RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 09 / 359 WMO
uitspraak van de meervoudige kamer
[eiseres],
wonende te Breda, eiseres,
gemachtigde mr. P.F.M. Gulickx,
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda,
verweerder.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 december 2008 (bestreden besluit), inzake de weigering haar een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten toe te kennen.
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 september 2009, waarbij aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde en namens verweerder [woordvoerder verweerder].
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft op 19 augustus 2008 verweerder verzocht haar een voorziening toe te kennen krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten. Zij was ten tijde van de aanvraag 66 jaar oud en bewoont, alleen, een eengezinswoning. Eiseres heeft bij de aanvraag een verklaring van haar huisarts, [naam huisarts], overgelegd. Volgens deze verklaring, die is opgemaakt op 16 juli 2007, is het om medische redenen noodzakelijk dat eiseres gaat verhuizen, is het huis met tuin te groot en kan zij het lichamelijk niet aan dit te onderhouden.
Een Wmo-contactpersoon van verweerder, [naam Wmo-contactpersoon], heeft een onderzoek ingesteld en daarvan in september 2008 een ongedateerd rapport opgemaakt. Volgens dit rapport kampt eiseres met een longaandoening en een cardiale aandoening. Daardoor is sprake van een verminderde inspanningstolerantie. Daarnaast is zij chronisch vermoeid, hetgeen voor een deel maar niet geheel is te verklaren uit de aanwezige aandoeningen. Gezien de anamnese bestaat de vermoeidheid al zeer lang en wordt verbetering niet verwacht. Eiseres is beperkt in het lopen. Traplopen wordt steeds zwaarder. Zij staat tien jaar ingeschreven om te verhuizen naar een gelijkvloerse woning. Er is al eerder een gelijkvloerse woning toegewezen, maar eiseres heeft die niet geaccepteerd omdat zij geen geld heeft om te verhuizen. [naam Wmo-contactpersoon] heeft geconcludeerd dat artikel 3.15, tweede lid, onder f, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Verordening) van toepassing is, omdat eiseres wil verhuizen op een leeftijd waarbij het gebruikelijk is dat zij in een andere woning wenst te wonen waarin geen trap aanwezig is.
Bij primair besluit van 22 september 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van artikel 3.15, tweede lid, onder f, van de Verordening. Voorts is in aanmerking genomen dat eiseres een geschikte woning heeft geweigerd.
Eiseres heeft tegen dat besluit in bezwaar aangevoerd dat het haar bedoeling was om in de huidige woning te blijven wonen, maar dat haar gezondheid snel achteruit gaat en haar niet meer toelaat om daar te blijven wonen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering. Er is geen sprake van een acute noodzaak, als gevolg van ziekte of gebrek, voor een verhuizing. Op basis van de leeftijd van eiseres, haar gezinssituatie en woonsituatie acht verweerder een verhuizing naar een kleinere gelijkvloerse woning voor eiseres algemeen gebruikelijk. Eiseres staat bovendien al tien jaar ingeschreven als woningzoekende, dus de wens om te verhuizen is al lang aanwezig. Eiseres had gedurende die tijd rekening kunnen houden met de kosten die gepaard gaan met een verhuizing.
2.2 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de reden voor haar verhuizing niet is gebaseerd op haar leeftijd en gezinssituatie. Zij moet verhuizen omdat zij door ziekte en gebrek aantoonbare beperkingen heeft die het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en het normale gebruik en/of de bereikbaarheid van de woning belemmeren. De huisarts bevestigt het bestaan van de beperkingen. Eiseres kan de trap niet op. De winkels bij haar in de wijk liggen te ver van haar woning en het is noodzakelijk dat zij dichter bij de winkels en andere voorzieningen gaat wonen. Zij kan huis en tuin niet langer onderhouden. Eiseres betwist dat sprake is van een algemeen gebruikelijke verhuizing. Bovendien is zij vanwege haar geringe inkomen niet in staat om te sparen voor verhuis- en inrichtingskosten. Verweerder heeft nagelaten rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Verder heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte meegewogen dat eiseres al tien jaar ingeschreven staat voor een andere woning. Die inschrijving staat los van de huidige medische situatie van eiseres. Toen ze zich liet inschrijven kon ze niet weten dat ze op dit moment erg beperkt zou zijn in haar zelfredzaamheid. Bovendien worden, als verweerder de inschrijving voor een andere huurwoning meeweegt, burgers die huren en tegelijkertijd ingeschreven staan als woningzoekende benadeeld ten opzichte van burgers die een eigen huis bezitten of via een andere weg een huis huren. Bij laatstgenoemde burgers is het namelijk moeilijker om te beoordelen of sprake is van een acute noodzaak voor de verhuizing.
2.3 Blijkens artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel g, onder 6, van de Wmo wordt onder maatschappelijke ondersteuning verstaan: het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wmo dient ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6º ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie het college van burgemeester en wethouders voorzieningen te treffen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, die hem in staat stellen om een huishouden te voeren en zich te verplaatsen in en om de woning.
Het tweede lid verplicht het college van burgemeester en wethouders ertoe rekening te houden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Artikel 5 van de Wmo verplicht de gemeenteraad, met inachtneming van het bij of krachtens de Wmo bepaalde, bij verordening regels vast te stellen over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Voornoemde regels zijn door de gemeenteraad neergelegd in de Verordening.
Artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening bepaalt dat de door het college te verstrekken woonvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die iemand ondervindt bij het normale gebruik van de woning en het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen, kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting.
Artikel 3.15, tweede lid, aanhef en onder f, van de Verordening bepaalt dat het college een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder a slechts verleent als de ondersteuningsvrager niet verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.
Blijkens artikel 1, onder v, van de Verordening wordt onder algemeen gebruikelijk verstaan: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als een aanvrager behorend.
2.4 De rechtbank overweegt allereerst dat de door verweerder bij het bestreden besluit aan de weigering ten grondslag gelegde motivering dat geen sprake is van een acute medische noodzaak geen steun vindt in het bepaalde in artikel 3.15, tweede lid, onder f, van de Verordening. Immers de gemeenteraad van Breda heeft (anders dan in verordeningen van andere gemeenteraden is gebeurd) in deze bepaling niet de voorwaarde opgenomen dat sprake moet zijn van een acute noodzaak. Ook overigens kan uit de bepalingen van de Verordening niet de voorwaarde worden afgeleid dat de gevraagde voorziening slechts kan worden toegekend als sprake is van een acute noodzaak. Deze motivering is door verweerder derhalve ten onrechte aan de weigering ten grondslag gelegd. Het bestreden besluit moet reeds hierom worden vernietigd.
2.5 Vervolgens ligt de vraag voor of verweerder terecht heeft geoordeeld dat sprake is van een voorgenomen verhuizing op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk is.
2.6 De rechtbank zal daartoe allereerst beoordelen of het bepaalde in artikel 3.15, tweede lid, onder f, van de Verordening in strijd is met artikel 4, tweede lid, van de Wmo.
Met verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 5 februari 2009, met nummer 08/3194 WMO, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BH4347, overweegt de rechtbank dat het gemeentebestuur op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wmo bij de beoordeling van een aanvraag om een voorziening rekening dient te houden met de persoonskenmerken, behoeften en capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Om verbindend te zijn dient artikel 3.15, tweede lid, onder f, van de Verordening voldoende ruimte te laten voor een op het individu toegespitste toets. De vraag of dat het geval is, beantwoordt de rechtbank bevestigend wanneer wordt gekeken naar de tekst van de bepaling. Die tekst brengt mee dat de combinatie van leeftijd, gezinssituatie en woonsituatie in kaart dient te worden gebracht. Dit leidt tot een individuele beoordeling van de situatie van de aanvrager, hetgeen in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Wmo.
2.7 De rechtbank zal vervolgens beoordelen of verweerders wijze van toepassing van artikel 3.15, tweede lid, onder f, van de Verordening in het onderhavige geval zich verdraagt met de bedoeling van de wetgever, zoals neergelegd in artikel 4, tweede lid, van de Wmo.
In het onderhavige geval heeft verweerder uitvoering gegeven aan de in de toelichting bij artikel 3.15, tweede lid, onder f, van de Verordening neergelegde uitgangspunten. In deze toelichting is vermeld dat sprake is van codificatie van jurisprudentie die onder de toepassing van de Wet voorzieningen gehandicapten is gevormd. Het gaat volgens de toelichting om situaties die eerder in de rechtspraak benoemd zijn als algemeen gebruikelijk. Een bekend voorbeeld zijn ouderen die, eenmaal uit de kinderen, verhuizen naar een kleinere etagewoning. Een dergelijke stap wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt, passend bij de overgang tot een volgende levensfase waarbij rekening wordt gehouden met mogelijke toekomstige lichamelijke beperkingen. Zo ziet men, aldus de toelichting, een sterke trend om op oudere leeftijd de eensgezinswoning in een buitenwijk in te ruilen voor een appartement in het centrum van de stad.
Uit het bestreden besluit, het verweerschrift en de toelichting ter zitting blijkt dat verweerder in het onderhavige geval bij het toepassen van deze bepaling van belang heeft geacht dat eiseres (al geruime tijd) ingeschreven staat als woningzoekende en dat zij op een leeftijd is waarbij het gebruikelijk is dat men in een andere woning wenst te wonen waarin geen trap aanwezig is. Verweerder acht in het geval van eiseres een verhuizing naar een kleinere gelijkvloerse woning dan ook algemeen gebruikelijk op basis van leeftijd, gezinssituatie en woonsituatie. Verweerder hanteert voorts als uitgangspunt dat eenieder geacht wordt te reserveren voor een verhuizing, die te verwachten is bij het bereiken van een bepaalde leeftijd en de daarmee gepaard gaande lichamelijke beperkingen.Verweerder acht eenieder zelf verantwoordelijk voor de kosten van een verhuizing in een situatie als deze. Dit geldt naar het oordeel van verweerder ook voor eiseres, waarbij in aanmerking wordt genomen dat zij 66 jaar oud is, de kinderen het huis uit zijn en dat zij al geruime tijd klachten heeft waardoor bewoning van de woning steeds moeilijker wordt. Uit de inschrijving als woningzoekende sinds geruime tijd leidt verweerder de wens van eiseres tot verhuizen af.
De rechtbank overweegt dat uitgangspunt van de in artikel 4 van de Wmo neergelegde compensatieplicht is dat een persoon die geconfronteerd wordt met beperkingen door middel van voorzieningen in een gelijkwaardige positie wordt gebracht als een persoon die niet gehandicapt is en kan blijven participeren aan het maatschappelijk leven en zelfredzaam blijft. De wetgever heeft derhalve aan de gemeente de verplichting opgelegd om personen met beperkingen te compenseren. Uitzondering op deze compensatieplicht is naar het oordeel van de rechtbank mogelijk als sprake is van een persoon voor wie het, ook als geen lichamelijke beperkingen zouden optreden, in een bepaalde levensfase een gebruikelijke stap zou zijn om naar een andere woning te verhuizen. Dan vindt de verhuizing immers plaats om een andere reden dan het ontstaan van gebreken. Deze gedachte is naar het oordeel van de rechtbank verwoord in artikel 3.15, tweede lid, onder f, van de Verordening.
Artikel 4, tweede lid, van de WMO brengt met zich mee dat verweerder de persoonskenmerken, behoeften en financiële capaciteiten van eiseres in kaart dient te brengen bij de beoordeling of aan haar een verhuiskostenvergoeding dient te worden verstrekt of dat dit moet worden geweigerd omdat zij een persoon is voor wie de verhuizing een gebruikelijke stap is.
In dit verband is de rechtbank allereerst van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft meegewogen dat bij eiseres al geruime tijd sprake was van lichamelijke gebreken en dat zij derhalve verantwoordelijk is voor de (reservering van de) kosten van de verhuizing. Het als weigeringsgrond hanteren van het ontstaan van lichamelijke gebreken (op een bepaalde leeftijd) is immers strijdig met de compensatieplicht, die er juist op is gericht om deze gebreken door middel van toekenning van een voorziening te compenseren. Dit is niet anders als er al langere tijd sprake is van lichamelijke gebreken.
Verweerder heeft in dit geval ook gekeken naar het feit dat eiseres 66 jaar oud was ten tijde van de aanvraag en al geruime tijd als woningzoekende stond ingeschreven. Deze omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank een rol spelen bij de beoordeling of de verhuizing algemeen gebruikelijk is. Daartoe dient verweerder echter tevens in kaart te brengen de behoefte of wens van eiseres om op een bepaalde leeftijd haar huidige woning te verlaten. Dit is onder meer afhankelijk van haar woonomgeving, zoals de nabijheid van winkels, de nabijheid van kinderen of andere familieleden en overige sociale contacten of mantelzorg. Ook kan van belang zijn de grootte van de woning in relatie tot de (gewijzigde) gezinssamenstelling, maar ook of men financieel in staat is om te kiezen voor een andere woning. Het enkele feit dat een persoon 66 jaar oud is, alleenstaande is, in een eensgezinswoning woont en ingeschreven staat voor een andere woning betekent naar het oordeel van de rechtbank nog niet per definitie dat voor deze persoon verhuizing een gebruikelijke stap is. Ten aanzien van de inschrijving van eiseres als woningzoekende in het bijzonder moet naar het oordeel van de rechtbank uit de beschikbare gegevens worden afgeleid dat deze inschrijving destijds heeft plaatsgevonden omdat eiseres ook toen al kampte met lichamelijke problemen die bewoning van haar woning bemoeilijkten. De inschrijving kan derhalve niet worden gezien als een aanwijzing dat voor eiseres verhuizing een gebruikelijke stap is.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de persoonskenmerken, behoeften en financiële capaciteiten van eiseres.
Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit ook om deze reden dient te worden vernietigd.
2.8 Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen.
2.9 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 39,-- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,--.
Aldus gedaan door mrs. J.G.M. Wouters, J.L. Sierkstra en D.H. Hamburger, rechters, en door mr. Wouters en mr. R.J.Tolner, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 26 januari 2010