ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4743
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.M. de Werd
- M.D.E. Copra-Carolie
- Rechtspraak.nl
Weigering VAR-beschikking aan Belgische ziekenverzorgster die in Nederland werkzaam is
In deze zaak gaat het om een Belgische ziekenverzorgster die in Nederland werkzaam is en een Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) voor het jaar 2009 aanvraagt. De inspecteur van de Belastingdienst weigert deze aanvraag, omdat hij van mening is dat de winst van de belanghebbende niet aan Nederland kan worden toegerekend, zoals bepaald in artikel 3.156 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. De rechtbank Breda oordeelt echter dat de schriftelijke weigering van de inspecteur moet worden aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking, conform artikel 6.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat ook niet-inwoners die geen Nederlandse winst genieten recht hebben op een VAR, en dat de VAR bedoeld is om zekerheid te bieden aan opdrachtgevers over hun inhoudingsverplichtingen.
De rechtbank overweegt dat de wetgever heeft beoogd om ook in grensoverschrijdende situaties een VAR te verstrekken, en dat de inspecteur, ongeacht de plaats waar de winsten worden belast, een dergelijke verklaring moet afgeven. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en draagt hem op om alsnog een VAR voor 2009 aan de belanghebbende te verstrekken. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 724,50 worden vastgesteld, en moet de Staat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 vergoeden. De rechtbank benadrukt dat de VAR niet alleen voor de aanvrager, maar vooral voor de opdrachtgevers van belang is, en dat de inspecteur niet kan volstaan met een materiële verklaring die niet dezelfde rechtskracht heeft als een VAR.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank wijst op de vereisten voor het indienen van een beroepschrift, waaronder het overleggen van een afschrift van de uitspraak en het vermelden van de gronden van het hoger beroep.