ECLI:NL:RBBRE:2009:BI1633

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
14 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
520213 az 08-295
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens vertrouwensbreuk na beschuldigingen van malversaties

In deze zaak heeft de kantonrechter op 14 april 2009 uitspraak gedaan over het ontbindingsverzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PET-Power B.V. (hierna: PP) tegen haar werknemer [X]. De werknemer, die sinds 2000 in dienst was bij PP, had zijn leidinggevende beschuldigd van financiële malversaties, maar kon deze beschuldigingen niet hard maken. PP stelde dat het vertrouwen in de werknemer was vervallen door zijn aanhoudende beschuldigingen, wat leidde tot een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De werknemer verzocht om afwijzing van het verzoek en stelde dat, indien de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, hij recht had op een vergoeding van € 84.996,84 bruto, gebaseerd op de kantonrechtersformule met een correctiefactor van minimaal 1,75.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan tussen partijen, mede door de ongefundeerde beschuldigingen van de werknemer. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat de werknemer zelf ook twijfels had over de voortzetting van de arbeidsrelatie. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de werknemer risico had genomen door zijn beschuldigingen, het niet redelijk was om alle schuld bij hem te leggen, vooral gezien het plotselinge vertrek van de leidinggevende [H.].

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 mei 2009 en een ontbindingsvergoeding van € 48.500,00 bruto toegekend aan de werknemer. De kantonrechter oordeelde dat deze vergoeding redelijk en billijk was, gezien de omstandigheden van de zaak en de huidige arbeidsmarkt. De proceskosten werden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

ECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Bergen op Zoom
Zaaknr. 520213 AZ VERZ 08-295
Beschikking d.d. 14 april 2009
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PET-Power B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Etten-Leur,
verzoekster, hierna te noemen PP,
gemachtigde: mw. mr. C.M. de Waal Malefijt van het Bureau voor Arbeidsrecht
te Etten-Leur,
tegen
[X],
wonend te [woonplaats],
verweerder, hierna te noemen [X],
gemachtigde: aanvankelijk mr. F.W.A. Hendrikse, thans mr. R. Smits, beiden van het Juridisch Platform te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 25 november 2008 ter griffie ontvangen verzoekschrift, met producties;
b. het op 9 december 2008 ingekomen verweerschrift;
c. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling ter openbare terechtzitting van 10 december 2008, waar zijn verschenen mw. mr. De Waal Malefijt vergezeld van B.M. [S], directeur van PP, en mr. Hendrikse vergezeld van [X] en zijn echtgenote;
d. het formulier doorwijzing naar het mediationbureau van de rechtbank Breda
d.d. 10 december 2008;
e. het bericht afloop mediation d.d. 19 februari 2009;
f. het schrijven d.d. 16 maart 2009 van mr. Smits, met producties; g. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling ter openbare terechtzitting van 19 maart 2009, waar zijn verschenen mw. mr. De Waal Malefijt vergezeld van dhr. [S] en mr. Smits vergezeld van [X] en zijn echtgenote.
De inhoud van deze stukken en van de door mw. mr. De Waal Malefijt en mr. Smits ter zitting van 19 maart 2009 overgelegde pleitnota’s, alsmede de door mw. mr. De Waal Malefijt overgelegde productie 10 geldt als hier ingelast. Op die inhoud en hetgeen overigens door partijen ter zitting is aangevoerd, wordt, voor zover nodig, hierna teruggekomen.
2. Het geschil
PP verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen PP en [X] te ontbinden tegen de vroegst mogelijke datum wegens gewichtige redenen, namelijk een verandering in de omstandigheden, zonder aan [X] een vergoeding toe te kennen dan wel een zeer beperkte vergoeding, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding.
[X] verzoekt de kantonrechter het verzoek tot ontbinding wegens gewichtige redenen gelegen in een verandering in de omstandigheden af te wijzen, dan wel uitsluitend toe te wijzen onder toekenning aan [X] ten laste van PP van een vergoeding die is gebaseerd op de kantonrechtersformule, waarbij de correctiefactor op minimaal 1,75 is gesteld.
3. De beoordeling
3.1 De navolgende feiten staan in rechte vast:
- de thans 49 jarige [X] is op 14 augustus 2000 bij PP in dienst getreden als medewerker technische dienst (1e monteur aankomend) tegen een salaris van f. 4.347,00 bruto per 4 weken, plus 8% vakantiegeld en overige emolumenten;
- laatstelijk is [X] bij PP werkzaam als Facility Engineer tegen een salaris van € 3.075,00 bruto per 4 weken, exclusief 8% vakantietoeslag;
- na een gesprek op 19 september 2008 heeft PP besloten de arbeidsrelatie met [X] te beëindigen en heeft zij hem op non-actief gesteld;
- omdat partijen er niet in zijn geslaagd de arbeidsrelatie in goed overleg te beëindigen, heeft PP zich op 25 november 2008 met een verzoek ex artikel 7:685 BW tot de kantonrechter gewend;
- bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek op 10 december 2008 zijn partijen akkoord gegaan met verwijzing van hun geschil naar mediation;
- op 19 februari 2009 heeft het mediationbureau bericht dat de mediation is geëindigd zonder dat partijen overeenstemming hebben bereikt;
- ter terechtzitting van 19 maart 2009 is de mondelinge behandeling van het ontbindings- verzoek van PP voortgezet;
- aan het slot van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat er een beschikking volgt.
3.2 PP baseert haar verzoek op gewichtige redenen, bestaande uit een verandering van omstandigheden, welke van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd dient te eindigen. PP stelt daartoe dat [X] begin januari 2008 voor het eerst bij directeur [H.] directeur productie, heeft beschuldigd van frauduleuze handelingen, zijnde werkzaamheden bij hem thuis en privé aankopen van goederen op kosten van PP bij aannemers en leveranciers van PP. [X] gaf daarbij aan een zogenaamde “klokkenluider” te zijn. Van de zijde van PP wordt gesteld dat [S], nadat hem bij onderzoek niet was gebleken van frauduleuze handelingen, [X] om sluitend bewijsmateriaal daaromtrent heeft verzocht. Medio september 2008 heeft [X] zijn beschuldigingen in de openbaarheid gebracht, wederom zonder sluitend bewijsmateriaal.
Al eerder in de loop van 2007 had [H.] besloten om wijzigingen aan te brengen in de taak van [X] vanwege een verschil van inzicht omtrent de uitvoering van het onderhoud van de bedrijfsgebouwen en zijn toespelingen over malversaties van [H.] daarbij. [X] bleef echter volharden bij zijn beschuldigingen aan het adres van
[H.], waardoor naar de mening van PP een onwerkbare situatie is ontstaan tussen partijen. Voorts speelde volgens PP tussen [X] en zijn leidinggevenden ook een geschil rond de hoogte van het salaris en van een onkostenvergoeding. De onwerkbare situatie is blijven bestaan en heeft uiteindelijk geresulteerd in de ziekmelding van [X] op 10 september 2008. De desbetreffende arbo-arts was echter van mening dat er sprake was van een arbeidsconflict, waarover partijen een gesprek dienden aan te gaan. Dat gesprek heeft plaatsgehad op 19 september 2008. Tijdens dat gesprek zijn door [X] weer ongefundeerde uitspraken gedaan ten aanzien van [H.]. [X] heeft in dat gesprek voorts aangegeven niet meer bij PP te kunnen werken onder de leiding van [H.]. Hierna is van de zijde van PP besloten [X] op non-actief te stellen en in goed overleg te streven naar beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [X]. Tijdens het overleg op 10 oktober 2008 om tot een minnelijke regeling te komen, heeft [X] desgevraagd te kennen gegeven geen direct bewijs voor de vermeende frauduleuze handelingen van [H.] te hebben. Bij brief van 22 oktober 2008 stelt de gemachtigde van [X] echter onder meer dat laatstgenoemde inmiddels bewijs van een leverancier van PP heeft ontvangen. Directeur [S] heeft deze leverancier benaderd, maar deze heeft tegenover hem gesteld geen uitspraken te kunnen doen over de vermeende malversaties van [H.]. Hard bewijs daarvoor ontbreekt dan ook naar de mening PP nog altijd. Volgens PP is thans sprake van een volstrekt onwerkbare situatie door gebrek aan vertrouwen als gevolg van de opstelling en ongefundeerde uitspraken van [X]. Een continuering van de arbeidsrelatie behoort dan ook niet meer tot de mogelijkheden en dient de kantonrechter de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden. Nu de ontstane vertrouwensbreuk volledig aan [X] is toe te schrijven, komt hem bij ontbinding geen of slechts een zeer beperkte vergoeding toe.
3.3 [X] verweert zich door te stellen dat hij reeds begin 2007 voor het eerst melding heeft gemaakt van de dubieuze praktijken van [H.] bij zijn toenmalige leidinggevende [vdB]. [X] stelt vervolgens ook in het bijzijn van [vdB] diverse malen de praktijken van [H.] besproken te hebben met [S], waarbij laatstgenoemd hem heeft gestimuleerd een en ander tot op de bodem uit te zoeken. [X] vond dan ook dat dit onderdeel van zijn werkzaamheden uitmaakte. In dit kader heeft [X] zelf aan [H.] aangegeven niet langer verantwoordelijk te willen zijn voor het onderhoud van de bedrijfsgebouwen en terreinen. Voorts heeft hij aan PP aangegeven niet langer te willen functioneren onder de leiding van [H.].
[X] voert verder met betrekking tot de onkostenvergoeding aan dat het onjuist is dat hij, zoals PP stelt, uitsluitend in ruil voor een financiële vergoeding bereid was om nieuwe werkafspraken na te leven. Dit doet volgens [X] absoluut geen recht aan zijn grote loyaliteit naar de organisatie van PP. [X] ontkent dat hij inhoudelijk over de praktijken, waarvan hij [H.] betichtte, mededelingen heeft gedaan aan het overige personeel van PP. Dat het personeel van PP vraagtekens zet bij het ontslag van [H.] en de financieel directeur is niet verwonderlijk. Dat zijn op non actiefstelling vragen oproep bij zijn collega’s, acht [X] in die context alleen maar vervelend. Het is volgens [X] juist dat partijen op 19 september 2008 en 2 oktober 2008 gesproken hebben over een beëindiging van de arbeidsrelatie. Het beëindigingsvoorstel dat staat vermeld in de brief van 2 oktober 2008 is [X] echter rauw op zijn dak gevallen, zeker nu hij zich altijd gesteund heeft gevoeld door [S] die hem nu plotseling als een baksteen liet vallen. Mede om die reden was het beëindigingsvoorstel van PP voor [X], voor wat betreft de hoogte van de, ook in tweede instantie op 10 oktober 2008 aangeboden financiële vergoeding, niet acceptabel. [X] stelt zich op het standpunt dat het, mede door de actieve handelwijze van [S], onjuist is om te stellen dat de hele situatie alleen aan hem is te wijten. Dat er onwerkbare situatie zou zijn ontstaan, hetgeen hij ontkent, is naar de mening van [X] evenmin aan hem te verwijten. In dit verband wijst [X] er bovendien op dat nu [H.] plotseling bij PP is vertrokken - om een reden die [X] niet bekend is - een eind is gekomen aan de moeilijk werkbare situatie. [X] stelt dan ook dat er thans onvoldoende redenen zijn om tot een beëindiging van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst over te gaan. Als de kantonrechter toch aanleiding ziet om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, meent [X] dat, gezien zijn goede beoordelingen en getoonde loyaliteit, aan hem een vergoeding zou moeten worden toegekend die gebaseerd op de kantonrechtersformule met een correctiefactor van minimaal 1,75, wat neerkomt op een bedrag van € 84.996,84 bruto.
