ECLI:NL:RBBRE:2010:BM1959

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/745
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van tegemoetkoming in faunaschade aan een boomkwekerij door spechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 17 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een boomkwekerij en het bestuur van het Faunafonds over de toekenning van een tegemoetkoming in faunaschade veroorzaakt door spechten. De eiseres, een boomkwekerij, had schade geleden aan haar bomen door spechten en had een verzoek ingediend voor schadevergoeding. De schade was in eerste instantie getaxeerd op € 108.401,60, maar na een kwaliteitsonderzoek door een taxateur werd de schade herzien naar € 45.875,20. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het Faunafonds, zijn standpunt over de kwaliteit van de bomen niet voldoende kon onderbouwen met het rapport van de taxateur. De rechtbank concludeerde dat de bomen van eiseres van voldoende kwaliteit waren en dat de lagere taxatie niet gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en herstelde het oorspronkelijke besluit van het Faunafonds, waardoor eiseres recht had op een tegemoetkoming van 75% van de oorspronkelijke schade, wat neerkwam op € 81.301,20. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om hun besluiten goed te onderbouwen, vooral als het gaat om schadevergoeding voor faunaschade.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 09 / 745 WET
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
[eiseres]
te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. M.H.C. Peters,
en
het bestuur van het Faunafonds,
verweerder.
1. Procesverloop
Eiseres heeft op 12 februari 2009 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op haar bezwaar met betrekking tot haar verzoek om faunaschade.
Op 2 maart 2009 heeft verweerder alsnog op het bezwaar van eiseres beslist. De griffier heeft aan partijen medegedeeld dat het beroep van eiseres, met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geacht wordt mede te zijn gericht tegen dit besluit. Bij brief van 9 april 2009 heeft eiseres de gronden van het beroep aangevuld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 februari 2010, waarbij aanwezig waren namens
eiseres [woordvoerder eiseres], de gemachtigde en ing [naam ing] en namens verweerder
[woordvoerders verweerder].
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres exploiteert een boomkwekerij in [woonplaats] met een oppervlakte van ongeveer 8 hectare. De kwekerij is gespecialiseerd in zware solitair bomen tot een omtrek van 120 centimeter. Op 18 juli 2005 heeft eiseres geconstateerd dat spechten schade hebben aangericht aan de bomen. Op 5 augustus 2005 heeft eiseres een verzoekschrift Faunaschade bij de Dienst Regelingen ingediend.
De schade over de periode van 18 juli 2005 tot 29 mei 2006 (datum eindtaxatie) is door [naam taxatiebureau] op 28 augustus 2006 getaxeerd op € 108.401,60.
Eiseres heeft vervolgens in oktober 2006 een tweede verzoek tot schadevergoeding ingediend voor schade door spechten. De eindtaxatie heeft plaatsgevonden eind december 2006. Deze tweede aanvraag heeft dus betrekking op de periode 29 mei 2006 tot eind december 2006.
Bij besluit van 26 februari 2007 (primair besluit 1) heeft verweerder de hoogte van de tegemoetkoming in de schade vastgesteld. Verweerder heeft eiseres daarbij voor een keuze gesteld:
a) een tegemoetkoming van 75% van de getaxeerde schade (€ 81.301,20) onder de voorwaarde dat eiseres de bomen definitief onverkoopbaar maakt;
b) een tegemoetkoming van 50% van de getaxeerde schade (€ 54.200,80) met behoud van de beschadigde bomen en behoud van de restopbrengst uit verkoop van beschadigde bomen.
Eiseres heeft verweerder daarop bij brief van 7 maart 2007 verzocht om 75% van het getaxeerde bedrag uit te keren en heeft daarbij tevens bezwaar gemaakt tegen het feit dat verweerder niet bereid is de schade volledig te vergoeden.
Verweerder heeft vervolgens bij brief van 29 maart 2007 aangegeven dat, alvorens de schadevergoeding betaalbaar wordt gesteld, de uitgevoerde bleswerkzaamheden van eiseres zullen worden gecontroleerd. [naam taxatiebureau] heeft op 19 juni 2007 een controle verricht en heeft verweerder bij brief van 29 juni 2007 geïnformeerd, dat alle in het taxatierapport vermelde bomen op de voorgeschreven wijze zijn geblest.
