ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ5902
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.A. den Hartog
- Rechtspraak.nl
Belastingplicht van een Belgische zeevarende met betrekking tot inkomstenbelasting in Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 19 augustus 2009 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen een Belgische eiser en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser, die werkzaam was als zeevarende voor een bedrijf dat cruiseschepen exploiteert, betwistte de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die hem was opgelegd over het jaar 2006. De rechtbank oordeelde dat Nederland geen inkomstenbelasting kon heffen over het loon van de eiser, omdat de inspecteur niet had aangetoond dat de eiser werkzaamheden in Nederland had verricht. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 7.2 van de Wet IB 2001, dat stelt dat er alleen belastingplicht is voor de inkomstenbelasting als een deel van de werkzaamheden in Nederland wordt uitgevoerd. Aangezien de eiser onbetwistbaar aan boord van schepen werkte die buiten Nederland opereerden, was er geen grond voor belastingheffing door Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, en verminderde de aanslag inkomstenbelasting tot nihil. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de eiser en moest de Staat het griffierecht vergoeden. De rechtbank concludeerde dat het gelijk aan de zijde van de eiser was, en dat de inspecteur niet had voldaan aan de bewijslast om aan te tonen dat de eiser belastingplichtig was in Nederland.