RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 1545
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiseres] te [plaats], eiseres,
gemachtigde mr. F.M. Heltzel
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster.
1.1. Bij besluit van 30 september 2008 heeft verweerster het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 augustus 2008, inzake de toepassing van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is namens eiseres beroep ingesteld bij deze rechtbank.
1.2. De door verweerster ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 5 maart 2009, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van der Toorn.
2.1. Eiseres heeft in verband met haar Middenkaderopleiding aan ROC Koning Willem I te ’s-Hertogenbosch studiefinanciering ontvangen. Bij wijzigingsformulier van 29 juli 2008 heeft eiseres verweerster laten weten dat zij per 25 juni 2008 is uitgeschreven bij haar opleiding en dat zij haar studiefinanciering vanaf die datum wil beëindigen.
Daarop heeft verweerster eiseres bij besluit van 16 augustus 2008 meegedeeld dat zij in de maand juli € 404,13 te veel toelage heeft ontvangen en dat haar recht op een OV-kaart is vervallen waardoor een kortlopende OV-schuld van € 136,00 wegens onterecht kaartbezit is ontstaan. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 augustus 2008 ongegrond verklaard.
2.2. Tegen dit besluit is namens eiseres beroep ingesteld. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar aanspraak op studiefinanciering pas eindigt op 1 augustus 2008 omdat zij haar diploma op 3 juli 2008 heeft ontvangen. Zij stelt verder dat haar OV-kaart daarom uiterlijk op 8 augustus 2008 diende te worden ingeleverd. Nu zij de kaart al op 29 juli 2008 heeft ingeleverd was zij hiermee volgens eiseres ruim op tijd.
2.3. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
2.4. Om in aanmerking te komen voor studiefinanciering moet degene die beroepsonderwijs volgt ingevolge het bepaalde in artikel 2.4 van de Wsf 2000 ingeschreven zijn bij een onderwijsinstelling. Krachtens artikel 1.2 van de Wsf 2000 is de toestand op de eerste dag van de maand bepalend.
2.5. In artikel 2.7, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat de aanspraak op studiefinanciering vervalt met ingang van de maand die volgt op de dag waarop de deelnemer het laatste studiejaar van een opleiding met goed gevolg heeft afgesloten.
2.6. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 (Staatsblad 2000, 250) beëindigt het bevoegd gezag de inschrijving van de leerling op zijn aanvraag of zodra de leerling de opleiding met goed gevolg heeft afgesloten.
In dit kader verwijst de rechtbank naar de artikelsgewijze toelichting bij het Uitvoeringsbesluit, waarin bij artikel 3 onder meer het volgende is vermeld:
“Uit het bewijs van uitschrijving kan worden afgeleid op welke datum de inschrijving is beëindigd (…) Zodra de leerling de opleiding met goed gevolg afsluit, beëindigt het bevoegd gezag de inschrijving. Dit houdt verband met de opheffing van de zogeheten geprognosticeerde einddatum in de WSF: elke leerling met een recht op studiefinanciering behoudt zijn aanspraken tot en met de maand juni van het schooljaar waarin hij met goed gevolg zijn afsluitende examen aflegt”(pagina 15 van het voornoemde Uitvoeringsbesluit). Het bovenstaande maakt dat naar het oordeel van de rechtbank de datum van de uitreiking van het diploma rechtens niet relevant is.
2.7. Verweerster kan ingevolge artikel 7.1, eerste lid, onder a, van de Wsf 2000 een beschikking herzien waarbij studiefinanciering is toegekend. Ingevolge artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 vindt op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens herziening plaats. Krachtens artikel 7.1, derde lid, van de Wsf 2000 kan een herziening als in geding slechts binnen 18 maanden na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak geschieden. Op grond van artikel 7.4 van de Wsf 2000 dient te veel uitbetaalde studiefinanciering te worden terugbetaald.
2.8. Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres op 25 juni 2008 is uitgeschreven bij het Koning Willem I College. Dit is conform hetgeen eiseres hierover heeft aangegeven in het wijzigingsformulier van 29 juli 2008. Nu eiseres vanaf 26 juni 2008 niet meer stond ingeschreven bij een onderwijsinstelling heeft zij op grond van artikel 2.4 in samenhang met artikel 1.2 van de Wsf 2000 met ingang van 1 juli 2008 geen recht op studiefinanciering. Verweerster heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de eerdere toekenning een gevolg is van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens. De herziening heeft binnen 18 maanden plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verweerster in redelijkheid niet tot haar besluit heeft kunnen komen. Gelet op het bepaalde in artikel 7.4 van de Wsf 2000 dient de te veel uitbetaalde studiefinanciering door eiseres te worden terugbetaald.
2.9. Nu eiseres vanaf 1 juli 2008 geen recht meer had op studiefinanciering had zij de OV-kaart uiterlijk de vijfde werkdag van juli 2008 moeten inleveren. Nu eiseres dit heeft nagelaten en de OV-kaart pas op 29 juli 2008 heeft ingeleverd is zij verweerster volgens de wettelijke regeling per halve kalendermaand een bedrag van € 68,00 verschuldigd, tenzij met betrekking tot die periode of een gedeelte daarvan wordt aangetoond dat het niet tijdig inleveren eiseres door een overmachtsituatie op geen enkele wijze kan worden toegerekend. Van een dergelijke overmachtsituatie is de rechtbank niet gebleken. Dit betekent dat voor de maand juli 2008 een OV-schuld van € 136,00 is ontstaan die eiseres dient terug te betalen aan de IB-Groep.
2.10. Artikel 7.3 van de Wsf 2000 regelt uitdrukkelijk dat de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb niet van toepassing is, zodat verweerster niet heeft gehandeld in strijd met het recht door eiseres in bezwaar niet te horen op een hoorzitting. De grief over het ontbreken van de mogelijkheid te worden gehoord op een hoorzitting kan op die grond niet slagen.
2.11. Op grond van vorenstaande overwegingen moet het beroep van eiseres voor ongegrond worden gehouden. Mitsdien wordt beslist als volgt.
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr.drs. E.J. Govaers, in tegenwoordigheid van C.M.E. Geraedts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2009.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 12 maart 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.