Verweerder heeft eiseres bij brief van 17 juli 2007 medegedeeld dat op 13 juli 2007 - naar aanleiding van de tweede aanvraag - een onafhankelijk onderzoek is ingesteld door [naam onderzoeksbureau] naar de kwaliteit van de beschadigde laanbomen. Tijdens dat onderzoek zijn er mogelijk nieuwe feiten naar boven gekomen die erop zouden kunnen duiden dat de kwaliteit en dus de waarde van de laanbomen in de kwekerij van eiseres niet het niveau en mogelijkerwijs niet de waarde hebben, die eiseres steeds heeft doen voorkomen en die als uitgangspunt zijn genomen voor de taxatie van de schade. Verweerder heeft daarom besloten de uitbetaling van de tegemoetkoming van de schade over de periode van 18 juli 2005 tot 29 mei 2006 op te schorten.
[naam onderzoeksbureau] heeft op 14 augustus 2007 gerapporteerd.
Bij besluit van 5 oktober 2007 (primair besluit 2) heeft verweerder primair besluit 1 ingetrokken. Op basis van de onderzoeksresultaten van [naam onderzoeksbureau] heeft [naam taxatiebureau] de omvang van de schade vastgesteld op € 45.875,20. Verweerder heeft op basis daarvan de hoogte van de tegemoetkoming vastgesteld op € 34.406,40 (75%), en heeft dit bedrag verhoogd met de wettelijke rente van € 1.199,04.
Eiseres heeft daartegen aanvullende bezwaren ingebracht.
Bij besluit van 2 maart 2009 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2.2 Eiseres heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat het haar nog steeds niet duidelijk is waarom twee jaar na de schadedatum alsnog een kwaliteitsonderzoek is gedaan. Eiseres vraagt zich af of [naam onderzoeksbureau] dit onderzoek nog heeft mogen doen. Eiseres heeft er grote moeite mee dat zij door verweerder wordt neergezet als iemand die niet wil meewerken. Eiseres wijst op het rapport van [onderzoeksbureau in opdracht van eiseres] van 28 november 2007, dat in haar opdracht is uitgebracht, en dat zij in bezwaar heeft ingebracht. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom in casu is gekozen voor een korting van 25%. Bovendien vindt eiseres het onbegrijpelijk dat verweerder stelt, dat eiseres onvoldoende heeft gedaan om schade te voorkomen/te verminderen. Eiseres heeft de mogelijkheden onderzocht om netten te plaatsen en stammen onbereikbaar te maken. Daarnaast heeft eiseres een knalapparaat en stokken geplaatst, en linten opgehangen. Ook heeft eiseres een ontheffing gevraagd voor het doden van de spechten, maar deze heeft hij niet gekregen. Tenslotte wijst eiseres erop dat het Handboek Faunafonds ten tijde van de schade geen maatregelen voor wat betreft het voorkomen van spechtenschade kende.
2.3 Ten aanzien van het beroep dat is ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar, overweegt de rechtbank dat verweerder bij het bestreden besluit alsnog die beslissing heeft genomen. Het beroep van eiseres wordt met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit. Er is niet gebleken dat eiseres nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Het beroep van eiseres, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar, zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding voor de in het dictum op te nemen proceskostenveroordeling, begroot op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Gelet op het gewicht van de zaak, wordt de wegingsfactor 0,25 toegepast.
2.4 Ingevolge artikel 84, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) wordt, voor zover hier van belang, door het Faunafonds een tegemoetkoming slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Het Faunafonds heeft ter uitoefening van deze bevoegdheid beleidsregels vastgesteld. Ingevolge artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (de Regeling) kan het Faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Regeling zal het Faunafonds een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
Een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 wordt op grond van artikel 8, tweede lid, van de Regeling verminderd met 5% van de door de taxateur vastgestelde schade, met een minimum van € 250,00 per bedrijf per jaar.
In bijzondere gevallen kan het bestuur op grond van artikel 8, derde lid, van de Regeling besluiten de tegemoetkoming eveneens te bepalen op 100% van de door de taxateur getaxeerde schade.
2.5 Als eerste dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder de schade door spechten over de periode van 18 juli 2005 tot 29 mei 2006 terecht heeft vastgesteld op € 45.875,20. In dat kader zal de rechtbank eerst ingaan op de bevoegdheid van verweerder om nader onderzoek te doen en een tweede taxatierapport te laten opstellen.
De rechtbank stelt voorop dat uit dit dossier niet blijkt en ook ter zitting niet is gebleken dat eiseres onjuiste informatie heeft verstrekt aan verweerder over de waarde van de aangetaste bomen.
Uit de brief van 7 juni 2009 van verweerder aan eiseres blijkt dat verweerder op 29 mei 2006 aan eiseres heeft gevraagd informatie te verstrekken over prijzen van bomen, prijzen van het opbinden van bomen, kluitprijzen als ook andere bijkomende prijzen en kosten. Deze informatie heeft eiseres op 13 juni 2006 verstrekt en verweerder heeft de aanvraag daarna afgehandeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat op basis van dit dossier ook niet is komen vast te staan dat eiseres onvolledige informatie over de waarde van de bomen heeft verstrekt.
Het voorgaande staat echter los van de bevoegdheid van een bestuursorgaan om een eerder genomen besluit dat naar zijn opvatting onjuist is, alsnog in te trekken of te wijzigen, ook wanneer tegen een besluit een bezwaarschrift aanhangig is (artikel 6:18 van de Awb). Verweerder was dus bevoegd om nader onderzoek te doen, het primaire besluit 1 in te trekken en daarvoor in de plaats het primaire besluit 2 te nemen.
2.6 Vast staat dat partijen geen verschil van mening hebben over de vraag op welke (186) beschadigde bomen de schadeclaim over de periode van 18 juli 2005 tot en met 29 mei 2006 betrekking heeft. Deze bomen zijn rood gemarkeerd en inmiddels ook allemaal geblest. Verder is niet in geschil dat de schade aan de bomen is veroorzaakt door een beschermde inheemse diersoort, namelijk de specht.
Partijen zijn het er over eens dat de hoogte van de schade gelijk gesteld moet worden aan de waarde van de bomen. Het geschil spitst zich dus toe op de vraag wat de waarde is van de beschadigde bomen.
Verweerder staat op het standpunt dat de waarde van de bomen van eiseres minder is dan de cataloguswaarde van een soortgelijke boom met dezelfde stamomtrek van een vergelijkbare kweker, omdat de kwaliteit van de kluit onvoldoende is. Verweerder baseert dit standpunt op het rapport van [naam onderzoeksbureau]. [naam onderzoeksbureau] heeft op 13 juli 2007 een steekproef verricht, waarbij 5 bomen zijn gerooid om de kluit te kunnen beoordelen. [naam onderzoeksbureau] concludeert dat bij 3 van de 5 bomen de kluit onvoldoende fijne wortels bevat, waardoor verplantproblemen kunnen ontstaan. [naam onderzoeksbureau] leidt hieruit af dat eiseres de bomen te weinig keren heeft verplant of ondersneden.
Eiseres betwist de conclusies van [naam onderzoeksbureau]. Eiseres stelt dat uit het onderzoek van [naam onderzoeksbureau] en uit het rapport van [onderzoeksbureau in opdracht van eiseres] blijkt dat de bomen gezond zijn, gelet op de wortels en de kluit onder de grond. Als deze bomen een jaar voor de verkoop worden ondersneden, dan kunnen de bomen zonder problemen worden verplant en heeft de kluit voldoende fijne wortels, aldus eiseres. Daarom heeft eiseres ook geen administratie bijgehouden van het aantal verplantingen en ondersnijdingen per boom. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres het rapport van [onderzoeksbureau in opdracht van eiseres] overgelegd. Daarnaast heeft eiseres een aantal facturen overgelegd van [naam technisch bedrijf] waaruit blijkt dat er regelmatig bomen worden ondersneden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het standpunt van eiseres onvoldoende (gemotiveerd) betwist. [naam onderzoeksbureau] heeft in de nadere rapportage van 2 oktober 2007 niet gereageerd op de stellingen van eiseres. Dat in de prijslijst van een andere kweker onderscheid wordt gemaakt in prijs naar het aantal verplantingen of ondersnijdingen, acht de rechtbank onvoldoende om de stelling van eiseres en de door haar ingeschakelde deskundige [naam deskundige] te weerleggen.
De rechtbank is derhalve met eiseres van oordeel dat op grond van het rapport van [naam onderzoeksbureau] niet de conclusie kan worden getrokken dat de kwaliteit van de bomen niet goed is. [naam onderzoeksbureau] stelt slechts dat er bij 3 van de 5 bomen problemen kunnen optreden als zij nu (= op 13 juli 2007) zouden worden verkocht en verplant. Het betreft hier echter bomen die in 2006 door spechtschade onverkoopbaar zijn geworden en dus alleen al om die reden niet recent waren verplant of ondersneden. Bovendien blijkt uit het rapport niet dat de bomen, die voor de steekproef zijn gebruikt, waren bedoeld voor verkoop in 2006.
[naam onderzoeksbureau] en/of verweerder hebben voorts niet onderbouwd dat de constatering, dat 3 van de 5 bomen op 13 juli 2007 niet gereed waren voor verkoop, maakt dat de kwaliteit van de bomen uit de kwekerij onvoldoende is.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het standpunt van verweerder dat de bomen van mindere kwaliteit waren, niet kan worden gebaseerd op het rapport van [naam onderzoeksbureau]. Naar het oordeel van de rechtbank moet er daarom vanuit worden gegaan dat de kwaliteit van de bomen voldoende was.
Daarmee is de grondslag voor een lagere taxatie van de waarde van de bomen vervallen.
Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Ook het primaire besluit 2 ontbeert een draagkrachtige onderbouwing en kan niet in stand blijven. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit 2 herroepen.
2.7 De herroeping van het primaire besluit 2 heeft tot gevolg dat het primaire besluit 1 weer herleeft. Ten aanzien van het primaire besluit 1 overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank constateert dat de waarde van de beschadigde bomen, er vanuit gaande dat de bomen van voldoende kwaliteit waren, door [naam taxatiebureau] is getaxeerd op € 108.401,60. Verweerder heeft het primaire besluit 1 gebaseerd op deze taxatie. Eiseres heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
In het primaire besluit 1 heeft verweerder aan eiseres een tegemoetkoming van 75% van de getaxeerde schade (€ 81.301,20) toegezegd onder de voorwaarde dat eiseres de bomen definitief onverkoopbaar maakt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres aan deze voorwaarde heeft voldaan: alle bomen zijn in juni 2007 geblest.
Gelet op het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van de Regeling bedraagt het eigen risico in standaard situaties 5% van het schadebedrag. Verweerder heeft in de onderhavige casus een eigen risico van 25% toegepast, enerzijds omdat er sprake is van een zeer schadegevoelige teelt, nu een kleine schade al leidt tot onverkoopbaarheid van de boom, en anderzijds omdat eiseres zich onvoldoende heeft ingespannen om de schade tot een minimum te beperken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het eigen risico in redelijkheid heeft kunnen vaststellen op 25% van de schade. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat in 2005 en 2006 nog weinig bekend was over het voorkomen van spechtschade aan bomen. Aan de andere kant heeft eiseres in de periode van 18 juli 2005 tot 29 mei 2006 geen enkele concrete maatregel getroffen om spechtschade te voorkomen, behalve het ophangen van rood/witte linten. Eiseres heeft in die periode geen andere maatregelen geprobeerd, zoals vogelverschrikkers, flash harry’s, ratelaars of het omgazen van de stammen en ook verder geen enkel initiatief genomen om te proberen of de schade beperkt kon worden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dus in redelijkheid kunnen besluiten in het primaire besluit 1 om aan eiseres een tegemoetkoming in de schade toe te kennen ter hoogte van 75% van het schadebedrag, zijnde € 81.301,20.
De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien en de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaren. Dit betekent dat verweerder aan eiseres een bedrag van € 81.301,20 moet uitbetalen, verminderd met het bedrag dat verweerder reeds aan eiseres heeft uitbetaald (€ 34.406,40 + € 1.199,04 =) € 35.605,44 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2007, zoals toegezegd door verweerder in de brief van 2 augustus 2007 (gedingstuk 41).
2.9 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaren, niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 2 maart 2009 (bestreden besluit);
herroept het primaire besluit (2) van 5 oktober 2007;
verklaart de bezwaren tegen het primaire besluit (1) van 26 februari 2007 ongegrond;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 2 maart 2009;
gelast dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 297,= vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 725,=.
Aldus gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en door deze en N.A. D’Hoore, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 26 maart 2010