ECLI:NL:RBBRE:2010:1901

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
7 mei 2010
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
AWB- 10_1289
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot afscherming van persoonsgegevens op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarin zijn verzoek om afscherming van persoonsgegevens voor externe partners werd afgewezen. Verzoeker had op 3 oktober 2009 verzocht om zijn persoonsgegevens te beschermen tegen externe verwerking, met als argument dat hij zich in een onleefbare woonsituatie bevond. Het college heeft het verzoek afgewezen op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), omdat er geen bijzondere persoonlijke omstandigheden waren die de afscherming rechtvaardigden. Verzoeker heeft op 29 maart 2010 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op 22 april 2010 ter zitting werd behandeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van de publieke taak van de gemeente, namelijk het ondersteunen van personen bij arbeidsinschakeling. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker niet voldoende heeft aangetoond dat zijn persoonsgegevens onjuist of onvolledig zijn, en dat de omstandigheden die hij aanvoert niet als bijzonder kunnen worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan op 7 mei 2010.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 10 / 1289 WET VV en 10 / 1290 WET
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker], verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg,
verweerder.

1.Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 maart 2010, verzonden 18 maart 2010 (bestreden besluit), inzake de afwijzing van zijn verzoek om persoonsgegevens af te schermen voor externe partners en netwerkcontacten. Tevens heeft hij op 29 maart 2010 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 22 april 2010, waarbij aanwezig waren verzoeker en namens verweerder [namen vertegenwoordigers].

2.Beoordeling

2.1
Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft op 3 oktober 2009 op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verzocht om afscherming van zijn persoonsgegevens voor externe partners van de gemeente en voor zijn netwerkcontacten. Verzoeker tekent verzet aan tegen externe verwerking van dergelijke gegevens binnen het kader van de polisdienstverlening.
Verzoeker heeft aangegeven dat verstrekking van reguliere persoonsgegevens van gemeentewege aan trajectuitvoerders buiten onderhavig verzoek valt. Verzoeker heeft als bijzondere persoonlijke omstandigheden (verzetgrond) aangemerkt de onleefbare woonsituatie.
Verder heeft verzoeker melding gemaakt van zaak die hij aanhangig heeft gemaakt bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Bij besluit van 23 november 2009 heeft verweerder het verzoek afgewezen. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit het verzoek noch anderszins blijkt dat de persoons-gegevens feitelijk onjuist of onvolledig zijn. Evenmin is gebleken dat de persoonsgegevens niet ter zake dienend zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Aan het correctierecht van artikel 36 van de Wbp kan geen toepassing worden gegeven. Voor zover het verzoek strekt tot geheel beëindigen van de gegevensversterking moet er sprake zijn van bijzondere persoonlijke omstandigheden. Verweerder wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 1 oktober 2008 (LJN: BF3869) waarin is vastgesteld dat er geen bijzondere persoonlijke omstandigheden waren. Verder heeft verweerder aangegeven dat los van de vraag of er een onleefbare woonsituatie is, dat geen persoonlijke omstandigheid als bedoeld in artikel 40 van de Wbp is omdat niet is gebleken dat verzoeker in die omstandigheden verkeert door toedoen van de gemeente. Er is geen verband tussen de toewijzing van woningen in de buurt en de verwerking van bijzondere persoonsgegevens door Sociale Zaken. Bovendien wijst de gemeente geen woningen toe. Met de verwijzing naar het EHRM-dossier 54684/08 kan evenmin rekening worden gehouden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van verzoeker hiertegen ongegrond verklaard.
2.2
Verzoeker heeft, samengevat , aangevoerd dat arbeidsmedische gegevens intrinsiek onbetrouwbaar zijn, waaruit voorvloeit dat die gegevens intrinsiek onjuist zijn. Verweerder zegt niets over de gevraagde afscherming van zijn persoonsgegevens aan zijn netwerk-contacten en potentiële werkgevers.
Verzoeker heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte beweert dat het ondervinden van gevaar en overlast in de woonomgeving geen reden zou kunnen vormen om af te zien van de inspanning tot ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of om opnieuw ontheffing van de arbeidsplicht te verlenen. De inperking van zijn bewegingsvrijheid staat op gespannen voet met strikt tijdgebonden afspraken en verplichtingen die samenhangen met nieuwe sollicitatie- en netwerkactiviteiten, en met een eventuele nieuwe dienstbetrekking.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Het verzoek strekt ertoe dat gelast wordt dat verweerder zich met onmiddellijke ingang onthoudt van de bestreden gegevensverstrekking, minstens hangende de procedure bij het EHRM en deze beroepsprocedure en de beroepsprocedures inzake de arbeidsontheffing.
2.3
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal, op grond van artikel 8:86 van de Awb, tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
2.4
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, van de Wbp mogen persoonsgegevens slechts worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wbp kan de betrokkene indien gegevens het voorwerp zijn van verwerking op grond van artikel 8, onder e en f, daartegen te allen tijde verzet aantekenen in verband met zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden.
Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB is het college bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd, uit de administratie ter zake van de uitvoering van deze wet aan derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de arbeidsinschakeling van personen bevorderen, kosteloos de gegevens te verstrekken.
2.5
Verzoeker heeft bij brief van 3 oktober verzocht om zijn persoonsgegevens op grond van artikel 36 en 40 van de Wbp preventief en/of correctief af te schermen of geheim te houden voor externe partners en zijn netwerkcontacten.
De voorzieningenrechter overweegt dat het verwerken van gegevens noodzakelijk is gelet op de wettelijke plicht van verweerder om personen met bijstand te ondersteunen bij arbeidsinschakeling. Het doel van arbeidsinschakeling is de achterstand, die de werkzoekende heeft op de arbeidsmarkt te verkleinen of zelfs weg te nemen. Om vast te kunnen stellen hoe groot die achterstand is en hoe deze kan worden verkleind moet een re-integratiebedrijf kunnen beschikken over persoonsgegevens met betrekking tot opleiding, werkervaring, werkloosheidsduur en arbeidsbeperkingen. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van zijn publiekrechtelijke taak.
Verzoeker is van mening dat de arbeidsmedische gegevens intrinsiek onbetrouwbaar zijn. Ter zitting heeft verzoeker nader toegelicht dat hij slechte ervaringen heeft met de gemeente omdat er steeds weer onjuiste passages uit een rapport dat vernietigd had moeten worden, terugkwamen in allerlei stukken van de gemeente. Verweerder heeft daarop aangegeven dat dit in het verleden inderdaad is voorgekomen. Het rapport waar verzoeker op doelt, is inmiddels verouderd en niet meer relevant. De gegevens die verweerder op dit moment zou willen gebruiken en verwerken, zijn van veel recentere datum, zoals het rapport dat drie jaren geleden is opgemaakt door [naam rapporteur] arbeidsintegratie of een actuele uitdraai van verzoekers uitkeringshistorie, eerdere re-integratieactiviteiten en arbeidsverleden.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de stelling van verzoeker dat alle arbeidsmedische rapporten en gegevens per definitie onbetrouwbaar zijn, in zijn algemeenheid juist te achten. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om te veronderstellen dat verweerder gegevens aan mogelijke toekomstige werkgevers van verzoeker of zijn netwerkcontacten zal toesturen, anders dan in het kader van een re-integratietraject.
De voorzieningenrechter wijst hierbij nog op de procedure van artikel 35 en 36 van de Wbp. Verzoeker heeft op basis van artikel 35, eerste lid, van de Wbp het recht heeft om zich tot verweerder te wenden met het verzoek of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. Binnen 4 weken zal verzoeker medegedeeld of dit het geval is. Ingevolge het tweede lid, zal, indien gegevens worden verwerkt, de mededeling een volledig overzicht daarvan bevatten, een omschrijving van het doel of doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens. Op grond van artikel 36 van de Wbp kan verzoeker verweerder verzoeken deze gegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Verzoeker heeft deze procedure nog niet gevolgd, ondanks dat de AbRS in zijn uitspraak van 1 oktober 2008 deze procedure heeft genoemd.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker zich op basis van artikel 40 van de Wbp verzet tegen het verstrekken van de verwerking van zijn gegevens. Op grond van deze bepaling kan in geval van bijzondere persoonlijke omstandigheden de gegevensverwerking niet gerechtvaardigd worden geacht. Verzoeker heeft zijn woonsituatie als bijzondere persoonlijke omstandigheid aangeduid. Volgens verzoeker is er een onleefbare situatie, welke veroorzaakt wordt door de bewoners van de woningen [adres bewoners].
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker zijn huidige woonsituatie als zeer onprettig ervaart. Zoals de AbRS al heeft geoordeeld, heeft verweerder zich echter terecht op het standpunt gesteld dat in de door verzoeker omschreven woonomstandigheden geen bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn gelegen als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wbp, die ertoe leiden dat de gegevensverwerking niet gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter ziet in het beroepschrift en de toelichting van verzoeker ter zitting geen aanleiding om dat oordeel thans niet langer te volgen.
2.6
De voorzieningenrechter komt derhalve tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt hierbij nog dat de procedure die verzoeker bij het EHRM aanhangig heeft gemaakt geen aanleiding geeft om een voorziening te treffen.
2.7
Nu het beroep ongegrond zal worden verklaard en het verzoek zal worden afgewezen, is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.

3.Beslissing

De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en door deze en mr. J.H.C.W. Vonk, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2010.
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij op het beroep is beslist, kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's‑Gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Tegen de uitspraak inzake de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: