ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ2069
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van beëindigingsgronden van huurovereenkomst en vordering tot betaling van gas- en waterverbruik
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Breda op 8 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder (eiser) en een huurder (gedaagde) over de beëindiging van een huurovereenkomst en de betaling van gas- en waterverbruik. Eiser vorderde de beëindiging van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:274 BW, waarin de gronden voor opzegging door de verhuurder zijn vastgelegd. Eiser stelde dat hij het appartement dringend nodig had voor eigen gebruik, maar de kantonrechter oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van de vereiste dringendheid. De kantonrechter merkte op dat de belangen van de huurder bij voortzetting van de huur zwaarder wogen dan die van de verhuurder. Eiser had bovendien niet aangetoond dat er alternatieve woonruimte voor de huurder beschikbaar was.
Daarnaast vorderde eiser betaling van achterstallige kosten voor gas en water, die volgens hem door gedaagde niet waren voldaan. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde zich ongerechtvaardigd had verrijkt door gebruik te maken van gas en water zonder hiervoor te betalen. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de voorschotten voor gas en water toe, evenals de wettelijke rente hierover. De vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst werd echter afgewezen, omdat de verhuurder niet had voldaan aan de eisen van artikel 7:274 BW. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moest dragen.
De uitspraak benadrukt het belang van de belangenafweging tussen verhuurder en huurder bij de beëindiging van een huurovereenkomst en de noodzaak voor verhuurder om de dringendheid van zijn vordering goed te onderbouwen. De kantonrechter heeft ook aandacht besteed aan de financiële situatie van de partijen en de beschikbaarheid van alternatieve woonruimte voor de huurder.