door verweerder de gelegenheid te bieden het zojuist aangeduide gebrek te herstellen op de hieronder aangegeven wijze. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het aan haar voorgelegde geschil al een lange voorgeschiedenis kent, dat de belangen over en weer aanzienlijk zijn, alsook dat alle belanghebbenden – waaronder vergunninghoudster – aan-spraak maken op de beslechting van dit geschil binnen een redelijke termijn.
2.12 De rechtbank neemt thans geen beslissing over de vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten. Zij wacht hiermee tot de einduitspraak op het beroep.
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak:
- nader onderzoek te verrichten of te laten verrichten naar de gevolgen van de realisering van het project voor de parkeerdruk op en in de directe omgeving van het perceel, met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.9.3;
- nader onderzoek te verrichten of te laten verrichten naar de verkeerskundige effecten van het project voor de straten rondom het perceel, met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.9.4;
- op basis van het zojuist bedoelde onderzoek te bezien of hij nog steeds bereid is tot verlening van vrijstelling van de bestemmingsplannen, en – in het verlengde hier-van – of reden tot herroeping en vervanging van het primaire besluit bestaat.
Aldus gedaan door mr. A.J.L. Woerdeman, rechter, en door deze en mr. L.M. Koenraad, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010.
Ingevolge artikel 37, derde lid, van de Wet op de Raad van State kunnen partijen en andere belanghebbenden tegen deze tussenuitspraak nog geen hoger beroep instellen.