ECLI:NL:RBBRE:2010:BL0275

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09 / 4416 HUUR Verzet
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen over huurtoeslag en toepassing van de Wet dwangsom

In deze zaak heeft de verzetrechter van de Rechtbank Breda op 11 januari 2010 uitspraak gedaan in het verzet van de Belastingdienst / Toeslagen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak betreft een beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar met betrekking tot de huurtoeslag over het jaar 2006. Eiseres had op 6 oktober 2009 beroep ingesteld, waarna de rechtbank op 25 november 2009 het beroep gegrond verklaarde en de Belastingdienst opdroeg binnen twee weken een beslissing te nemen, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn.

De Belastingdienst heeft op 1 december 2009 verzet aangetekend tegen deze uitspraak, en de verzetrechter heeft op 5 januari 2010 een zitting gehouden. Tijdens deze zitting heeft de Belastingdienst aangevoerd dat enkele bepalingen van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen niet van toepassing zijn. De verzetrechter heeft vastgesteld dat de Belastingdienst in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt toe te lichten, maar dat dit niet is gebeurd. De rechtbank heeft de Belastingdienst in een eerdere brief gevraagd om een verweerschrift in te dienen en om te motiveren of de beslistermijn is overschreden.

De verzetrechter heeft geoordeeld dat de Belastingdienst niet heeft aangetoond dat hij zich op een uitzonderingspositie kan beroepen en dat onbekendheid met een wijziging van het recht voor risico van de Belastingdienst komt. De rechtbank heeft terecht de vereenvoudigde behandeling toegepast en het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, rechter, en is openbaar uitgesproken op 11 januari 2010. Tegen deze uitspraak staat geen beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 09 / 4416 HUUR
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het verzet van
de Belastingdienst / Toeslagen (kantoor Utrecht),
opposant,
1. Procesverloop
[naam persoon] (eiseres) heeft bij brief van 6 oktober 2009 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen door opposant van een beslissing op bezwaar met betrekking tot de vaststelling van de huurtoeslag over het jaar 2006.
Bij uitspraak vereenvoudigde behandeling als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 25 november 2009 heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard en opposant opgedragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak een beslissing op bezwaar te nemen en te verzenden, waarbij is bepaald dat opposant aan eiseres een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee opposant de genoemde termijn overschrijdt.
Bij brief van 1 december 2009 is door opposant tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Opposant is opgeroepen te verschijnen ter zitting van 5 januari 2010. Namens opposant was aanwezig [naam persoon].
2. Beoordeling
2.1 Opposant heeft in verzet aangevoerd dat enkele bepalingen van de Wet dwangsom
en beroep bij niet tijdig beslissen (nog) niet van toepassing zijn voor opposant. In artikel XVI van de Wet van 18 december 2008, houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2008) (Staatsblad 2008, 566) is bepaald dat paragraaf 4.1.3.2. van de Awb tot 1 januari 2011 geen toepassing heeft bij beschikkingen ingevolge de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en beslissingen op bezwaar tegen zodanige beschikkingen.
In de brief van de rechtbank van 18 december 2009, inhoudende de oproeping voor de zitting, heeft de verzetrechter aan opposant aangegeven dat ter zitting aan de orde zal worden gesteld of afdeling 8.2.4A van de Awb, zoals door de rechtbank is toegepast, evenals de door opposant genoemde paragraaf 4.1.3.2. van de Awb, tot 1 januari 2011 niet van toepassing is op beschikkingen ingevolgde de Awir en beslissingen op bezwaar tegen zodanige beschikkingen.
