ECLI:NL:RBBRE:2009:BI7150

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
8 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07 / 5164 ZW
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering wegens verwijtbare benadelingshandeling met verminderde verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 8 april 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een sociaal psychiatrisch verpleegkundige, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had zich ziek gemeld in verband met psychische klachten en was betrokken bij een ontbindingsprocedure van haar arbeidsovereenkomst. De werkgever had de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, wat op 27 april 2007 is gebeurd. Eiseres had formeel verweer gevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet substantieel was en dat zij onvoldoende had verzet tegen de beëindiging van haar dienstverband. Het UWV had vervolgens besloten om de Ziektewet-uitkering van eiseres te weigeren op basis van een benadelingshandeling, omdat zij zonder deugdelijke grond had ingestemd met de beëindiging van haar dienstbetrekking.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid, gezien de psychische klachten van eiseres en de druk die door de werkgever op haar was uitgeoefend. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV, omdat daarin was geoordeeld dat geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet volledig zonder verwijt kon worden gesteld, maar dat haar psychische gesteldheid en de omstandigheden rondom de beëindiging van haar dienstverband haar in een kwetsbare positie hadden geplaatst. De rechtbank droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak, waarbij een gedeeltelijke weigering van 30% van het ziekengeld gedurende de relevante periode mogelijk was.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het UWV om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verzekerde bij het toepassen van maatregelen op uitkeringen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed en dat het UWV in de proceskosten moet worden veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 07 / 5164 ZW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. drs. C.G. Matze,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Groningen),
verweerder.
1. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 oktober 2007 (bestreden besluit) inzake de weigering van een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW).
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 februari 2009. Daarbij waren eiseres en mr. J.P.M. Sio, kantoorgenoot van haar gemachtigde, aanwezig en namens verweerder is [naam persoon] verschenen.
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is sinds 1 januari 2000 werkzaam geweest als sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij GGZ Westelijk Noord-Brabant (hierna: werkgever) te Halsteren-Bergen op Zoom, gedurende 20 uur per week. Het betrof een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Eiseres heeft zich op 14 november 2006 ziek gemeld in verband met psychische klachten.
Op 26 april 2007 heeft de werkgever de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met eiseres te ontbinden per 1 mei 2007 onder toekenning van een vergoeding van € 23.157,50 bruto. Op, eveneens 26 april 2007, heeft eiseres een verweerschrift bij de kantonrechter ingediend. Bij beschikking van 27 april 2007 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en eiseres per 1 mei 2007 ontbonden op grond van gewichtige redenen en onder toekenning van genoemde vergoeding.
Bij besluit van 27 juni 2007 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 mei 2007 een voorschot op een ZW-uitkering verstrekt, waarna aan eiseres bij besluit van 3 juli 2007 een ZW-uitkering is toegekend.
Na onderzoek naar de reden van ontslag heeft verweerder bij besluit van 13 augustus 2007 aan eiseres meegedeeld dat in verband met het verwijtbaar plegen van een benadelings-handeling een maatregel op de uitkering wordt toegepast. Deze maatregel houdt in dat de uitkering volledig wordt gekort over de periode waarover loonaanspraak zou kunnen worden gemaakt dan wel de dienstbetrekking zou hebben kunnen voortduren. Daarom heeft verweer-der besloten per 1 mei 2007 geen ziekengeld uit te betalen.
Tegen dat besluit heeft eiseres op 17 augustus 2007 bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard, onder wijziging van de motivering. Verweerder heeft daarbij overwogen dat eiseres slechts formeel verweer heeft gevoerd tegen het verzoek om ontbinding van haar vaste dienstverband, terwijl een vruchtbare samenwerking tussen partijen voor de toekomst niet uitgesloten kon worden geacht. Verweerder acht geen verminderde verwijtbaarheid aanwezig, reden waarom de ZW-uitkering geheel is geweigerd.
Eiseres heeft op 30 november 2007 beroep ingesteld. Tevens heeft eiseres op 10 maart 2008 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 24 april 2008 (procedurenummer 08/1280 ZW VV) het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst. Verder heeft de voorzieningenrechter bepaald dat aan eiseres bij wijze van voorlopige voorziening vanaf 1 april 2008 een voorschot op de ZW-uitkering wordt toegekend met inachtneming van een korting van 30%, tot 1 november 2008. Tot slot heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de getroffen voorziening vervalt zes weken na verzending van de uitspraak in de onderhavige beroepszaak.
2.2 Eiseres heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat zij verweer heeft gevoerd naar aanleiding van het ontbindingsverzoek van de arbeidsovereenkomst. Continuering van het dienstverband en re-integratieactiviteiten konden niet meer van haar worden gevergd, omdat zij arbeidsongeschikt was. Volgens eiseres is zij zeer tegen haar zin ontslagen en heeft zij zich daar naar vermogen (zij was van medio februari tot medio maart 2007 in Tilburg opgenomen op de PAAZ-afdeling) tegen verzet.
2.3 Het wettelijk kader
Artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW bepaalt dat het UWV het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, weigert, indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt of zou kunnen benadelen.
Artikel 45, tweede lid, van de ZW bepaalt dat een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Artikel 45, vierde lid, van de ZW bepaalt dat, indien daarvoor dringende redenen zijn, het UWV kan besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.
Artikel 45, zevende lid, van de ZW regelt dat onder benadeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, mede wordt verstaan de situatie dat de verzekerde zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid van de ZW (loonbetaling tijdens ziekte).
