ECLI:NL:RBBRE:2009:BI4294
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- D. Hund
- Rechtspraak.nl
Buitengewone uitgaven en persoonsgebonden budget in de belastingheffing
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 6 mei 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van buitengewone uitgaven. De belanghebbende, gehuwd en vader van een gehandicapte dochter, had een persoonsgebonden budget (PGB) ontvangen dat was aangewend voor de zorg van zijn dochter. Het totaalbedrag van € 29.599 was door de overheid ter beschikking gesteld en aan de ouders betaald voor de zorgverlening. De belanghebbende stelde dat dit bedrag als buitengewone uitgaven ten laste van zijn inkomen moest worden gebracht, omdat het bij hem belast was. De inspecteur van de Belastingdienst betwistte dit en weigerde de aftrek.
De rechtbank oordeelde dat buitengewone uitgaven alleen ten laste van het inkomen kunnen worden gebracht als deze daadwerkelijk drukken op de belastingplichtige. In dit geval was het bedrag van € 29.599 volledig gefinancierd door het PGB, waardoor er geen sprake was van drukkende uitgaven. De rechtbank verwees naar de Wet IB 2001, waarin is bepaald dat uitkeringen uit een PGB niet tot het inkomen van de ontvanger behoren. De rechtbank verwierp de stelling van de belanghebbende dat de zorg die binnen het gezinsverband was ingekocht, anders behandeld moest worden. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht de aftrek had geweigerd en verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, maar verminderde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.751.
De rechtbank veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende en gelastte de terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.