ontbinding en ontruiming
3.7 Thans dient te worden nagegaan of bij verstekvonnis van 1 juli 2009 terecht de ontbinding en ontruiming van het gehuurde is uitgesproken. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.8 [FG] heeft benadrukt dat hij zijn hoofdverblijf had in het gehuurde aan de Lorkstraat 5. De onderzoeksresultaten van particulier rechercheur S. van Kappel zoals weergegeven in het sub 3.2.7. aangehaalde proces-verbaal weerspreken dit, terwijl de door [FG] tegen deze resultaten ingebrachte argumenten niet overtuigen. Maar zelfs indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan, dat hij zijn hoofdverblijf had in het gehuurde, is hij tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst.
3.9 Vaststaat dat in die huurovereenkomst is bepaald dat het gehuurde uitsluitend is bestemd om te worden gebruikt als woonruimte ten behoeve van huurder en de leden van zijn gezin. Het eerste lid van artikel 7 van de toepasselijke huurvoorwaarden schrijft voor dat huurder, het gehuurde overeenkomstig de gegeven bestemming zal gebruiken.
3.10 Uit het proces-verbaal van 20 maart 2009 volgt -onweersproken- dat per die datum aan het huuradres [adres] naast [FG] ook de heren [PS] en [MK] stonden ingeschreven. Uit registeronderzoek komen volgens dat proces-verbaal op het huuradres ook de personen [HK], [SD] en [AK] voor. In zijn brief van 3 mei 2009 aan de gemachtigde van WWB verklaart [FG], onder meer dat [PS] “bijwonend” is en dat hij de helft van de huur meebetaalt. In de brief van 17 juli 2009 aan zijn curator verklaart [FG] onder meer dat [AK], een vriendin is waarmee hij van 2003 tot mei 2007 heeft samengewoond in het huurhuis, dat [HK] tijdelijk bij hem was ingeschreven, dat [MK] tijdelijk bij hem heeft gewoond en dat [SD] enkel zijn post ontving op het adres. In zijn brief van 27 juli 2009 aan WWB verklaart [FG] onder meer dat hij het laatste jaar met [PS] heeft gewoond. De drie genoemde brieven zijn door [FG] bij verzetdagvaarding ingebracht. Bij repliek heeft [FG] voorts een verklaring van [HK] ingebracht, waaruit volgt dat [HK] niet enkel heeft ingeschreven gestaan op het huuradres, maar dat hij daar ook feitelijk woonachtig is geweest. In zijn brief van 3 mei 2009 verklaart [FG] voorts over een Turkse man, genaamd Orkan, die een familielid zou zijn en die enige tijd bij hem zou hebben gelogeerd. Klaarblijkelijk is Orkan degene, die in de huurwoning is aangetroffen tijdens een bezoek aan die woning op 27 februari 2009 door woonconsulent [ES], maar die zich merkwaardig gedroeg en niet duidelijk zijn naam aan haar heeft doorgegeven. Wat daar ook van zij, voldoende vaststaat dat [FG] de woning niet -enkel- heeft gebruikt voor de huisvesting van hemzelf en zijn gezin, maar ook en derhalve in strijd met de bestemming van het gehuurde, aan derden in gebruik heeft gegeven.
3.11 Uitgaande van een hoofdverblijf in het gehuurde, zou [FG] op grond van artikel 7:244 BW bevoegd zijn om een gedeelte van die woning aan een ander in gebruik te geven. Blijkens de wetsgeschiedenis is die bepaling echter van regelend recht, zodat het WWB is toegestaan de onderverhuur, althans de ingebruikgeving aan derden van een gedeelte van het gehuurde contractueel van haar (schriftelijke) toestemming afhankelijk te stellen, zoals zij in artikel 7 van de toepasselijke huurvoorwaarden heeft gedaan. Nu vaststaat dat [FG] -zoals hij ook zelf heeft verklaard- (een deel van) de woning aan [PS] (tegen betaling) en aan andere derden in gebruik heeft gegeven, zonder dat hij daartoe van WWB -aantoonbaar-
toestemming heeft gevraagd en verkregen, is [FG] ook op dat punt tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en de huurvoorwaarden die daarvan deel uitmaken.
