ECLI:NL:RBBRE:2009:BK7182

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4701
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijstelling en bouwvergunning voor het Havenmeesterproject in Tilburg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda op 18 december 2009 uitspraak gedaan over de verlening van een vrijstelling en bouwvergunning voor het Havenmeesterproject in Tilburg. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, had op 1 september 2009 vrijstelling verleend op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de bouw van 13 appartementen, 15 woningen en 4 commerciële ruimten. Verzoekster, gevestigd te Tilburg, heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag voor de bouwvergunning was ingediend na de inwerkingtreding van de herziening van de Woningwet per 1 juli 2008, waardoor artikel 46, derde lid van de Woningwet niet van toepassing was. De rechter concludeerde dat de vrijstelling de strijdigheid met het bestemmingsplan had weggenomen, waardoor er geen zelfstandig beroep openstond tegen de vrijstelling. De rechtbank oordeelde dat zij onbevoegd was om kennis te nemen van het bezwaarschrift tegen de vrijstelling en dit terugstuurde naar verweerder voor behandeling in bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelde verder dat de ruimtelijke onderbouwing van het project voldoende was en dat de belangen van verzoekster niet zodanig werden geschaad dat een voorlopige voorziening noodzakelijk was. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de rechtbank verklaarde zich onbevoegd in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 09 / 4701 WRO VV en 09 / 5172 WRO
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
[verzoekster],
Gevestigd te Tilburg, verzoekster,
gemachtigde drs. E.P. Sons,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder van 1 september 2009 en 8 oktober 2009 (bestreden besluiten), inzake het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning, eerste fase, voor het bouwen van 13 appartementen, 15 woningen en 4 commerciële ruimten (fase A van het Havenmeesterproject) aan de [adres] (sectie X nr. 873 en 931) in Tilburg.
Tevens heeft verzoekster op 26 oktober 2009 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 december 2009, waarbij aanwezig waren namens verzoekster [verzoekers] en de gemachtigde. Namens verweerder waren aanwezig [woordvoerders verweerder]. Namens [vergunninghouder] (vergunninghouder) waren aanwezig [woordvoerders vergunninghouder].
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 20 april 2007 heeft vergunninghouder verweerder verzocht vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan “De Haven” ten behoeve van het project Havenmeester Piushaven inhoudende de bouw van woningen, appartementen en commerciële ruimten c.a. aan de [adres] en [adres] te Tilburg, kadastraal bekend als Gemeente Tilburg, sectie X nrs. 931, 1028, 776, 873 en 256 (hierna: het project).
Op 10 augustus 2007 heeft verzoekster een inspraakreactie gegeven op het project.
Op 27 november 2007 is een ruimtelijke onderbouwing van het project vastgesteld.
Het voornemen van verweerder om vrijstelling te verlenen heeft van 7 december 2007 tot en met 17 januari 2008 ter inzage gelegen. Op 14 januari 2008 heeft verzoekster een zienswijze ingediend. Verweerder heeft een Notitie behandeling zienswijzen opgesteld.
Op 16 september 2008 hebben gedeputeerde staten ten behoeve van het project een verklaring van geen bezwaar afgegeven.
Op 1 juli 2009 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend om een reguliere bouwvergunning, eerste fase, voor het bouwen van 13 appartementen, 15 woningen en 4 commerciële ruimten (fase A van het Havenmeesterproject) aan de [adres] (sectie X nr. 873 en 931).
Bij besluit van 1 september 2009 (bestreden besluit I) heeft verweerder vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend. Daaraan heeft verweerder de voorwaarde verbonden dat de op de bij de ruimtelijke onderbouwing behorende kaart (bijlage 4) aangegeven woningen pas mogen worden opgeleverd en in gebruik worden genomen na 1 januari 2011, dan wel zoveel eerder als uit nader onderzoek is gebleken dat de in gebruikneming van deze woningen het bedrijf [naam bedrijf] aan de [adres] niet in zijn vergunde bedrijfsvoering zal belemmeren.
