ECLI:NL:RBBRE:2010:BL6371

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
562692 cv 09-6229
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen gemeente en kermisexploitant over onbetaalde pachtsom en overmacht

In deze zaak tussen de Gemeente Deventer en een kermisexploitant staat de onbetaalde pachtsom voor een standplaats op de Deventer Zomerkermis van 2007 centraal. De gemeente, eiseres, heeft de kermisexploitant, gedaagde, een standplaats verpacht, maar de gedaagde heeft de overeengekomen pachtsom van € 3.450,00 niet betaald. De gedaagde beroept zich op overmacht, omdat zijn nieuwe attractie niet tijdig was geleverd, waardoor hij geen gebruik kon maken van de standplaats. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde toerekenbaar in gebreke is gebleven met de betaling, aangezien hij al in verzuim verkeerde voordat het probleem met de attractie zich voordeed. De kantonrechter wijst de vordering van de gemeente toe en veroordeelt de gedaagde tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten. De rechter benadrukt dat de gedaagde geen beroep op overmacht kan doen, omdat hij al in gebreke was voordat de levering van de attractie een probleem werd. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 562692 CV EXPL 09-6229
vonnis d.d. 27 januari 2010
inzake
de publiekrechtelijke rechtspersoon de Gemeente Deventer,
zetelende te Deventer,
eiseres,
gemachtigde: dhr. C.L.M. de Laat, gerechtsdeurwaarder te Waalwijk,
tegen
[gedaagde], wonende te [adres],
gedaagde,
gemachtigde: dhr. J. Boots, werkzaam bij de Nederlandse Kermisbond (NKB) te Alkmaar.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
1.1 het exploot van dagvaarding van 21 augustus 2009, met producties;
1.2 de conclusie van antwoord;
1.3 de conclusie van repliek, met producties;
1.4 de conclusie van dupliek.
De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2. Het geschil
Eiseres vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen de somma van € 4.452,71, vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.450,00 vanaf 19 augustus 2009 tot de dag van de algehele voldoening, tezamen een bedrag van € 5.000,00 niet te bovengaande, kosten rechtens.
Namens gedaagde wordt verweer gevoerd.
3. De beoordeling
3.1 De kantonrechter gaat uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten:
* Eiseres heeft voor de duur van de Deventer Zomerkermis in 2007 onder toepasselijkheid van de door haar gehanteerde algemene verpachtingsvoorwaarden aan gedaagde verpacht en in pacht verstrekt een standplaats op de Deventer Zomerkermis 2007;
* Een kopie van de schriftelijke overeenkomst is als productie 22.4 bij conclusie van repliek (hierna CvR) in het geding gebracht;
* In verband hiermee heeft eiseres aan gedaagde op 9 maart 2007 een factuur, nr. 570702948, ad € 1.900,00 voor de eerste termijn van het verschuldigde pachtgeld en op 27 april 2007 een factuur, nr. 570705317, ad € 1.900,00 voor de tweede tevens laatste termijn;
* Deze facturen kenden een vervaltermijn van 8 april 2007 en 27 mei 2007;
* Omdat eiseres geen betaling ontving heeft eiseres wat betreft factuur, nr. 570702948, op 8 juni 2007, 25 oktober 2007 en 24 januari 2008 gedaagde schriftelijk tot betaling gesommeerd en dit zonder resultaat (producties 3, 4 en 7 bij CvR);
* Wat betreft factuur, nr. 570705317, heeft eiseres gedaagde op 25 oktober 2007, 22 november 2007 en 24 januari 2008 eveneens tot betaling gesommeerd ook hier zonder resultaat (producties 5.6 en 8 bij CvR);
* Beide facturen zijn tussentijds door eiseres gecrediteerd voor respectievelijk € 150,00 (eerste factuur) en € 200,00 (tweede factuur) vanwege het niet door gedaagde gebruiken van de woonwagenfaciliteiten;
* Omdat gedaagde -ondanks genoemde sommaties- niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed, heeft eiseres haar (per saldo) openstaande vordering van € 3.450,00 ter incasso uithanden gegeven aan haar toenmalige incassogemachtigde;
* De correspondentie, waaronder diverse sommaties, in kopie overgelegd als producties 9 tot en met 21 bij CvR, hebben eveneens niet geleid tot betaling van genoemd restant-bedrag van € 3.450,00 door gedaagde;
* Na het uitblijven van betaling door gedaagde is namens eiseres overgegaan tot dagvaarding in het kader van deze procedure;
* Gedaagde heeft tijdens bovengenoemde zomerkermis geen gebruik gemaakt van de ter beschikking staande standplaats;
* Gedaagde beroept zich in dat verband op overmacht wegens het niet tijdig beschikbaar zijn van de door hem gekochte nieuwe attractie “de familie8baan”, met draaiende gondels.
3.2 Eiseres baseert haar vordering mede op bovengenoemde vaststaande feiten en zij stelt verder, dat zij -ondanks bovengenoemde inspanningen- er niet in is geslaagd om vooraf-gaande aan deze procedure enige inhoudelijke reactie van gedaagde te verkrijgen. Volgens eiseres had het op de weg van gedaagde gelegen om al veel eerder te reageren. Door dit niet te doen heeft gedaagde volgens eiseres zijn rechten verwerkt. Eiseres wijst hierbij op artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Wat betreft het bij antwoord namens gedaagde gevoerde verweer verwijst eiseres naar de als productie 22 bij CvR overgelegde schriftelijke puntsgewijze reactie van dhr. [T]. Volgens eiseres heeft niet gedaagde maar juist zijzelf zich ingespannen om tot (tijdelijke) oplossingen voor de onderhavige aan gedaagde verpachte standplaats tijdens de Zomerkermis van 2007 te komen. Eiseres stelt vast, dat gedaagde de financiële consequenties van zijn eigen nalatige handelwijze op haar tracht af te wentelen. Eiseres is van mening, dat deze risico’s geheel voor rekening van gedaagde dienen te blijven. In deze procedure vordert eiseres de veroordeling van gedaagde tot betaling van genoemd restantbedrag van € 3.450,00, vermeerderd met rente, welke tot 19 augustus 2009 is berekend op € 467,21, en met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 535,50. Bedragen die volgens eiseres op grond van de toepasselijke voorwaarden en/of de wet eveneens voor rekening van gedaagde dienen te komen. Ten slotte vordert eiseres veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding. Eiseres biedt bewijs aan van haar stellingen onder meer door het doen horen van genoemde heer Tijs als getuige.