Op grond van de Bijlage als bedoeld in artikel 2 van het Besluit van 6 juni 1996, Stcrt. 1996, 141, zoals gewijzigd bij Besluit van het UWV van 26 augustus 2004, Stcrt. 2004, 163 (Maatregelenbesluit UWV), onderdeel A, de Ziektewet, is de verplichting van de verzekerde om zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheids-fonds, het wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid niet benadeelt of zou kunnen benadelen, doordat hij instemt met of berust in een eindiging van de dienstbetrekking, een verplichting van de vijfde categorie, ten tweede.
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van het Maatregelenbesluit UWV bedraagt de hoogte en de duur van de maatregel bij het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting van de genoemde categorie de gehele uitkering voor de duur dat de verzekerde aanspraak op loon zou hebben kunnen maken, dan wel de dienstbetrekking zou hebben kunnen voortduren. Hierbij geldt dat, indien de mate van verwijtbaarheid van de gedraging of nalatigheid van de verzekerde daartoe aanleiding geeft, op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van het Maatregelenbesluit UWV de hoogte van de maatregel gedurende deze periode 30% bedraagt.
2.4 Tussen partijen is niet langer in geschil dat eiseres op 26 april 2007, ten tijde van de indiening van haar verweerschrift bij de kantonrechter, nog ziek was en dat zij per 1 mei 2007 door de werkgever hersteld is gemeld, omdat de arbeidsovereenkomst per die datum is ontbonden. Gelet hierop valt eiseres onder de reikwijdte van artikel 29, eerste lid van de ZW en dient de vraag te worden beantwoord of verweerder artikel 45, eerste lid van de ZW in verbinding met artikel 45, zevende lid van de ZW op goede gronden heeft toegepast.
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, 1995-1996, 24 439, nr. 3, p. 71-72), dat artikel 45 van de ZW het UWV de mogelijkheid geeft om ziekengeld te weigeren bij arbeidsrechtelijke benadeling van het Algemeen Werkloosheidsfonds, het wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid. Van benadeling is sprake indien de zieke werknemer zijn recht op loondoorbetaling prijsgeeft, waardoor de loonbetalingslast wordt afgewenteld op het UWV. Een werkgever kan trachten zich aan de loondoorbetalingsplicht te onttrekken door de kanton-rechter om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken. De zieke werknemer heeft een sterke arbeidsrechtelijke positie, omdat tijdens ziekte een opzegverbod geldt. Van een werknemer mag dan verlangd worden dat hij niet actief of passief meewerkt aan de beëindiging van de dienstbetrekking en zich in een ontbindingsprocedure daadwerkelijk, en niet alleen formeel, verweert, aldus de Memorie van Toelichting.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres uitsluitend formeel verweer heeft gevoerd op het verzoek om ontbinding van haar dienstverband. Dat blijkt duidelijk uit de inhoud van het verweerschrift. In dat verweerschrift (dat op dezelfde datum bij de kantonrechter is ingediend als het verzoekschrift) wordt geen substantieel verweer aangevoerd, wordt geen melding gemaakt van het feit dat eiseres ten tijde van de indiening van het verzoekschrift nog ziek was en gaat eiseres op voorhand al akkoord met de door de werkgever aangeboden ontbindingsvergoeding van € 23.157,50 bruto, vermeerderd met een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van € 6.842,50 inclusief BTW.
Verweerder heeft daarom terecht vastgesteld dat eiseres een benadelingshandeling heeft gepleegd als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW in verbinding met artikel 45, zevende lid, van de ZW.
Eiseres heeft ter zitting nog aangevoerd dat, als er al sprake zou zijn van een benadelingshandeling, dit haar niet dan wel verminderd te verwijten is.
De rechtbank is, het geheel aan feiten en omstandigheden overziende, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat eiseres hiervan in het geheel geen verwijt kan worden gemaakt, maar dat wel sprake was van verminderde verwijtbaarheid. In dit verband wijst de rechtbank erop dat eiseres ook in de periode waarin het dienstverband is ontbonden psychische klachten had, die samenhingen met een arbeidsconflict met haar werkgever. Verder kan uit de stukken, met name de brief van eiseres aan haar voormalige collega’s van juni 2007 (gedingstuk B3) en de brief van eiseres aan de rechtbank van
20 december 2008 (gedingstuk A25), worden opgemaakt dat de werkgever aan het einde van het jaar 2006 grote druk op eiseres heeft uitgeoefend om in te stemmen met de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst, dat tegen haar wil door haar werkgever en haar advocaat is aangestuurd op de beëindiging van het dienstverband en dat zij in verband met haar verminderde psychische gesteldheid ten tijde van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst onvoldoende in staat is geweest haar werkgever en haar advocaat te weerstaan.
2.5 Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, voor zover daarin is geoordeeld dat geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. In dit verband merkt de rechtbank, onder verwijzing naar artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van het Maatregelenbesluit UWV, op dat een maatregel inhoudende gedeeltelijke weigering van 30% van het ziekengeld gedurende de periode dat eiseres aanspraak op loon zou hebben kunnen maken dan wel de dienstbetrekking zou hebben kunnen voortduren, de rechterlijke toetsing zou kunnen doorstaan.
2.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 39,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het UWV.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, en in aanwezigheid van
mr. M.P.J. Tillie, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en begint te lopen op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: