RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 08 / 1959 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde [naam persoon],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda,
verweerder.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 maart 2008 (bestreden besluit), inzake handhaving.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 maart 2009, waarbij aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde en namens verweerder drs. [naam persoon]. Tevens was [naam persoon] (belanghebbende) aanwezig.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 10 december 2006 heeft belanghebbende verweerder verzocht om handhaving in verband met de overlast die wordt veroorzaakt door het nabijgelegen sportcafé De Ganzerik, gelegen aan De Ganzerik 1 te Breda. Volgens belanghebbende is het gebruik van het sportcafé in strijd met het bestemmingsplan Haagse Beemden 1998 en is er vanwege de geluidsoverlast strijd met het Besluit horeca- sport- en recreatie-inrichtingen.
Bij besluit van 13 april 2007 heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen. Volgens verweerder is geen sprake van een met het bestemmingsplan strijdige situatie, omdat het gebruik van De Ganzerik als sportcafé onder artikel 21, tweede lid, van de planvoorschriften valt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van belanghebbende, onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de adviescommissie bezwaarschriften van de gemeente Breda, gegrond verklaard en het besluit van 13 april 2007 ingetrokken. Dit advies houdt, samengevat, in dat het gebruik van De Ganzerik als horecagelegenheid in strijd is met het bestemmingsplan. Voorts heeft eiser zijn beroep op het overgangsrecht niet voldoende en niet met objectieve stukken onderbouwd, aldus het advies.
2.2 Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat uit de door verweerder op 10 oktober 1991 verstrekte drank- en horecavergunning blijkt dat horeca het feitelijk gebruik was. Deze vergunning onderschrijft ook de verklaring van de heer [naam persoon], sectiehoofd beheer sport- en welzijnsaccommodaties van de gemeente Breda, van 2 april 2008, dat sinds de totstandkoming in oktober 1991 het sportcafé als een normaal café wordt geëxploiteerd. Tevens bevestigt deze vergunning de soortgelijke verklaring van de voorganger van eiser, de heer [naam persoon], van 22 juli 2007. Eiser is dan ook van mening dat zijn horecagelegenheid onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt en dat het bestreden besluit daarom dient te worden vernietigd.
2.3 Gelet op artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.4 De gronden waarop De Ganzerik is gelegen ligt in het bestemmingsplan “Haagse Beemden 1998”. Het bestemmingsplan is op 11 december 2000 van kracht geworden. De betreffende gronden hebben de bestemming “wijkvoorzieningen”. Gelet op de aanduiding Wv (o, r) zijn de gronden bestemd voor onderwijs en recreatie.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften, is het verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met het in dit plan – behoudens in artikel 21 – bepaalde.
Ingevolge artikel 21, tweede lid, van de planvoorschriften, mag het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing alsmede het gebruik van zich op die gronden bevindende bouwwerken, dat in strijd is met het in dit plan – behoudens dit artikellid – bepaalde en dat bestaat op het tijdstip, waarop het plan voor zover betrekking hebbend op de strijdigheid van dat gebruik van kracht wordt, worden voortgezet en/of gewijzigd, mits door die wijziging de strijdigheid met het plan niet wordt vergroot.
2.5 De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoord te worden afgezien.
2.6 Op basis van de beroepsgronden heeft de rechtbank te beoordelen of het gebruik van het sportcafé De Ganzerik onder het overgangsrecht van het vigerende bestemmingsplan valt. Immers, indien zulks het geval is, bestaat bij verweerder niet de bevoegdheid handhavend op te treden tegen het gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
2.7 Tussen partijen is niet in geschil dat het vigerende bestemmingsplan van kracht is geworden in december 1998. De rechtbank zal die datum dan ook als peildatum aanhouden.
Anders dan verweerder stelt, is de rechtbank van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat het sportcafé De Ganzerik ten tijde van de peildatum in gebruik was ten behoeve van de horeca. De rechtbank verwijst daartoe naar de huurovereenkomst tussen de gemeente Breda (verhuurder) en de Verenigde Bierbrouwerijen Breda-Rotterdam B.V. (huurder) betreffende De Ganzerik van 3 oktober 1991, waarin onder meer staat dat het gehuurde uitsluitend en alleen mag worden gebruikt als horecafaciliteit. Voorts is relevant de brief van voormalig exploitant [naam persoon] van 22 juli 2007, waarin onder meer staat dat De Ganzerik sinds het begin van haar bestaan wordt geëxploiteerd als een normaal horecabedrijf en dat dat tot op heden hetzelfde is gebleven. Voorts bevat het dossier een brief van [naam persoon], sectiehoofd beheer sport- en welzijnsaccommodaties van de gemeente Breda, van 18 juli 2007, waarin staat dat sinds de totstandkoming van de sporthalaccommodatie De Haagse Beemden in oktober 1991 het gebruik van het daarbij behorende sportcafé steeds hetzelfde is geweest. Volgens de heer [naam persoon] houdt dit in dat het sportcafé als normaal café werd geëxploiteerd en dat er sinds de oprichting, naast de openstelling van de sporthalgebruikers, onder andere buurt-, trouw- en verenigingsfeesten plaatsvonden. Voorts hecht de rechtbank waarde aan de door eiser overgelegde drank- en horecavergunning, waarover de exploitant van De Ganzerik sinds oktober 1991 over beschikt. Ten slotte is van belang dat in de brief van verweerder aan eiser van 2 april 2008 staat dat de aanduiding ‘horeca’ abusievelijk niet in het bestemmingsplan “Haagse Beemden” is opgenomen, zulks ondanks het feit dat die horeca ter plaatse van de sporthal al zeven jaar aanwezig was.
2.8 Gelet op het vorenstaande moet het beroep gegrond worden verklaard en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van het vorenstaande en het hiernavolgende.
2.9 Ter zitting is namens belanghebbende gemotiveerd naar voren gebracht dat, indien uitgegaan moet worden van een horecafunctie ten tijde van de peildatum, die horeca in de loop der jaren zodanig is uitgebreid dat sprake is van een vergroting van de strijdigheid met het bestemmingsplan. In dat licht komt eiser geen beroep toe op het overgangsrecht van artikel 21 van het bestemmingsplan, aldus belanghebbende. Eiser heeft dat standpunt aangevochten en verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat van een uitbreiding van de horecafunctie vooralsnog niet is gebleken. De rechtbank overweegt dat intensivering van het gebruik volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (waaronder de uitspraak van 11 april 2007, LJN: BA2682) een vergroting van de afwijking van het bestemmingsplan naar de aard met zich brengt. Gelet op deze jurisprudentie en het bepaalde in artikel 21, tweede lid van het bestemmingsplan zal verweerder dan ook in de nieuwe beslissing op bezwaar aandacht moeten besteden aan de stelling van belanghebbende.
2.10 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat de gemeente Breda aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Breda.
Aldus gedaan door mr. A.J.L. Woerdeman, rechter, en door deze en mr. M.P.J. Tillie, griffier ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.