3.3 Namens gedaagde wordt bij antwoord en bij dupliek betwist, dat gedaagde de gevorderde bedragen aan eiseres verschuldigd zou zijn. Samengevat voert gedaagde aan:
* dat hij bereid was de overeenkomst na te komen en dat hij gaarne bereid was geweest zijn nieuw te bouwen attractie op deze zomerkermis voor het eerst te presenteren;
* dat zijn nieuwe attractie bij aanvang van de kermis nog niet was afgeleverd;
* dat eiseres uit het verleden wist dat het sluiten van een overeenkomst om de kermis te bezoeken met een nog te bouwen attractie een risico betekent;
* dat eiseres zonder overleg heeft gehandeld, waardoor aan hem alle gelegenheid werd onthouden de schade te beperken;
* dat eiseres de aan hem toegewezen ruimte twee keer heeft verhuurd en dat hij hiervan verrekening wenst met het geëiste bedrag;
* dat de levering van de nieuwe attractie alsnog tijdens de kermis heeft plaatsgevonden;
* dat hem niet de gelegenheid is geboden de standplaats tijdens de kermis alsnog te betrekken zodat hij de laatste dagen de nieuwe attractie nog had kunnen exploiteren.
Gedaagde verzoekt de vordering van eiseres, inclusief kosten, af te wijzen, omdat ook eiseres een risico heeft genomen een vergunning voor een standplaats te verlenen voor een nog te bouwen attractie. Bij dupliek handhaaft gedaagde -kort gezegd- zijn standpunt.
Gedaagde blijft bij zijn beroep op overmacht, zegt alles te hebben gedaan wat mogelijk was, maar daartoe niet door eiseres in de gelegenheid zijn gesteld.
3.4 De kantonrechter overweegt hieromtrent het navolgende. Onweersproken staat vast dat gedaagde toerekenbaar in gebreke is gebleven (in verzuim verkeert) met de (tijdige) betaling van de overeengekomen pachtsom. Tegenover de verplichting van eiseres om de overeen-gekomen standplaats ter beschikking te stellen stond immers de verplichting aan de zijde van gedaagde om zorg te dragen voor tijdige betaling van de pachtsom. Wat betreft laatst-genoemde verplichting komt gedaagde in casu geen beroep op overmacht toe. Gedaagde was immers al toerekenbaar in gebreke met zijn betalingsverplichting op een moment dat helemaal nog niet vaststond of gedaagde wel of niet tijdig de beschikking zou krijgen over zijn nieuw te bouwen attractie. De omstandigheid, dat gedaagde zijn attractie kennelijk niet tijdig ter beschikking heeft gekregen, kan naar het oordeel van de kantonrechter ook nooit een te honoreren beroep op overmacht opleveren met betrekking tot de verplichting tot nakoming van zijn betalingsverplichting. Kort gezegd: wat betreft de verplichting tot nakoming door gedaagde van zijn betalingsverplichting bestond geen overmachtsituatie.
3.5 Gelet hierop ligt de vordering van eiseres integraal voor toewijzing gereed.
Al wat namens gedaagde is aangevoerd omtrent het overleg met eiseres over het niet tijdig beschikbaar zijn van zijn attractie kan daarmee onweersproken blijven. Ten overvloede merkt de kantonrechter op, dat indien gedaagde de gevolgen van het niet tijdig beschikbaar komen van zijn attractie voor rekening van eiseres had willen doen komen, hij dit met eiseres bij het aangaan van de onderhavige overeenkomst expliciet had moeten overeenkomen.
Hij had natuurlijk ook een boeteclausule voor niet tijdige levering kunnen opnemen in zijn overeenkomst met de leverancier van zijn nieuw te bouwen transactie. Op deze wijze zou hij dit risico wellicht terecht bij deze leverancier hebben gelegd. Het nu -gegeven de omstandigheden- trachten af te wentelen van zijn financiële risico op eiseres, is volgens de kantonrechter in elk geval onredelijk te noemen.
3.6 Door zijn weigerachtige houding om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, heeft gedaagde eiseres genoodzaakt een incassogemachtigde in te schakelen.
Eiseres maakt terecht aanspraak op vergoeding van deze incassokosten en ook van de vertragingsrente. De gevorderde incassokosten en vertragingsrente zijn toewijsbaar op grond van de toepasselijke voorwaarden en/of de wet. Gedaagde weerspreekt dit gedeelte van de vordering niet dan wel onvoldoende.
3.7 Gedaagde zal als de volledig in het ongelijk gestelde partij tevens worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen de somma van € 4.452,71, vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.450,00 vanaf 19 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening, tezamen een bedrag van € 5.000,00 niet te bovengaand;
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, aan de zijde van eiseres tot deze uitspraak begroot op € 700,98, waaronder € 400,00 als salaris voor de gemachtigde van eiseres;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 27 januari 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.