3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
a. [gedaagde] huurt met ingang van 15 november 1973 van Heineken het café met bovenwoning, gelegen aan de Prinsenkade 13 te Breda. Met ingang van 1 augustus 1987 zijn partijen een nieuwe huurovereenkomst aangegaan. Partijen hebben vervolgens op 22 februari 1999 wederom een nieuwe huurovereenkomst gesloten met ingang van 1 november 1998. Deze laatste huurovereenkomst is vigerend tussen partijen. Heineken huurt het betreffende pand (verder te noemen het gehuurde) van de naamloze vennootschap De Pree Holding Breda N.V. (verder te noemen De Pree), welke vennootschap eigenaar is van het pand.
b. Partijen hebben op 22 februari 1999 tevens een aanvullende overeenkomst met betrekking tot het gehuurde gesloten, welke overeenkomst deel uit maakt van de huurovereenkomst. In deze allonge bij de huurovereenkomst zijn partijen – vanwege de wens van de hoofdverhuurder De Pree om de bovenwoning zelfstandig te gaan gebruiken – het volgende overeengekomen:
“Indien en zodra de huurverhouding met de huidige (onder)huurder van Heineken, de heer J.J.B.M. [gedaagde], om wat voor reden dan ook tot een einde komt en deze de bedrijfswoning leeg en ontruimd heeft opgeleverd, vervalt de huurovereenkomst tussen partijen voorzover het betreft de bedrijfswoning en zal deze mitsdien niet langer onderdeel uitmaken van het gehuurde.”
c. [gedaagde] heeft de bovenwoning (die uit twee etages bestaat) aanvankelijk zelf bewoond. Daarna heeft [gedaagde] de bovenwoning met toestemming van Heineken onderverhuurd. De eerste etage verhuurt [gedaagde] al geruime tijd niet meer. Deze etage gebruikt [gedaagde] als opslagruimte. De tweede, tevens bovenste, etage verhuurt [gedaagde] sinds circa 2005 niet meer.
d. De huurprijs bedraagt laatstelijk € 1.622,36 per maand en is bij vooruitbetaling verschul-digd.
e. In artikel III lid 1 van de huurovereenkomst van 22 februari 1999 is het volgende bepaald: “Alle bedragen die de huurder krachtens deze overeenkomst aan Heineken is verschuldigd, zullen door de huurder worden gedaan in wettig Nederlands betaalmiddel op een door Heineken aan te geven bank- of girorekening, terwijl ieder beroep op opschorting, korting of verrekening uitgesloten is.”
f. In artikel X van de huurovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] ervoor in staat dat hij gedurende de gehele huurtijd en zolang hij het gehuurde in gebruik heeft, uitsluitend pilsener tapbier van het merk Heineken zal verkopen in het gehuurde of ten verkoop in voorraad zal houden, alsmede dat dit bier zal worden betrokken van de door Heineken aangewezen leverancier, te weten Heineken Brouwerijen Brabant West te Etten Leur. De afspraken ten aanzien van afname van overige dranken is met ingang van
31 december 2001 komen te vervallen. In lid 2 van artikel X is bepaald dat [gedaagde] een boete aan Heineken verbeurt van fl. 250,= voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in overtreding is met bovengenoemde verplichting, onverminderd de bevoegdheid van Heineken om nakoming van die verplichting te vragen en aanvullende schadevergoeding te vorderen.
g. In artikel XI lid 1 van de huurovereenkomst is bepaald dat alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, die door het niet, of niet behoorlijk, of niet tijdig nakomen door de huurder van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst voortvloeien, voor rekening van de huurder komen.
h. Bij brief van 7 december 2005 heeft de heer P.G.W. Dirks van de afdeling Beheer Onroerend Goed van Heineken, namens Heineken met betrekking tot de staat van onderhoud van het gehuurde onder meer het volgende aan [gedaagde] meegedeeld: “Tijdens mijn bezoek, samen met u aan genoemd pand, heb ik helaas moeten constateren dat met name de bedrijfswoning totaal niet voldoet aan de gestelde normen van onderhoud. In de tussen u en onze vennootschap gesloten overeenkomst d.d. 22 januari 1999, (bedoeld zal zijn 22 februari 1999) heeft u zich geconformeerd aan de in artikel VI van genoemde overeenkomst vermelde onderhoudsverplichtingen. Ik verzoek u en voor zover de wet dit vereist sommeer ik u om binnen 30 dagen na dagtekening van dit schrijven er voor zorg te dragen dat de onderhoudsstatus van de bedrijfswoning zodanig is verbeterd dat deze de toets der kritiek kan doorstaan.”