Bij besluit van 8 oktober 2009 (bestreden besluit II) heeft verweerder de bouwvergunning eerste fase verleend.
Verzoekster heeft op 9 oktober 2009 bezwaar gemaakt tegen bestreden besluit I.
Op 22 oktober 2009 heeft zij bezwaar gemaakt tegen bestreden besluit II.
Verweerder heeft het bezwaarschrift van verzoekster tegen bestreden besluit I naar de rechtbank doorgestuurd ter behandeling in beroep.
2.2 Nu de aanvraag voor de bouwvergunning eerste fase is ingediend na de inwerkingtreding van de herziening van de Woningwet per 1 juli 2008, is hierop artikel 46, derde lid van de Woningwet van toepassing, waarin onder meer is bepaald dat de aanvraag om bouwvergunning in geval van strijdigheid met het bestemmingsplan tevens moet worden aangemerkt als een aanvraag om een ontheffing of een projectbesluit als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mist deze bepaling toepassing als er ten behoeve van het project voor 1 juli 2008 een verzoek om vrijstelling ex artikel 19, eerste lid van de WRO is gedaan en op dat verzoek positief is beslist. Met die vrijstelling is dan immers de strijdigheid met het bestemmingsplan weggenomen. Dat heeft ook tot gevolg dat aan toepassing van artikel 46, vierde lid van de Woningwet ten aanzien van het verzoek om bouwvergunning niet wordt toegekomen. Het vorenstaande is in overeenstemming met het overgangsrecht van artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wro. Deze bepaling beoogt immers uitdrukkelijk mogelijk te maken dat ook na 1 juli 2008 nog vrijstellingen ex artikel 19, eerste lid van de WRO worden verleend. Nu hierin geen beperkingen zijn gesteld voor wat betreft de aard van de vrijstelling, moet ervan worden uitgegaan dat deze bepaling niet alleen geldt voor gebruiksvrijstellingen maar ook voor vrijstellingen ten behoeve van een bouwvergunning.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 46, zesde lid van de Woningwet betekent dat de in deze bepaling beoogde concentratie van rechtsbescherming ook van toepassing is op een met een artikel 19-vrijstelling verleende bouwvergunning. De voorzieningenrechter wijst er in dat verband ook op dat artikel 49, vijfde lid van de tot 1 juli 2008 geldende Woningwet een vergelijkbare regeling van concentratie van rechtsbescherming kende. Gelet hierop staat tegen bestreden besluit I geen zelfstandig beroep open, maar dient het bezwaar van verzoekster tegen bestreden besluit I – mede gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 4 juli 2007, gepubliceerd onder LJ-nummer BA8695 – te worden betrokken bij de beoordeling van de bezwaren van verzoekster tegen de bouwvergunning. De voorzieningenrechter zal dan ook bepalen dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van het (door verweerder doorgezonden) bezwaarschrift tegen bestreden besluit I en zal dit bezwaarschrift terugsturen naar verweerder.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voor zover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat zij vanaf het begin haar bezwaren kenbaar heeft gemaakt tegen het besluit om het bedrijventerrein [naam bedrijventerrein], waarop het bedrijf sinds jaar en dag is gevestigd, te veranderen in een wijk waarin “wonen” de belangrijkste functie is. Verzoekster heeft begrip voor de wens van de gemeente om door middel van deze functiewijziging (plan “De Havenmeester”) vorm te geven aan de herstructurering van dit deel van de stad, maar de gemeente gaat aan de belangen van verzoekster en die van de toekomstige bewoners voorbij wanneer het [soort bedrijf] niet wordt verplaatst. Het is evident dat het bedrijf niet langer levensvatbaar is wanneer men naast en in een woonwijk moet werken. De overlast met betrekking tot geluid, stof, gevaarlijke stoffen, externe veiligheid en verkeersbewegingen is te groot om op een verantwoorde wijze in een woonomgeving te kunnen werken. Door de toename van de overlast (door toename van het aantal woningen en bewoners) en door de strengere milieu-eisen is doorgaan op de huidige locatie geen reële optie. Door de gemeente is in het verleden erkend dat er slechts één zinvolle oplossing is voor de situatie: bedrijfsverplaatsing. De gemeente is echter niet bereid gebleken om de voor verplaatsing benodigde middelen beschikbaar te stellen. De gemeente valt nu terug op een aanbod om 5 tot 10 jaar door te gaan op de huidige locatie. Verzoekster vindt het niet juist dat de gemeente beleidskeuzes maakt die schade toebrengen aan het bedrijf, maar niet de middelen beschikbaar wil stellen om de kosten te dragen van de door deze keuzes noodzakelijk geworden bedrijfsverplaatsing. De bouwactiviteiten kunnen niet beginnen voordat een definitieve oplossing is gevonden voor de verplaatsing van het bedrijf, aldus verzoekster.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht de bestreden besluiten te schorsen.
2.5 Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden en is de WRO ingetrokken. Gelet op artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft het recht zoals dat gold voor 1 juli 2008 van toepassing ten aanzien van een vrijstelling waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip. Het verzoek om vrijstelling is ingediend op 20 april 2007; gelet hierop is op dit verzoek de WRO van toepassing.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, eerste volzin, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van GS de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke ordening wordt bij voorkeur een gemeentelijk of een intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het gebied.
Blijkens artikel 19, eerste lid, vierde volzin, van de WRO kan de gemeenteraad de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Artikel 19, vierde lid, van de WRO bepaalt dat vrijstelling krachtens het eerste lid niet wordt verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor een bestemmingsplan ouder dan 10 jaren geldt, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.6 De voorzieningenrechter constateert dat verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit I bevoegd was tot het beslissen op verzoeken om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, en dat is voldaan aan de formele eisen die in dit artikel zijn gesteld. Daarbij is in aanmerking genomen dat door de gemeenteraad op 11 december 2006, 10 december 2007 en 8 december 2008 een voorbereidingsbesluit is genomen voor het Piushavengebied waarin de locatie voor het project is gelegen en dat uit het delegatiebesluit is gebleken dat verweerder bevoegd was om vrijstelling te verlenen.
2.7 Verder stelt de voorzieningenrechter voorop dat artikel 19, eerste lid, van de WRO aan verweerder een ruime mate van beleidsvrijheid verschaft, en dat de bestuursrechter het gebruik van deze vrijheid slechts terughoudend mag toetsen. Hierbij past de kanttekening dat elke belangenafweging moet kunnen worden gedragen door een deugdelijk onderzoek naar de relevante feiten en de af te wegen belangen, en door een toereikende en voor derden kenbare motivering.
Daarnaast heeft te gelden dat, naar mate de inbreuk op het geldende planologische regime groter is, er zwaardere eisen moeten worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “De Haven” rusten op het plangebied de bestemmingen “Handel en nijverheid in de bouwklasse L1” en “halfopen bebouwing in de klasse C5”. Het project is in strijd met het bestemmingsplan omdat binnen de bestemmingen fabrieksgebouwen, bedrijfsgebouwen, gebouwen voor handelsverrichtingen en gebouwen voor andere doeleinden dan bewoning welke gelijk te stellen zijn aan de eerder genoemde gebouwen en dienstwoningen zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 25 meter in de voorgevelrooilijn aan de Havendijk en overigens 15 meter. Het project voldoet niet aan de voorschriften van het bestemmingsplan omdat het project wonen, detailhandel en horeca bevat en dat de maximaal toegelaten bouwhoogte op een aantal punten wordt overschreden. Mede gelet op de omvang van het project stelt de voorzieningenrechter vast dat er sprake is van een ingrijpende inbreuk op het thans nog geldende bestemmingsplan zodat aan de in casu te geven ruimtelijke onderbouwing zware eisen dienen te worden gesteld.
