Sector kanton
Locatie Breda
zaaknummer / rolnummer: 495010 CV EXPL 08-4409
de vennootschap naar Iers recht,
VARDE INVESTMENTS LTD,
gevestigd te Dublin (Ierland),
eiseres,
gemachtigde:GGN Brabant Gerechtsdeurwaarders te Tilburg,
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
gemachtigde: mr.R.J.M. Sintnicolaas, advocaat te Oosterhout.
Partijen worden hierna ook Varde en Afnemer genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 januari 2009 en de daarin vermelde stukken,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Varde vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Afnemer te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Varde te betalen € 18.182,12 vermeerderd met wettelijke rente over € 14.903,05 vanaf 10 januari 2008 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Afnemer in de proceskosten.
2.2. Afnemer heeft de vordering weersproken.
3. De beoordeling
De kantonrechter stelt de volgende feiten vast.
3.1. Dexia is de uiteindelijke rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V. Waar hierna sprake is van Dexia wordt haar rechtsvoorgangster daaronder mede begrepen.
3.2. Afnemer heeft effectenlease-overeenkomsten ondertekend waarop Afnemer als lessee stond vermeld en Bank Labouchere N.V. als wederpartij, met contractnummer 25100683. Bij het einde van de effectenlease-overeenkomsten was de opbrengst van de onderliggende effecten onvoldoende om de schuld van Afnemer aan Dexia geheel te voldoen. Er resteerde in de effectenlease-overeenkomst een restschuld van Afnemer aan Dexia, die Afnemer niet heeft betaald. Deze restschuld is het gevolg van de dalende aandelenkoersen waardoor voor Afnemer bij het einde van die effectenleaseovereenkomsten door haar geen winst werd behaald maar verliezen, die op grond van de bepalingen in die overeenkomsten tot een verplichting tot bijbetaling leidden.
3.3. Bij beschikking d.d. 25 januari 2007, NJ 2007, 427, LJN: AZ7033 heeft het Gerechtshof te Amsterdam de op 8 mei 2006 door Dexia en enige andere belangenorganisaties gesloten overeenkomst (hierna: de WCAM-overeenkomst, in de processtukken overigens ook wel Duisenbergregeling genoemd), algemeen verbindend verklaard. Daarmee gold deze WCAM-overeenkomst als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:907 BW tussen Dexia en de kring der gerechtigden als daarin omschreven. De WCAM-overeenkomst bepaalt op welke manier effectenlease-overeenkomsten tussen Dexia en deze gerechtigden behoren te worden afgewikkeld. Volgens artikel 2.2 onder f. van de WCAM-overeenkomst behoren personen die het Dexia Aanbod hebben geaccepteerd niet tot de gerechtigden.
3.4. Het Gerechtshof heeft in de hier bedoelde beschikking precies aangegeven op welke manier Dexia bekendheid moest geven aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst, aan de gevolgen daarvan, aan de omstandigheid dat alle gerechtigden daaraan gebonden waren en aan de mogelijkheid om een zogenaamde ‘opt-out-verklaring’ in te dienen, waardoor een gerechtigde niet langer aan de WCAM-overeenkomst gebonden was. Gewezen wordt op de rechtsoverwegingen 10.2 tot en met 10.6 van de beschikking.
Gelet op de datum dat Dexia de bekendmakingen heeft gepubliceerd dienden deze opt-out-verklaringen vóór 1 augustus 2007 bij de notaris ingediend te worden.
3.5. Afnemer heeft volgens Dexia niet vóór 1 augustus 2007 een rechtsgeldige opt-out-verklaring ingediend.
3.6. Varde heeft bij brief van 10 januari 2008 aan Afnemer medegedeeld dat Dexia de in deze procedure door Varde ingestelde vordering heeft gecedeerd aan Varde.
Bevoegdheid kantonrechter
3.7. De vaststellingsovereenkomst die Varde aan haar vordering ten grondslag legt vindt haar oorsprong in de door Afnemer gesloten effectenlease-overeenkomsten. Een effectenlease-overeenkomst kan worden aangemerkt als een huurkoopovereenkomst (HR 28 maart 2008, LJN: BC2837). Vorderingen met betrekking tot een huurkoopovereenkomst behoren ingevolge artikel 93 aanhef en onder c Rv tot de absolute bevoegdheid van de kantonrechter. De onderhavige vordering betreft de afwikkeling van huurkoop-overeenkomsten en daarom is de kantonrechter bevoegd.
Rechtsgeldigheid cessie
3.8. Bij voormeld tussenvonnis heeft de kantonrechter reeds geoordeeld dat sprake is van een rechtsgeldige cessie van een (eventuele) vordering van Dexia op Afnemer aan Varde.
3.9. Afnemer heeft gesteld tijdig en rechtsgeldig een opt-out-verklaring te hebben gegeven en aldus niet aan de vaststellingsovereenkomst gebonden te zijn.
3.10. Uit artikel 7:908, lid 2 BW in samenhang met de ter uitvoering van de beschikking van het Hof verrichte publicaties op websites en kranten volgt dat Afnemer zich in beginsel slechts dan tijdig en rechtsgeldig van gebondenheid aan de vaststellingsovereenkomst heeft bevrijd, indien zij vóór 1 augustus 2007 een schriftelijke opt-out-verklaring aan notaris Kielstra heeft gezonden en deze verklaring die notaris heeft bereikt.
3.11. In dit geval staat vast dat Afnemer bij brief van 26 juli 2007 aan Dexia heeft geschreven: “Naar aanleiding van uw laatste brief van 24 april j.l. inzake de algemeen verbindend verklaarde “Duisenberg regeling” en uw hierop gebaseerde voorstel bericht ik u als volgt. Uw voorstel op basis van de “Duisenberg regeling” is niet akkoord. Ik ga derhalve niet mee in die regeling. (…)”. Vast staat ook dat Dexia die brief, blijkens haar ontvangstbevestiging van 9 augustus 2007, op 27 juli 2007 heeft ontvangen. Dit betekent dat Afnemer voor het einde van de geldende termijn heeft verklaard niet aan de verbindend verklaarde vaststellingsovereenkomst met Dexia gebonden te willen zijn.
3.12. Varde stelt in navolging van Dexia dat Afnemer, door haar verklaring niet aan de aangewezen notaris te richten, geen rechtsgeldige opt-out-verklaring heeft gegeven. Afnemer beroept zich erop dat alle correspondentie in de zaak door Dexia werd gevoerd op briefpapier met het Dexia-logo, zodat zij er vanuit ging dat zij haar opt-out-verklaring aan Dexia diende te richten. Afnemer beroept zich er voorts op dat Dexia, gelet op de door haar te betrachten zorgvuldigheid, althans de op haar rustende zorgplicht, de brief aan de notaris had behoren door te sturen of Afnemer terstond had behoren te berichten dat zij haar verklaring aan de notaris diende te richten. Ook beroept Afnemer zich erop dat Dexia en zij in een relatie stonden die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst, zodat Dexia Afnemer niet mag tegenwerpen dat zij haar verklaring aan Dexia heeft gestuurd.
3.13. De kantonrechter overweegt als volgt. In de memorie van toelichting op de Wet collectieve afwikkeling massaschade, neergelegd in de artikelen 7:907 BW en volgende, (Tweede kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 414, nr 3) is onder meer het volgende vermeld.
“Na een verbindendverklaring heeft de overeenkomst tussen de partijen en de benadeelden de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst (zie het voorgestelde artikel 7:908 lid 1 BW). Dit betekent dat de benadeelden door de uitspraak van de rechter gebonden zijn aan hetgeen in de overeenkomst ter voorkoming of beëindiging van een geschil is bepaald over wat rechtens voor hen geldt (vergelijk artikel 7:900 lid 1 BW). De gevolgen daarvan zijn voor de benadeelden derhalve vergelijkbaar met een rechterlijke beslissing aangaande een rechtsbetrekking die bindende kracht heeft (zie artikel 236 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.)). Evenals het gezag van gewijsde heeft een vaststellingsovereenkomst immers tot gevolg dat in een geding geen hernieuwde discussie kan plaatsvinden over datgene wat in de overeenkomst is bepaald over wat rechtens geldt. Feitelijk wordt een belanghebbende daarmee de mogelijkheid ontnomen om ter zake daarvan de rechter te adiëren.
Het zal derhalve duidelijk zijn dat met een verbindendheid van de gelaedeerden aan de overeenkomst omzichtig zal moeten worden omgegaan en dat deze slechts aanvaardbaar is wanneer deze met voldoende waarborgen wordt omkleed. Hier zijn immers belangrijke rechtsbeginselen in het geding, zoals het beginsel van partijautonomie in het burgerlijk procesrecht en het in artikel 17 Grondwet (Grw.) neergelegde recht op toegang tot de rechter. Bovendien is in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) uitdrukkelijk vastgelegd dat een ieder bij de vaststelling van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Met het oog op deze rechtsbeginselen is het dan ook van wezenlijk belang dat het voorstel benadeelden de mogelijkheid biedt om zich binnen een bepaalde termijn door middel van een uitdrukkelijk daarop gerichte verklaring te onttrekken aan die verbindendheid.(…).”
In de adviezen van de orde van advocaten en de Raad voor de Rechtspraak wordt het opnemen van een opt-out-regeling essentiëel genoemd.
Over artikel 7:907, lid 2, sub f BW is in genoemde Memorie vermeld: “Lid 2 somt de gegevens op die in de overeenkomst in ieder geval dienen te zijn opgenomen, wil de rechter deze verbindend kunnen verklaren.(…)” en “Ingevolge onderdeel f dient in de overeenkomst de naam en de woonplaats te worden vermeld van degene aan wie een gerechtigde tot een vergoeding kan laten weten niet aan de overeenkomst gebonden te willen zijn. Deze daarvoor in de overeenkomst aangewezen persoon kan een rechtspersoon zijn die ingevolge de overeenkomst de vergoedingen verstrekt, maar bijvoorbeeld ook een derde, zoals een notaris.(…).”
Over artikel 7:908, lid 2 BW is in de Memorie vermeld: “Ook is in het algemeen gedeelte aangegeven dat het daarbij met het oog op de daar genoemde rechtsbeginselen van wezenlijk belang is dat benadeelden de mogelijkheid hebben om zich binnen een bepaalde termijn door middel van een uitdrukkelijk daarop gerichte verklaring te onttrekken aan de verbindendheid. Lid 2 voorziet daarin. Alsdan behoudt een benadeelde de vrijheid om bij de rechter schadevergoeding te vorderen. Degenen die van deze mogelijkheid gebruik willen maken dienen binnen een door de rechter te bepalen termijn van ten minste drie maanden na bekendmaking van de beschikking tot verbindendverklaring daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de daartoe in de overeenkomst aangewezen persoon, zodat na deze termijn duidelijkheid bestaat welke benadeelden aan de overeenkomst gebonden zijn (…).” en “Daarbij dient tevens de naam en de woonplaats te worden vermeld van de in de overeenkomst aangewezen persoon aan wie de gerechtigde dat kan laten weten. Op deze wijze kan de “aansprakelijke” partij binnen een redelijke termijn zekerheid verkrijgen over waar hij aan toe is (…)”.
3.14. Zolang Afnemer geen opt-out-verklaring heeft gegeven zijn Afnemer en (toen nog) Dexia op grond van (vaststellings)overeenkomst aan elkaar gebonden. Dat betekent gebondenheid aan verbintenissen die uit die overeenkomst voortvloeien. Dat betekent echter ook dat partijen op grond van artikel 6:2 BW verplicht zijn zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid en dat een krachtens overeenkomst geldende regel niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
3.15. De kantonrechter is op grond van voormelde citaten uit de Memorie van Toelichting van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of Afnemer een rechtsgeldige opt-out-verklaring heeft gegeven zwaarwegende betekenis moet worden toegekend aan het uitgangspunt dat de mogelijkheid een opt-out-verklaring te geven in de wet is opgenomen teneinde een waarborg te bieden voor de hierboven weergegeven beginselen.
3.16. De Memorie van Toelichting vermeldt over het belang van het aanwijzen van een persoon aan wie de gerechtigde kan laten weten niet aan de overeenkomst gebonden te willen zijn slechts dat dit een formele voorwaarde is wil de rechter een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:907 BW verbindend kunnen verklaren. Uit de Memorie volgt dat het doel van het afleggen van een opt-out-verklaring is dat na afloop van de toegestane termijn bij de “aansprakelijke persoon” duidelijkheid bestaat over welke benadeelden aan de overeenkomst zijn gebonden. Een zwaarwegend belang dat de verklaring (uitsluitend) aan de aangewezen derde wordt gericht komt uit de Memorie van Toelichting niet naar voren.
3.17. De kantonrechter acht aannemelijk dat de voorwaarde dat een derde moet worden genoemd aan wie de opt-out-verklaring kan worden gericht is opgenomen om te voorkomen dat de wederpartij van de Afnemer bij de vaststellingsovereenkomst, Dexia, onregelmatig of onzorgvuldig zou handelen indien de verklaring tot haar zou mogen worden gericht. Aldus beoogt de regeling te waarborgen dat de verklaring van een Afnemer die verklaart niet gebonden te willen zijn ook daadwerkelijk het daarmee beoogde rechtsgevolg krijgt.
3.18. Wanneer dan, zoals in deze zaak, vaststaat dat Afnemer tijdig een opt-out-verklaring heeft gegeven aan Dexia, voor wie die verklaring als zijnde de wederpartij van Afnemer bij de vaststellingsovereenkomst uiteindelijk is bestemd, is het gelet op de weging van de belangen zoals hierboven verricht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat die wederpartij zich erop beroept dat deze verklaring eerst naar de bij overeenkomst aangewezen persoon had moeten worden gestuurd en bij gebreke daarvan als niet rechtsgeldig wordt aangemerkt. Het hierboven weergegeven doel van de regeling was immers reeds bereikt met de ontvangst van de verklaring van Afnemer. Onbesproken kan blijven of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid niet voortvloeit dat Dexia, kennende het belang van die verklaring, de verklaring terstond aan de notaris had moeten zenden dan wel terstond Afnemer had moeten berichten dat de verklaring aan de aangewezen notaris had moeten worden gericht.
3.19. Uit het vorenstaande volgt dat Afnemer niet gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst. Dat betekent dat de vordering van Varde, die op het bestaan van deze overeenkomst is gegrond, behoort te worden afgewezen.
3.20. Varde behoort als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Afnemer te worden veroordeeld.
veroordeelt eiseres in de proceskosten van gedaagde, begroot op € 600,00 voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.A. van Geloven en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2009.?