i. Op 18 september 2008 heeft Bakx Bouw- en Adviesburo B.V. een rapport uitgebracht over de bouwkundige staat van het gehuurde. Ten aanzien van de exterieure staat van het gehuurde concludeert Bakx in haar rapport onder meer het volgende: “De staat van het pand is slecht te noemen voor wat betreft het onderhoud. (…) Platte daken geven problemen m.b.t. lekkages. De lekkages leiden tot schade aan wanden en plafonds. Aansluitingen en loodaansluitingen op het metselwerk zijn niet in orde. (…) De achtergevel is in slechte staat. Kozijnen, ramen en deuren zijn rot en dienen vervangen te worden.(…) Het schilderwerk van de voorgevel is in slechte staat. (…) Op diverse plaatsen zijn scheuren in de muur aanwezig.” Ten aanzien van de bouwkundige staat van het interieur concludeert Baxk als volgt: “Wanden en plafonds vertonen schade door lekkages.” Beide partijen waren met de inhoud van dit rapport bekend in september 2008.
j. Sinds medio 2008 heeft [gedaagde] plannen om de horeca-onderneming die hij in het gehuurde exploiteert te verkopen.
k. [gedaagde] heeft de huur over de maanden februari 2009 tot en met december 2009 ter hoogte van in totaal € 17.688,32 onbetaald gelaten.
l. Bij e-mail van 24 juni 2009 heeft [gedaagde] aan de heer Griffioen, werkzaam bij Heineken, naar aanleiding van een gesprek tussen hen op 10 juni 2009, onder meer het volgende bericht: “(…) Onderwerp van gesprek zou echter zijn de huurachterstand die ik heb opgebouwd. Op uw vraag deze achterstand op te lossen, heb ik u voorgesteld de huurbetalingen voorlopig te staken i.v.m. de lekkages op beide bovenverdiepingen. Uw reactie was dat u wel begrip kon opbrengen voor mijn standpunt daar u de vreselijke situatie kende van de foto’s in het onderhoudsrapport van de Firma Bakx. (…) Ik heb geen enkele toezegging tot betaling gedaan, wel heb ik opgemerkt dat ik het nu onderhand beu was na al ruim vijf jaar elke regenbui gratis emmers water te moeten sjouwen. (…) Eerste echte toezegging om tot onderhoud over te gaan is in januari 2006 geweest. Na Carnaval zou er actie worden ondernomen. Zoals gesteld is er voor mij maar één regeling mogelijk uitstel van huurbetaling tot definitieve verkoop, of tot het totaal lekvrij en totaal functioneel op leveren van het woongedeelte, dus beide bovenverdiepingen.”
m. Bij brief van 1 juli 2009 heeft Heineken [gedaagde] gesommeerd om de huurachterstand van (op dat moment) in totaal
€ 9.576,52 binnen vier dagen te betalen.
