ECLI:NL:RBBRE:2010:BL4423

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1207
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelbeleid bij naheffingsaanslag BPM en boetebeschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 20 januari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [A], en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en een daarbij opgelegde boete. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat aan eiseres een informatie- en waarschuwingsformulier inzake de BPM was uitgereikt ten tijde van het eerste geconstateerde weggebruik. Hierdoor kon eiseres zich beroepen op het herstelbeleid, dat inhoudt dat bij de eerste constatering van gebruik met een niet-geregistreerde auto een waarschuwing moet worden gegeven in plaats van een naheffingsaanslag.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, en zowel de naheffingsaanslag als de boetebeschikking vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in de proceskosten van eiseres moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 644 en dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 aan haar moest worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de inspecteur niet kon aantonen dat het informatieformulier was uitgereikt, en dat de inspecteur de gevolgen van het niet kunnen overleggen van dit document voor zijn rekening moest nemen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen gronden waren voor het toekennen van een schadevergoeding aan eiseres, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij om vergoeding van kosten had verzocht voordat de uitspraak op bezwaar was gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/1207
Uitspraakdatum: 20 januari 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[A], wonende te [plaatsnaam],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid, kantoor Roermond Kapellerpoort,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 9 februari 2009 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM), alsmede de daarbij bij beschikking opgelegde boete (aanslagnummer: [nummers]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2010 te Tilburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [namen], verbonden aan Hertoghs advocaten-belastingkundigen te Breda, alsmede namens de inspecteur, [namen].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-vernietigt de naheffingsaanslag, alsmede de boetebeschikking;
-wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding in bezwaar en om schadevergoeding af;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is woonachtig in Nederland en heeft op 6 februari 2008 en op
8 april 2008 als bestuurder gebruik gemaakt van de weg in Nederland, met een niet in Nederland geregistreerde personenauto van het merk BMW, type [-] en met het Luxemburgse kenteken [kenteken BMW].
2.2.De inspecteur heeft ter zake van het op 8 april 2008 geconstateerde gebruik van de weg in Nederland met een niet in Nederland geregistreerde personenauto aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag BPM en de boetebeschikking opgelegd. Hierbij is het gebruik van de weg op 8 april 2008 als moment van eerste gebruik aangemerkt.
2.3.In geschil is of de naheffingsaanslag BPM en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd.
2.4.Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Wet BPM is, ingeval een niet-geregistreerde personenauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijk persoon, belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik in Nederland van de weg met dat motorrijtuig.
2.5.Ingevolge artikel 12b, van de Wet BPM kan, indien de verschuldigde belasting ter zake van het in artikel 1, vijfde lid, van de Wet BPM genoemde feit niet is betaald, ingeval van constatering van het gebruik van de weg, de belasting worden nageheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. Daarbij wordt het tijdstip van aanvang van het gebruik van de weg gesteld op het tijdstip van de constatering.
2.6.Belanghebbende beroept zich op het herstelbeleid van de Staatssecretaris van Financiën als bepaald in het besluit van 12 september 2006, nr. CPP2006/1980M, Stcrt. 2006, 185. Het herstelbeleid houdt in dat, indien een persoon met een auto met buitenlands kenteken voor de eerste keer in Nederland wordt aangehouden, aan hem niet direct een naheffingsaanslag wordt opgelegd maar dat aan hem een waarschuwing wordt gegeven en hem de mogelijkheid tot herstel wordt geboden, tenzij degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft uit hoofde van zijn functie of de door hem ontplooide activiteiten of omdat aan hem eerder een “informatieformulier buitenlandse kentekens” is uitgereikt bekend was of bekend hoorde te zijn met de toepassing van de Wet BPM.
2.7.Belanghebbende bestrijdt dat aan haar een informatie- en waarschuwingsformulier inzake de BPM is uitgereikt. Volgens belanghebbende is derhalve niet aan het herstelbeleid voldaan.
2.8.De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het informatieformulier is uitgereikt. De waarschuwing ten aanzien van het eerste geconstateerde gebruik op 6 februari 2008 is derhalve niet gedaan. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat een afschrift van een aan belanghebbende uitgereikt informatieformulier niet tot de stukken van het geding horen. De omstandigheid dat de controleambtenaren geen kopie konden maken van het uitgereikte informatieformulier dient voor rekening van de inspecteur te blijven.
2.9.Van toepassing van het herstelbeleid is uitgezonderd het geval waarin degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft en die uit hoofde van zijn functie of de door hem ontplooide activiteiten of omdat eerder aan hem een “informatieformulier buitenlandse kentekens” was uitgereikt, bekend was of bekend behoorde te zijn met de toepassing van de Wet BPM. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende, uit hoofde van haar functie of de door haar ontplooide activiteiten of omdat eerder aan haar een “informatieformulier buitenlandse kentekens” is uitgereikt, op de hoogte was of moest zijn met de toepassing van de Wet BPM. Belanghebbendes beroep op het herstelbeleid is derhalve terecht gedaan zodat de naheffingsaanslag BPM, alsmede de boetebeschikking, moeten worden vernietigd.
2.10.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.11.De rechtbank acht geen gronden aanwezig voor het toekennen van een schadevergoeding aan belanghebbende op grond van artikel 8:73 van de Awb.
2.12.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank geen termen aanwezig, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt en evenmin ambtshalve aannemelijk is geworden dat zij om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat uitspraak op bezwaar is gedaan, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid van, van de Awb.
Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, rechter, en door deze en mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 02 februari 2010
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.