2.8 Er is een ruimtelijke onderbouwing vastgesteld op 27 november 2007. Verzoekster heeft blijkens de gedingstukken meermalen aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het Havenmeesterproject op zichzelf, maar alleen tegen het feit dat niet eerst een (naar haar mening toereikende) oplossing voor haar [soort bedrijf] is gevonden.
De voorzieningenrechter zal zich gelet hierop beperken tot de vraag of verzoekster door fase A van het Havenmeesterproject onevenredig in haar bedrijfsvoering wordt geschaad en in haar uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt en tot de vraag of voor de toekomstige bewoners van dit deel van het Havenmeesterproject een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de grieven van verzoekster voldoende gemotiveerd weerlegd in - onder meer - de Notitie behandeling zienswijzen en de pleitnota ter zitting. Uit het Onderzoeksrapport industrielawaai [naam onderzoeksrapport] van [naam onderzoeksbureau] d.d. 26 april 2006 en het nadere onderzoek van verweerder uit februari 2008 is ten aanzien van het geluid gebleken dat de milieuvergunning van verzoekster van 15 december 1997 toelaat dat er een equivalent geluidbelasting van 55 dB(A) mag plaatsvinden op de woningen binnen het gebied van De Havenmeester. De geluidcirkel van 55 db(A) vanaf de zuidpunt van het gebouw van verzoekster raakt niet de nieuwbouwwoningen van fase A van het Havenmeesterproject, zo is ter zitting gebleken. Daardoor levert de nieuwbouw geen belemmering op voor de thans vergunde situatie van verzoekster. Uit onderzoek blijkt dat indien verzoekster voldoet aan haar vergunning de gemiddelde geluidbelasting op de nieuwe woningen 53 dB(A) zal bedragen. Uit het onderzoek blijkt tevens dat het bedrijf thans de vergunde situatie overschrijdt. Dit is het gevolg van de ventilator van de poedercoating. Met het toepassen van een demper voor 2 dB(A) is deze overschrijding op te lossen.
Voor woningen gelegen in de bedrijvenzone (waar ook de nieuwbouw is voorzien) zijn in de milieuvergunning geen normen voor piekniveaus opgenomen. Uit het onderzoek van verweerder is gebleken dat verzoekster door het storten van metaalafval in de afvalcontainer in de dagperiode een piekbelasting op de woningen veroorzaakt van 89 dB(A) op de nieuwe woningen en 99 dB(A) op de bestaande maatgevende woningen. Als gevolg van verkeersbewegingen met vrachtwagens bedraagt het maximale geluidniveau in de dagperiode op de nieuwe woningen ten hoogste 77 dB(A). Om de piekniveaus bij de nieuwe woningen tot een aanvaardbaar niveau van 70 dB(A) in de dagperiode terug te brengen zal verzoekster maatregelen moeten nemen, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van de afvalcontainer in gesloten bedrijfsbebouwing.
Per 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) van kracht geworden. De vergunning van verzoekster is hierdoor van rechtswege vervallen. De geluidvoorschriften van de oude vergunning gelden nog drie jaar (tot 1 januari 2011). Op grond van het Activiteitenbesluit gelden er vanaf dat moment ook normen voor de piekniveaus, te weten 70 dB(A) in de dagperiode. Verweerder heeft op basis van het onderzoek geconcludeerd dat door het project Havenmeester het bedrijf van verzoekster niet in zijn vergunde bedrijfsuitoefening wordt beperkt. Weliswaar zal verzoekster zich per 1 januari 2011 moeten houden aan maximale piekniveaus, maar die verplichting vloeit voort uit het Activiteitenbesluit beperkt en is niet het gevolg van het Havenmeesterproject. Verweerder heeft gesteld dat verzoekster zich in de toekomst zal moeten houden aan de gangbare normen. Verweerder is, anders dan verzoekster stelt, niet gehouden om aan verzoekster ontheffing van de normen te verlenen.
Ten aanzien van mogelijke toekomstige bedrijfsuitbreiding van verzoekster heeft verweerder aangegeven dat voor het gebied gestreefd wordt naar een transformatie van bedrijvigheid naar een centrumstedelijk woonmilieu. Verweerder zal in de toekomst niet meewerken aan een uitbreiding van de vergunde activiteiten voor het bedrijf van verzoekster. Binnen de bestaande vergunning kan het bedrijf zich echter wel ontwikkelen zonder dat dit de woningbouw in het plangebied belemmert. Door verweerder is onweersproken gesteld dat er door verzoekster geen revisievergunning is aangevraagd of anderszins concrete plannen tot uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten bij de gemeente zijn ingediend. Verweerder kon derhalve oordelen dat niet van concrete uitbreidingsmogelijkheden of plannen is gebleken.
Ten aanzien van het woon- en leefklimaat van de woningen in fase A van het Havenmeesterproject heeft verweerder geconcludeerd dat, ervan uitgaande dat de genoemde maatregelen door verzoekster getroffen worden, de geluidbelasting op de nieuwe woningen in de dagperiode maximaal 53 dB zal bedragen. Dit is 3 dB meer dan de toegestane norm van 50 dB zoals gesteld in het Activiteitenbesluit respectievelijk de indicatie van de VNG-Brochure. In dit geval kan volgens verweerder een hogere gevelbelasting toegestaan worden middels het stellen van maatwerkvoorschriften, daar de nieuwe woningen zodanig gebouwd en geïsoleerd worden dat de gevelisolatie minimaal 20 dB(A) zal zijn en de binnenwaarde in deze woningen niet hoger zal zijn dan 35 dB(A) in de dagperiode respectievelijk 30 dB(A) in de nachtperiode. Voor wat betreft de piekbelasting wordt met ingang van 1 januari 2011 een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd. In dat verband is voorts van betekenis dat de van de zijde van vergunninghouder ter zitting is aangegeven dat de nieuwbouwwoningen op zijn vroegst in januari 2011 in gebruik zullen worden genomen.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing - met daaronder mede begrepen de Notitie behandeling zienswijzen - van het in geding zijnde project voldoende toereikend is. Dientengevolge kon verweerder zich hierop baseren bij het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan ex artikel 19, eerste lid, van de WRO en bouwvergunning eerste fase voor fase A van het Havenmeesterproject.
De consequenties van fase A van het Havenmeesterproject zijn daarmee niet dusdanig dat het [soort bedrijf] van verzoekster moet verplaatsen. De voorzieningenrechter acht het niet ondenkbaar dat, naarmate de volgende fases van het Havenmeesterproject gerealiseerd worden en het Piushavengebied zich verder zal ontwikkelen, de aanwezigheid van het [soort bedrijf] van verzoekster in steeds sterkere mate als ongewenst wordt ervaren door alle betrokken partijen. De voorzieningenrechter geeft partijen daarom ten overvloede in overweging de besprekingen met betrekking tot mogelijke bedrijfsverplaatsing te hervatten, teneinde een voor alle betrokken partijen aanvaardbare oplossing te bereiken.
2.9 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat er onvoldoende grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. Gelet op dit oordeel is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
verklaart zich onbevoegd in de hoofdzaak met procedurenummer 09/5172 en stuurt het bezwaarschrift van verzoekster van 9 oktober 2009 tegen bestreden besluit I (de vrijstelling) door naar verweerder ter behandeling in bezwaar.
Aldus gedaan door mr. Th. Peters, rechter, en door deze en mr. M.A. de Rooij, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009.
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij op het beroep is beslist, kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Tegen de uitspraak inzake de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 21 december 2009.