n. In reactie op deze sommatie heeft [gedaagde] bij e-mail van 8 juli 2009 het volgende aan Heineken medegedeeld: “Al geruime tijd ben ik in afwachting van een oplossing voor de aanzienlijke (verhuurders) onderhoudsachterstand aan het pand. Ik heb dat al bij het tekenen van de laatste huurovereenkomst kenbaar gemaakt. Voor de goede orde: dat was al in 1998! Ondanks de vele toezeggingen van (de verschillende vertegenwoordigers van) Heineken om de gebreken te verhelpen bent u tot op de dag van vandaag niet overgegaan tot het herstel. (…) Nu u zich zonder rekening te houden met mijn belangen (verrichten van het broodnodige onderhoud) op het standpunt stelt dat ik gehouden zou zijn de volledige huurachterstand te voldoen onder dreiging van een ontruimingsprocedure, ben ik van mening dat u zich eerst uw verplichtingen dient te houden voordat u van mij betaling kunt verlangen. Dit heb ik overigens ook al kenbaar gemaakt aan de heer Griffioen. Dan heb ik het nog maar niet over de gemiste huurinkomsten die ik heb moeten ontberen als gevolg van het niet kunnen onderverhuren van de bovenverdieping (…) Begrijp mij goed, ik ben zeker niet op zoek naar het conflict. Waar het mij om te doen is dat er nu eindelijk eens werkelijk iets wordt gedaan aan de erbarmelijke situatie (…)”
o. Heineken heeft op deze e-mail bij brief van 14 juli 2009 gereageerd. In deze brief stelt zij zich op het standpunt dat met [gedaagde] is afgesproken dat de onderhoudswerkzaamheden aan het gehuurde pas zouden worden verricht als [gedaagde] zijn horecabedrijf zou hebben verkocht en er meer duidelijkheid zou zijn over de bestemming van de bovenwoning. Verder sommeert zij [gedaagde] om de gevolgschade aan de binnenzijde van het pand te herstellen nu deze volgens Heineken is ontstaan omdat [gedaagde] de lekkages pas jaren nadat deze zijn ontstaan bij haar heeft gemeld. Tevens geeft Heineken aan dat zij de pandeigenaar zal verzoeken om de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden aan de buitenzijde van het pand te verrichten. Heineken geeft ten slotte aan dat [gedaagde] geen grond heeft voor opschorting van de huurpenningen omdat onderverhuur niet is toegestaan en sommeert [gedaagde] wederom de huurachterstand te voldoen.
p. Bij e-mail van 14 augustus 2009 heeft [gedaagde] op de brief van Heineken van 14 juli 2009 gereageerd. Hij vermeldt in deze e-mail onder meer het volgende: “(…) In uw brief van 14 juli gaat u uit van een verkeerde voorstelling van zaken. Heineken is al lange tijd bekend met gebreken aan het pand. Van een afspraak dat deze gebreken pas zouden worden hersteld als ik mijn onderneming zou hebben verkocht en er meer duidelijkheid zou zijn over de bestemming van de boven het café gelegen woningen, is geen sprake (…) Ik zie overigens niet in op grond waarvan u meent mij aansprakelijk te kunnen houden voor de door u gestelde schade. Heineken was al lange tijd op de hoogte van de lekkages. Ook herhaaldelijk heb ik verzocht om die lekkages op te lossen. Dat heeft Heineken nagelaten. Als ik het goed heb, maak ik niet alleen aanspraak op een huurkorting, maar is Heineken aansprakelijk voor de gevolgen van het niet herstellen van de lekkages.”
q. De Pree heeft in de zomer van 2009 de binnen- en buitenzijde van het gehuurde geïnspecteerd en heeft op enig moment een aannemer opdracht gegeven tot het verrichten van herstelwerkzaamheden. In november 2009 waren de lekkages aan het gehuurde verholpen. Het onderhoud aan de binnenzijde moest toen nog verricht worden. Dit heeft Heineken voor haar rekening genomen.
r. Bij brief van 19 november 2009 heeft Heineken [gedaagde] gesommeerd om de huurachterstand van inmiddels
€ 16.065,96 te voldoen en daarbij tevens meegedeeld dat
– voor zover er al een grond was voor [gedaagde] om de huurbetalingen op te schorten – deze grond is komen te vervallen, aangezien het dak van het gehuurde inmiddels is gerepareerd en de kozijnen aan de achterzijde zijn vervangen.
s. De Pree heeft bij brief, gedateerd op 13 januari 2009 (bedoeld zal zijn 13 januari 2010), aan Heineken bevestigd dat de onderhoudswerkzaamheden aan het gehuurde, bestaande uit het vervangen, c.q. herstellen van de kozijnen, het houtwerk en de boeiboorden aan de achtergevel, het verhelpen van de lekkages en het schilderen en isoleren van de achtergevels, gereed zijn.