RECHTBANK BREDA
Sector kanton
zaak/rolnr.: 520019 CV EXPL 08-9933
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie/verweerder in reconventie, procederend ingevolge toevoeging met nummer 1EK0707,
gemachtigde: mr. T.M. ten Velde, advocaat te Tilburg,
[B],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting De Boschpoort te Breda,
gedaagde in conventie/eiser in reconventie, procederend ingevolge civiele toevoeging met nummer 1EL5795,
gemachtigde: mr. N. van Vliet, advocaat te Breda,
Partijen worden hierna aangeduid als “[A]” en “[B]”.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
in conventie en in reconventie:
1.1 de dagvaarding van 18 november 2008, met producties;
1.2 de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties;
1.3 de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie;
1.4 de conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende conclusie van repliek in reconventie, met productie;
1.5 de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte uitlating producties.
De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
[A] vordert betaling van door hem geleden materiële schade ad € 64,99 en immateriële schade begroot op € 2.000,-- of ieder ander bedrag dat rechtens redelijk wordt geacht, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 22 oktober 2008, kosten rechtens.
[B] vordert betaling van door hem geleden immateriële schade ad € 1.500,--, althans een in redelijkheid vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2008, althans vanaf de dag van het geldend maken van de vordering, kosten en rente rechtens.
in conventie en in reconventie:
3.1 Tussen partijen staat in rechte het volgende vast:
- In de nacht van 3 op 4 april 2008 heeft de toen 23-jarige [B] vanuit zijn woning in [woonplaats] met een vuurwapen in de richting van [A] geschoten, waarbij de toen 27-jarige [A] in de borst is geraakt.
- Het betrof een oppervlakkige schotverwonding.
- [B] is bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 29 september 2008 ter zake van onder meer dit schietincident wegens poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar.
- Bij gelijk vonnis is [A] als benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering, nu die vordering volgens de rechtbank, gelet op de grote mate van eigen schuld van [A], niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in de strafzaak.
- [B] heeft zijnerzijds aangifte gedaan van poging tot zware mishandeling door [A].
3.2 [A] stelt kort gezegd, dat [B] jegens hem aansprakelijk is voor de geleden materiële en immateriële schade, die het gevolg is van het schietincident in de nacht van 3 op 4 april 2008. Hij vordert naast geleden schade aan zijn kleding van
€ 64,99 een bedrag van € 2.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met rente en kosten.
3.3 [B] heeft samengevat aangevoerd, dat [A] zodanig eigen schuld heeft aan het hem overkomen letsel dat hij zijn schade geheel zelf dient te dragen, althans dat bij toekenning van een schadevergoeding matiging daarvan in de rede ligt. Hij wijst er daarbij op, dat [A] tot tweemaal toe zelf de confrontatie met hem heeft gezocht, hem in de eigen woning heeft bedreigd, waarbij hij zich, om zijn bedreiging kracht bij te zetten, de laatste maal heeft bediend van een wielmoersleutel.
[B] vordert in reconventie immateriële schadevergoeding van [A] van
€ 1.500,-- veroorzaakt door dit onrechtmatig handelen van [A]. [A] heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van [B] in zijn reconventionele vordering, althans tot afwijzing daarvan.
3.4 Over de toedracht van het schietincident in de nacht van 3 op 4 april 2008 lopen de verklaringen van partijen uiteen. Vaststaat evenwel, dat [B] [A] die nacht met een vuurwapen heeft verwond. [B] heeft in het kader van deze procedure niet
-gemotiveerd- betwist dat hij daarmee onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld. [B] is dan ook in beginsel volledig aansprakelijk voor de aan [A] overkomen gevolgen van dit schietincident, dat hem op de gronden, zoals deze door de rechtbank (in eerste aanleg) zijn uiteengezet bij vonnis van 29 september 2008 kan worden toegerekend. Weliswaar heeft dat vonnis (nog) geen dwingende bewijskracht -immers heeft [B] er bij dupliek op gewezen, dat die uitspraak nog niet onherroepelijk is geworden-, maar [B] heeft in het kader van deze procedure onvoldoende gesteld om, in weerwil van hetgeen in vermeld vonnis van 29 september 2008 is overwogen, in het kader van deze procedure een geslaagd beroep op noodweer of noodweer-exces aan te (kunnen) nemen.
3.5 Onweersproken is gesteld, dat als gevolg van het schietincident de kleding van [A] onherstelbaar is beschadigd en [A] -enkele uren- opgenomen is geweest in het ziekenhuis en blijvende littekens aan de voorkant van de borstkas heeft opgelopen. Over de psychische impact, die het voorval op [A] heeft gehad, verschillen partijen van inzicht.
3.6 Voor zover [B] meent dat [A] zijn schade geheel danwel grotendeels zelf dient te dragen, nu hij eigen schuld heeft aan het hem overkomen letsel, kan [B] in zoverre in zijn standpunt worden gevolgd, dat geldt dat uit de overgelegde processen-verbaal van verhoor voldoende is gebleken, dat als [A] zich niet dreigend met een wielmoersleutel naar de woning van [B] had begeven, het de bewuste nacht van 3 op 4 april 2008 naar alle waarschijnlijkheid niet tot een gewelddadig treffen tussen beiden zou zijn gekomen. [A] heeft de gewelddadige confrontatie zelf opgezocht en heeft zelf eveneens geweld willen toepassen, getuige zijn op 4 april 2008, tegenover de hoofdagenten van politie [V] en [M], afgelegde verklaring, dat hij de intentie had om met de wielmoersleutel te slaan. De schade, die hij heeft geleden omdat hij door een kogel werd geraakt, is dan ook mede het gevolg van een omstandigheid die hem kan worden toegerekend. Met zijn standpunt dat de vergoedingsplicht tot nihil zou moeten worden verminderd, miskent [B] echter dat [A] er niet serieus rekening mee heeft hoeven houden, dat zijn ontmoeting met [B], zodanig uit de hand zou lopen dat er door hem, [B], vuurwapengeweld zou worden gebruikt. [B] had nooit met een wapen mogen schieten, nog daargelaten dat hij geen wapenvergunning had. De kantonrechter is van oordeel, dat de schuld van [A] staat tot de schuld van [B] in de verhouding 1:1. De vergoedingsplicht zal daarom worden verminderd tot 50%.
3.7 Voor wat betreft de materiële schade aan de kleding van [A] betekent het vorenstaande, dat van het door [A] ter zake gevorderde bedrag van € 64,99, een gedeelte groot € 32,50 door [B] dient te worden gedragen.
3.8 [A] heeft vanwege het aan hem toegebrachte lichamelijk letsel voorts recht op een -naar billijkheid- vast te stellen immateriële schadevergoeding. Bij de bepaling van de omvang daarvan moet met alle omstandigheden van het geval rekening worden gehouden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de aard en ernst van het letsel en de mate van verwijtbaarheid. [A] heeft aangevoerd, dat hij fysiek weer is hersteld, maar dat hij nog last heeft van nachtmerries en dat zijn gevoel voor veiligheid ernstig is aangetast. Volgens [B] blijkt de gestelde psychische problemaktiek, niet uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [A] van 24 juni 2008, noch anderszins. In zijn slachtofferverklaring heeft [A] aangegeven, dat hij emotioneel niets voelt. De gevolgtrekking van [B] daaruit, dat er dus geen sprake is van psychische belasting gaat evenwel te ver, nu [A] in diezelfde verklaring heeft aangegeven, dat hij voor zijn gevoel op de rand van de dood heeft gestaan. Enig psychisch letsel ten gevolge van het schietincident wordt dan ook aannemelijk geacht, echter is niet gesteld of gebleken, dat dat letsel zodanig ernstig is dat [A] daarvoor is of wordt behandeld. [A] zelf heeft in zijn schade-onderbouwingsformulier aansluiting gezocht bij de smartengeldvergoeding die door de Rechtbank Maastricht is toegekend bij vonnis van 27 januari 2006 (rolnr. 02/700642-05; ANWB Smartengeldgids 2006 nr. 1282) en als benadeelde partij in het strafproces, kennelijk met bedoelde uitspraak van rechtbank Maastricht als uitgangspunt, een bedrag van € 1.000,-- aan immateriële schade gevorderd. [A] heeft onvoldoende feitelijk onderbouwd, waarom hij zijn vordering tot schadevergoeding in het kader van deze procedure heeft verdubbeld. De enkele gestelde omstandigheid dat het incident plaatsvond in de directe woonomgeving van [A] vormt een onvoldoende motivering voor die verhoging, nu hiermee, in de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die voor [A] kennelijk maatgevend is geweest bij de bepaling van de omvang van zijn vordering, reeds rekening is gehouden. Daarbij komt, dat in dit geval in het toe te wijzen bedrag de eigen schuld van [A] dient te worden verdisconteerd. In de gegeven omstandigheden komt, rekening houdend met de hiervoor bepaalde mate van eigen schuld, een vergoeding van € 500,-- billijk voor.
3.9 Voor een verdergaande matiging van de schadevergoeding bestaat, anders dan [B] vordert, geen aanleiding. Hiervoor is reeds ten gunste van [B] rekening gehouden met het feit dat [A] zich zelf in een situatie heeft begeven, waarin geweldpleging kon worden verwacht. Ook het aangevoerde gebrek aan financiële draagkracht bij [B] leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat geen actuele gegevens bekend zijn over die draagkracht, is niet op voorhand aannemelijk dat [B], zodra hij niet meer in hechtenis verblijft, niet door middel van arbeid inkomsten zou kunnen verwerven, die hem in staat stellen aan zijn verplichting tot -geringe- schadevergoeding aan [A] te kunnen voldoen.
3.10 Het vorenstaande leidt tot de slotsom, dat toewijsbaar is een bedrag van totaal € 532,50. De wettelijke rente is als niet betwist toewijsbaar over dit bedrag vanaf 22 oktober 2008, zoals door [A] gevorderd.
3.11 [B] heeft ook zijnerzijds een immateriële schadevergoeding gevorderd. Terecht meent [B] -in weerwil van hetgeen [A] daaromtrent stelt- dat hem die mogelijkheid openstaat, ondanks een mogelijk op handen zijnd strafgeding, waarin hij zich als benadeelde partij zou kunnen voegen.
3.12 [A] heeft betwist [B] te hebben bedreigd. [B] heeft de gestelde bedreiging onderbouwd met bescheiden, waaronder het hiervoor reeds eerder aangehaalde proces-verbaal van verhoor van [A], opgemaakt door hoofdagenten van politie [V] en [M] op 4 april 2008 en door [A] ondertekend. In het licht van die gemotiveerde onderbouwing mocht van [A] worden verlangd, dat hij zijn betwisting nader zou motiveren. Hij heeft dat in het kader van deze procedure echter in onvoldoende mate gedaan. Derhalve dient te worden aangenomen dat [A] [B] heeft bedreigd met mishandeling door ten overstaan van [B] een wielmoersleutel ter hand te hebben genomen, [B] die sleutel dreigend te hebben getoond en hem de woorden “je gaat eraan” toe te voegen. Nu [A] de confrontatie zelf is aangegaan, moet dan ook worden geconcludeerd, dat hij jegens [B] een toerekenbare onrechtmatige daad heeft gepleegd.
3.13 [A] is op grond van het vorenstaande in beginsel verplicht de schade die [B] als gevolg van zijn onrechtmatig handelen lijdt en heeft geleden te vergoeden. Echter heeft [B] de door hem gevorderde immateriële schade onvoldoende feitelijk onderbouwd. [B] heeft geen lichamelijk of geestelijk letsel als gevolg van de bedreiging gesteld, terwijl ook van ander nadeel (dat niet in vermogensschade bestaat) niet is gebleken. [B] heeft ter onderbouwing van zijn vordering enkel een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 11 april 2007 bijgevoegd, waarin door een slachtoffer van bedreiging € 1.750,-- aan immateriële schade is gevorderd. Naast het feit, dat die schadevordering bij die uitspraak echter niet is toegewezen (omdat het slachtoffer in die uitspraak in zijn vordering niet ontvankelijk is verklaard), wordt die zaak –zonder nadere gemotiveerde toelichting, die in deze niet is gegeven- niet vergelijkbaar geoordeeld, omdat in dit geval [B] zelf eveneens geweld heeft toegepast.
De vordering tot immateriële schadevergoeding zal derhalve reeds als onvoldoende feitelijk onderbouwd worden afgewezen, nog afgezien van het aandeel eigen schuld van [B] in het gebeuren in de nacht van 3 op 4 april 2008, op grond waarvan [A] -subsidiair- matiging van de schadevergoedingsplicht heeft gevorderd. Immers is ook [B] bij de incidenten die nacht zeer bepalend betrokken geweest.
voorts in conventie en in reconventie:
3.14 Nu beide partijen zowel in conventie als in reconventie over en weer op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld, zal zowel in conventie als in reconventie worden bepaald, dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
- veroordeelt [B] om aan [A] te betalen de som van € 532,50, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 oktober 2008 tot aan de dag van algehele voldoening;
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
- verklaart dit vonnis –tot zover uitvoerbaar- bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- wijst de vordering van [B] af;
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans en in het openbaar uitgesproken op woensdag 13 mei 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.