ECLI:NL:RBBRE:2009:BK2979

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
30 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/5006
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht bij naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 30 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst/Oost. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007, alsook tegen een opgelegde vergrijpboete. De inspecteur was van mening dat hij aan de hoorplicht had voldaan, omdat de eiser bij de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, maar niet binnen de gestelde termijn van 14 dagen had gereageerd. De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteur in strijd had gehandeld met de geldende wet- en regelgeving, waaronder een arrest van de Hoge Raad en een besluit van de staatssecretaris. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur geen contact had opgenomen met de eiser om hem alsnog de kans te geven om gehoord te worden. Hierdoor werd de zaak terugverwezen naar de inspecteur, zodat de eiser alsnog in de gelegenheid gesteld kon worden om zijn bezwaren te presenteren.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de eiser. De kosten werden vastgesteld op € 322. De rechtbank benadrukte dat het initiatief voor het horen van de eiser bij de inspecteur ligt en dat de inspecteur niet mag aannemen dat een belastingplichtige afstand doet van zijn recht om gehoord te worden, enkel omdat deze niet reageert op een uitnodiging. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/5006
Uitspraakdatum: 30 oktober 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaatsnaam],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, Coördinatiepunt privégebruik auto,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 22 september 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2007 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen van € 2.517, inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 202 en de daarbij bij beschikking opgelegde vergrijpboete van € 1.358 ([nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2009 te Tilburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [naam], alsmede namens de inspecteur, [naam]. De bij de rechtbank onder de nummers 08/4554 en 08/5006 bekende procedures zijn gelijktijdig ter zitting behandeld.
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-wijst de zaak terug naar de inspecteur teneinde belanghebbende in de gelegenheid te stellen alsnog te worden gehoord inzake het door hem ingediende bezwaarschrift;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 322, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden.
2.Gronden
2.1.Met dagtekening van 4 april 2008 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) voor het jaar 2007 opgelegd van € 2.517, alsmede een vergrijpboete (hierna: de boete) van € 1.358. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag alsmede de opgelegde boete gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
2.2.Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat tijdens de bezwaarfase niet is voldaan aan de hoorplicht zoals verwoord in artikel 7:2 van de Awb. Ter zitting heeft belanghebbende de rechtbank verzocht de zaak terug te wijzen naar de inspecteur. Te meer nu hij zijn bezwaren tegen de aanslag en de boete met primaire bescheiden (agenda’s), welke de inspecteur tijdens de bezwaarfase niet heeft ingezien, kan staven.
2.3.In tegenstelling tot belanghebbende is de inspecteur van opvatting dat aan de hoorplicht is voldaan, nu belanghebbende bij vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, maar hij hierop niet binnen 14 dagen heeft gereageerd.
2.4.Ingevolge artikel 7:2 van de Awb juncto artikel 25, eerste lid, van de AWR wordt belanghebbende op zijn verzoek gehoord voordat de inspecteur op het bezwaar beslist. Ingevolge artikel 7:3 van de Awb kan van het horen worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of
d. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
2.5.In het arrest van 15 mei 2009, nr. 08/00437, onder andere gepubliceerd in VN 2009/24.9 heeft de Hoge Raad beslist dat de inspecteur er alleen dan van mag uitgaan dat een belastingplichtige niet van zijn recht om te worden gehoord gebruik wenst te maken indien deze daar uitdrukkelijk afstand van doet. Uit de omstandigheid dat een belastingplichtige niet reageert op de uitnodiging van de inspecteur mag de inspecteur volgens de Hoge Raad niet afleiden dat deze (stilzwijgend) afstand doet van zijn recht om te worden gehoord.
2.6.De staatssecretaris heeft in punt 5 van het Besluit van 7 januari 2008, nr. CPP2007/3207M, Stcrt. 2008, nr. 11, onder ander gepubliceerd in BNB 2008/67 - inmiddels ingetrokken en laatstelijk vervangen door het Besluit van 9 december 2008, nr. CPP2008/2635M, Stcrt. nr. 253 - het volgende bepaald: “In afwijking van artikel 25, vierde lid, van de AWR ligt het initiatief voor het horen van belanghebbende, conform artikel 7:2 Awb, bij de inspecteur. Als belanghebbende niet reageert op de uitnodiging, dan neemt de inspecteur contact met hem op.”
2.7.De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in strijd met voornoemd arrest en met het voornoemde besluit heeft gehandeld, nu hij geen contact met belanghebbende heeft opgenomen om hem alsnog in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Derhalve ziet de rechtbank aanleiding, mede gelet op hetgeen in onderdeel 2.2. is vermeld, voor terugwijzing in de zaak naar de inspecteur.
2.8.Gelet op al het vorenoverwogene is beslist al voormeld.
3.Proceskosten
3.1.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met betrekking tot het verzoek om een integrale kostenvergoeding in de beroepsfase, oordeelt de rechtbank als volgt. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat sprake is van een bijzondere omstandigheid, die een integrale kostenvergoeding zou rechtvaardigen. Nu door belanghebbende geen bijzondere omstandigheid is gesteld en dit ook niet uit de stukken van het geding is gebleken, acht de rechtbank geen plaats voor de vergoeding van de werkelijke kosten.
3.2.De kosten zijn dan op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 322 en een wegingsfactor 1). De zaken met procedurenummers 08/4554 en 08/5006 worden door de rechtbank aangemerkt als samenhangende zaken, zodat de rechtbank in ieder van deze zaken een proceskostenvergoeding toekent van € 322.
Aldus gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en door deze en mr. W.Y. Ip, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 10 november 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.