3.12 Het gebruik van het gehuurde in strijd met de bestemming en de onbevoegd overeengekomen onderhuur rechtvaardigen in beginsel reeds de ontbinding van de huurovereenkomst, tenzij die sanctie in dit geval buitenproportioneel zou zijn of naar normen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.13 Niet is gebleken dat de sanctie van ontbinding in dit geval buitenproportioneel is. Voor zover [FG] er in dit verband op heeft gewezen, dat hij slechts tijdelijk een slaapplaats bood aan derden, is die stellingname onvoldoende nader feitelijk onderbouwd, terwijl de inschrijvingen in de gemeentelijke basisadministratie van [MK], [PS] en [HK] aan het huuradres niet duiden op een tijdelijk logeeradres, maar veeleer op een structurele woonsituatie. Dit strookt ook met de verklaring van [PS], zoals opgenomen in het proces-verbaal van 20 maart 2009, dat hij sinds anderhalf jaar in het gehuurde woont. [FG] heeft de juistheid van die verklaring weliswaar weersproken, maar bij brief van 27 juli 2009 heeft hij erkend dat hij -tenminste- het laatste jaar met [PS] heeft gewoond. Daarbij komt dat niet kan worden uitgesloten, dat de perioden van tijdelijk gebruik zich hebben opgevolgd, getuige ook de -niet gemotiveerd weersproken- verklaringen van de wederzijdse buren van het huuradres zoals opgenomen in het proces-verbaal van 20 maart 2009, dat er in de periode vanaf 2003 of 2004, althans sinds een jaar of 4 verschillende Poolse (en Joegoslavische) mensen woonden in het gehuurde en dat het een wisseling van personen betrof. Dit klemt temeer waar [FG] erkent dat hij -tenminste- frequent afwezig is geweest, vanwege zijn werk, het bezoek aan zijn kinderen in de Iepstraat en vanwege verblijf in het huis van zijn dochter. De gebleken situatie kwalificeert als (verboden) onderhuur, die bezien in verband met de -tenminste- frequente afwezigheid van [FG] als hoofdhuurder, niet toelaatbaar kan worden geacht en de vergaande sanctie van ontbinding rechtvaardigt.
3.14 Dat het handelen van WWB onredelijk is, nu er volgens [FG] individuele bijzondere omstandigheden zouden zijn, die moeten leiden tot de conclusie dat in dit specifieke geval de ontbinding niet is gerechtvaardigd, is evenmin gebleken. [FG] heeft de door hem gestelde “individuele bijzondere omstandigheden” niet nader toegelicht of onderbouwd, anders dan door te stellen dat sprake is van een noodtoestand, nu hij door de gedwongen ontruiming geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Of en in hoeverre hij daardoor in de problemen is geraakt en/of hoe het hem na de ontruiming is vergaan is echter niet duidelijk gemaakt. Het -onvoldoende nader gemotiveerde- belang van [FG] bij behoud van het gehuurde weegt niet op tegen het evidente belang van WWB bij een zo eerlijk mogelijke woningverdeling en staat derhalve niet aan ontbinding in de weg.
3.15 Niet anders kan worden geconcludeerd dan dat reeds op grond van het vorenstaande terecht de ontbinding van de huurovereenkomst en de -daaruit voortvloeiende- ontruiming van het gehuurde is uitgesproken. Gelet op de periode van ruim een half jaar, die is verstreken sinds de ontruiming van het gehuurde in augustus 2009 en waarin [FG] heeft kunnen omzien naar vervangende woonruimte, wordt geen aanleiding gezien voor een -door [FG] subsidiair gevorderde- langere ontruimingstermijn dan bij verstekvonnis is toegewezen. Dit betekent dat het tussen partijen gewezen verstekvonnis van 1 juli 2009 kan worden gehandhaafd voor wat betreft de daarin uitgesproken ontbinding en ontruiming.