ECLI:NL:RBBRE:2009:BI9812

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/2077
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslagvergoeding en dubbele belasting bij internationale arbeidsovereenkomst

In deze zaak, uitgesproken op 17 juni 2009 door de Rechtbank Breda, staat de vraag centraal of een belanghebbende recht heeft op vermindering van dubbele belasting over een deel van de ontvangen ontslagvergoeding. De belanghebbende was van 1 mei 1992 tot en met 31 augustus 2004 in dienst bij X BV en heeft van 1 januari 2000 tot en met 1 april 2003 werkzaamheden verricht in Vietnam, waar hij werkte voor een vaste inrichting van de Engelse Holding van X BV. De rechtbank moest beoordelen of de ontslagvergoeding, die voor een deel € 69.934 bedroeg, in aanmerking kwam voor vermindering ter voorkoming van dubbele belasting.

De rechtbank oordeelde dat het woonland van de belanghebbende, Nederland, slechts een vermindering kan verlenen indien de ontslagvergoeding feitelijk ten laste is gekomen van een werkgever die inwoner is van Nederland of van een vaste inrichting die de werkgever in Nederland heeft. Aangezien er niets ten laste van de vaste inrichting in Vietnam is gekomen, werd het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank verwees naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, die duidelijk maakt dat er een verschil is tussen ontslagvergoedingen en reguliere arbeidsbeloningen in het kader van verdragsrechtelijke vermindering van dubbele belasting.

De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht heffingsrente in rekening had gebracht, aangezien er sprake was van een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/2077
Uitspraakdatum: 17 juni 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], domicilie kiezend te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 18 maart 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 202.888 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 987.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende, die in ieder geval tot 1 september 2004 in Nederland woonde, was van 1 mei 1992 tot 31 augustus 2004 in dienst bij [BV]. Hij heeft van 1 januari 2000 tot en met 1 april 2003 werkzaamheden verricht in Vietnam in een specerijenfabriek. De specerijenfabriek was een vaste inrichting van [Holding], een Engelse vennootschap behorende tot het zelfde concern als [BV]. Belanghebbende heeft zijn salaris over deze periode genoten van [BV]. Van 1 april 2003 tot 31 augustus 2004 was belanghebbende werkzaam in Nederland. Per 31 augustus 2004 is de arbeidsovereenkomst met [BV] beëindigd en heeft belanghebbende een ontslagvergoeding gekregen van € 122.631. Deze vergoeding is voor rekening gekomen van de Holding.
2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of voor een deel van de door belanghebbende ontvangen ontslagvergoeding, zijnde € 69.934, recht bestaat op voorkoming van dubbele belasting. Voorts is de over het belastingbedrag te berekenen heffingsrente in geschil.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank - dit in tegenstelling tot de andersluidende opvatting van belanghebbende - leidt vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. in HR 11 juni 2004, nrs. 37 714 en 38 112, BNB 2004/344 en 345, HR 23 juni 2006 nr. 42 544, BNB 2006/295 en HR 11 april 2008, nr. 43 093, BNB 2008/180) er toe dat het woonland (in casu Nederland) slechts een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting dient te verlenen indien en voorzover die gedeelten van de ontslagvergoeding feitelijk ten laste zijn gekomen van een werkgever die inwoner is van die staten of van een vaste inrichting die of een vast middelpunt dat de werkgever in die staten heeft.
2.4. Vaststaat dat belanghebbende gewerkt heeft voor een vaste inrichting van de Holding in Vietnam. Voorts staat vast dat er feitelijk niets van de ontslagvergoeding ten laste van de vaste inrichting in Vietnam is gekomen. In dat geval is het gelijk in zoverre aan de inspecteur.
2.5. Belanghebbendes beroep op het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2007, nr. 42 743, BNB 2008/29, kan hem niet baten. In dit arrest, waarin het ging om een reguliere arbeids¬beloning, heeft de Hoge Raad beslist dat het voldoende is dat deze aan de vaste inrichting kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is de Hoge Raad in dit arrest dan ook niet teruggekomen van zijn eerdere beslissingen over ontslagvergoedingen in de onder 2.3 genoemde arresten, maar heeft hij in dit arrest juist het verschil (tussen de ontslag¬vergoeding en de reguliere arbeidsbeloning) in voorwaarden voor verdragsrechte¬lijke vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verduidelijkt.
2.6. Met betrekking tot de heffingsrente merkt de rechtbank op dat de inspecteur ingevolge artikel 30f van de AWR heffingsrente in rekening diendt te brengen nu er sprake is van een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Overigens is gesteld noch gebleken dat het bedrag van de heffingsrente in casu onjuist is vastgesteld. Het hierboven overwogene leidt tot de conclusie dat terecht en tot het juiste bedrag heffingsrente in rekening is gebracht.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr A.A. den Hartog, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. M.M. de Werd, rechters, en door de voorzitter en mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.