3.4 Naar het oordeel van de kantonrechter houdt het ontbindingsverzoek van PP geen verband met het bestaan van enig verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
3.5 Ter zitting heeft de kantonrechter reeds overwogen dat hij zal overgaan tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, waarbij de kantonrechter opmerkt dat een arbeidsovereenkomst een tweezijdige overeenkomst is waarvan beide partijen moeten willen dat die overeenkomst blijft voortbestaan. Ter zitting heeft thans ook [X] aangeven dat naar zijn mening de arbeidsrelatie tussen hem en PP te ernstig beschadigd is om met succes gecontinueerd te kunnen worden. De kantonrechter heeft voorts ter zitting reeds aangegeven dat naar zijn oordeel aan de ontbinding een vergoeding moet worden verbonden ten gunste van [X] en ten laste van PP en dat bij de berekening daarvan de “oude” kantonrechtersformule als richtlijn moet dienen, met name nu het verzoekschrift op 25 november 2008 is ingediend toen die formule nog van kracht was. Dat er eerst nu een beslissing volgt kan daar niet aan afdoen. Beide partijen hebben er immers mee ingestemd om te proberen middels mediation tot een oplossing in de minne te komen.
3.6 De kantonrechter heeft als laatste vraag te beantwoorden hoe hoog de vergoeding dient te zijn. PP acht thans een vergoeding niet langer op haar plaats, terwijl [X] in zijn geval een vergoeding van € 84.996,84 bruto redelijk en billijk acht. Naar het oordeel van de kantonrechter staat vast dat er vóór 2008 niet of nauwelijks problemen waren met het functioneren van [X] bij PP, althans daarvan is de kantonrechter in het kader van deze procedure niet gebleken. Op een gegeven moment heeft [X] het blijkbaar noodzakelijk geacht het handelen van [H.] aan de kaak te stellen bij de directeur van PP. Bij de kantonrechter bestaat geen twijfel dat [X] daarmee heeft bedoeld goed te doen. Nu hij zijn vermoedens echter niet hard heeft kunnen maken, heeft hij de verkeerde “klok” geluid en is zijn arbeidsverhouding met PP zozeer onder druk komen te staan, dat uiteindelijk een verdere vruchtbare samenwerking onmogelijk is geworden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [X] risico genomen en verloren, maar het gaat de kantonrechter te ver alle schuld van de verstoorde arbeidsrelatie bij [X] te leggen, zeker nu in deze procedure niet gebleken is van een zelfstandig onderzoek van PP naar handelen van [H.]. Dat het plotselinge vertrek van [H.] geheel geen verband zou houden met zijn doen en laten bij PP en met de door [X] genoemde malversaties staat voor de kantonrechter vooralsnog niet vast. Dat het aan de top van PP heeft gerommeld, staat voor hem wel vast. Een bekend spreekwoord luidt immers “waar rook is, is vuur”. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de kantonrechter, mede gelet op de leeftijd van [X] en de huidige ongunstige arbeidsmarkt, een ontbindingsvergoeding van € 48.500,00 bruto redelijk en billijk. De kantonrechter ziet voorts geen aanleiding om bij de bepaling van de omvang van ontbindingvergoeding rekening te houden met de periode van op non actiefstelling. PP heeft daarvoor zelf gekozen.
3.7 Nu PP ter zitting afstand heeft gedaan van haar recht om haar verzoek in te trekken, zal de kantonrechter de ontbinding van de arbeidsovereenkomst meteen uitspreken.
4. De proceskosten
In de omstandigheden van dit geval ziet de kantonrechter aanleiding om te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
5. De beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2009;
kent aan [X] ten laste van PP een vergoeding toe van € 48.500,00 bruto
en veroordeelt PP om voormelde vergoeding aan [X] te voldoen;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.