In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda, gaat het om een geschil tussen een BV, werkzaam in de pluimveesector, en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag loonbelasting en een vergrijpboete. De rechtbank heeft op 24 maart 2010 uitspraak gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet op de loonbelasting 1964. De eiseres, aangeduid als belanghebbende, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag van € 675.420 en de vergrijpboete van € 337.710, opgelegd voor de jaren 2001 tot en met 2003. De inspecteur had geconcludeerd dat belanghebbende niet voldeed aan de identificatieverplichtingen van haar werknemers, wat leidde tot de naheffing.
Tijdens de zitting op 10 maart 2010 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betwistte de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag en de hoogte van de boete, en voerde aan dat de inspecteur in de bezwaarfase onterecht nieuwe elementen had ingebracht. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet in strijd had gehandeld met de Awb en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, maar dat de hoogte van de aanslag en de boete onjuist waren berekend.
De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 507.638 en de boete vastgesteld op € 101.527, na een matiging van 20% vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.132. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.