Ter zitting heeft opposant aangevoerd dat de rechtbank afdeling 8.2.4A van de Awb terecht heeft toegepast, maar dat het beroep niet kennelijk gegrond had mogen worden verklaard. Opposant heeft gesteld niet de gelegenheid te hebben gehad om zijn standpunt toe te lichten tijdens een behandeling ter zitting of een inhoudelijke reactie te geven op het voornemen een dwangsom op te leggen. Hierdoor heeft opposant niet de mogelijkheid gehad aandacht te vragen voor zijn uitzonderingspositie en een verzoek om toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb te doen. Opposant stelt een uitzonderingspositie te hebben ten opzichte van andere bestuursorganen gelet op de massaliteit aan af te geven besluiten. De primaire besluiten worden in grote aantallen geautomatiseerd op dezelfde dag genomen. Dit brengt een piekbelasting met zich mee omdat, gezien het nieuwe artikel 7:10 van de Awb, de daartegen ingediende bezwaren (statistisch ongeveer 2%) allen binnen 12 weken na de besluiten moeten worden afgedaan. Opposant beschikt bovendien nog niet over een automatiseringssysteem waarmee uitvoering kan worden gegeven aan de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Indien een bezwaar gegrond wordt verklaard en er moet een andere toeslag worden toegekend, dan kan er binnen twee weken na een uitspraak van een rechtbank een beslissing op bezwaar worden afgegeven, maar de computerbeslissing kan in de meeste gevallen gewoonweg niet binnen twee weken afgegeven worden. Dit is een manco van het huidige automatiseringssysteem. Opposant had in een zitting als bedoeld in artikel 8:55b, derde lid, van de Awb hierop een visie willen geven. Opposant is van mening dat besluiten die gebaseerd zijn op de Awir gezien hun uitzonderingssituatie voor de dwangsomregeling en de redenen daarvoor, te scharen zijn onder de bijzondere gevallen als bedoeld in artikel 8:55d, van de Awb op grond waarvan de rechtbank een andere termijn kan bepalen of een andere voorziening kan treffen.
2.2 Bij de beoordeling van het verzet zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Krachtens artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. zij kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
In artikel 8:55, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de rechtbank tegen de uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, van de Awb.
2.3 Blijkens de toelichting op artikel 8:55 Awb heeft de verzetsmogelijkheid alleen betrekking op de vraag of de rechtbank terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan. Verzet levert dus geen behandeling ten gronde van de hoofdzaak op. Het gaat alleen om een beoordeling van de kennelijkheid van de door de rechtbank uitgesproken gegrondheid. Daarover overweegt de verzetrechter het volgende.
De verzetrechter stelt vast dat de rechtbank bij brief van 21 oktober 2009 aan opposant de ontvangst van het beroepschrift van eiseres heeft bevestigd onder toezending van een afschrift van het beroepschrift met bijlagen. Tevens is in deze brief verzocht een verweerschrift in te dienen, waarbij is verzocht gemotiveerd te verklaren:
a. of de beslistermijn is overschreden en zo ja, welke redenen daaraan ten grondslag liggen;
b. indien paragraaf 4.1.3.2. van de Awb van toepassing is, of een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verbeurd en zo ja tot welke hoogte, en
c. binnen welke termijn een besluit kan worden genomen.
De verzetrechter overweegt dat opposant in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt kenbaar te maken. Het had op de weg van opposant gelegen op dat moment kenbaar te maken dat hij zich wenst te beroepen op een uitzonderingspositie en had hij een verzoek om toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb kunnen doen. Dat opposant bij brief van
3 november 2009 op de brief van de rechtbank van 21 oktober 2009 heeft gereageerd met de enkele mededeling dat het desbetreffende bezwaarschrift in behandeling is genomen, onder verwijzing naar een bijgevoegd afschrift van een brief aan eiseres waarin haar de mogelijkheid van een hoorzitting wordt geboden, komt voor rekening van opposant. De verzetrechter overweegt dat onbekendheid met een wijziging van het recht voor risico van opposant komt.
Aan de hand van de gegevens die voorhanden waren op het moment van de vereenvoudigde afdoening concludeert de verzetrechter dat de rechtbank terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan.
2.4 Het verzet is ongegrond.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gedaan door mr. D.H. Hamburger, rechter, en door deze en M.H.A. de Graaf, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2010.
Tegen deze uitspraak staat geen beroep open.
Afschrift verzonden op: