RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 08 / 4008 WET
uitspraak van de meervoudige kamer
1. [eiser 1]
2. [eiser 2],
beiden wonende te Sprang, eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk,
verweerder.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 juli 2008, verzonden
11 juli 2008 (bestreden besluit), inzake de afwijzing van het verzoek om planschade.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 januari 2009, waarbij [eiser 1], tevens als gemachtigde van [eiser 2], aanwezig was en namens verweerder [woordvoerder verweerder].
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser sub 2 is sinds 31 maart 1998 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Sprang-Capelle, [kadastraal nummer]. Daarnaast zijn eisers gezamenlijk sinds 31 maart 1998 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Waspik, [kadastraal nummer] (na de eigendomsverkrijging vernummerd tot [nummer] en [nummer]).
Op 26 januari 2006 is door eisers een verzoek om planschade ingediend. Op 18 oktober 2006 is het verzoek aangevuld.
Overeenkomstig de gemeentelijke Procedureverordening Planschadevergoeding 2005 is het verzoek van eisers voorgelegd aan een onafhankelijke schadebeoordelingscommissie, planschadeadviesbureau [naam planschadeadviesbureau]. Op 20 december 2007 heeft [naam planschadeadviesbureau] geadviseerd.
Bij besluit van 7 februari 2008, verzonden 12 februari 2008 (primair besluit), heeft verweerder het verzoek om vergoeding van planschade conform het advies van [naam planschadeadviesbureau] afgewezen. De afwijzing ten aanzien van de percelen [nummer] en [nummer] is gebaseerd op het feit dat het planologische regime op die percelen niet is gewijzigd. Ten aanzien van perceel [nummer] is geoordeeld dat sprake is van actieve en passieve risicoaanvaarding.
Op 11 maart 2008 hebben eisers hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. De motivering is gelijkluidend aan die van het primaire besluit.
2.2 Eisers hebben in beroep ten aanzien van perceel [nummer], samengevat, aangevoerd dat verweerder hen op geen enkele wijze in kennis heeft gesteld van een aanstaande nadelige planologische wijziging ten aanzien van perceel [nummer]. Er is naar de mening van eisers dan ook geen sprake van een actieve of passieve risicoaanvaarding.
2.3 Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening ingetrokken. Gelet op artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor 1 juli 2008. De aanvraag om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO is in het onderhavige geval ingediend op 26 januari 2006; gelet hierop is op deze aanvraag de WRO van toepassing.
2.4 De rechtbank dient te beoordelen of verweerder het verzoek van eisers tot vergoeding van planschade op goede gronden heeft afgewezen.
Ter zitting heeft eiser sub 1, mede als gemachtigde van eiser sub 2, bevestigd dat het beroep alleen ziet op perceel nummer [nummer]. Nu uit de stukken blijkt dat enkel eiser sub 2 eigenaar is van dat perceel, dient het beroep voor zover dat door eiser sub 1 is ingesteld wegens het ontbreken van belang niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Voor de percelen [nummer] en [nummer] gold het bestemmingsplan “Buitengebied herziening 1983” van de (voormalige) gemeente Waspik. Op 26 april 1997 is het opvolgend bestemmingsplan “Correctieve herziening buitengebied, herziening 1983” in werking getreden. Die correctie was nodig om ontwikkelingen die strijdig zijn met het Rijks- en provinciaal beleid (streekplan) te voorkomen. In dat licht beperkt laatstgenoemd bestemmingsplan de bouwmogelijkheden op de percelen [nummer] en [nummer] teneinde te kunnen voldoen aan het Rijks- en provinciaal beleid dat (nieuwe) bebouwing voor de glastuinbouw en realisatie van niet-grondgebonden bedrijven in het buitengebied uitsluit.
Ten tijde van de aankoop van perceel [nummer] gold voor dat perceel het bestemmingsplan “Buitengebied herziening 1991” van de voormalige gemeente Sprang-Capelle. Dit bestemmingsplan liet op het perceel [nummer] realisatie van glastuinbouw en niet-grondgebonden bedrijven toe. In februari 2000 is het opvolgend bestemmingsplan “Correctieve herziening buitengebied 1991” in werking getreden. Volgens de toelichting was (ook) deze correctie nodig om het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met het Rijks- en provinciaal beleid. De correctieve herziening laat voor perceel [nummer] alleen de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf toe.
Tussen partijen is niet in geschil dat het opvolgend bestemmingsplan “Correctieve herziening buitengebied 1991” een wijziging van het planologische regime met zich brengt waardoor eiser sub 2 in een nadeliger positie is komen te verkeren en waardoor hij schade lijdt of zal lijden. De schade is in dit verband door een taxateur van [naam planschadeadviesbureau] begroot op [bedrag schade].
Verweerder heeft de vergoeding van die planschade afgewezen omdat er bij eiser sub 2 sprake zou zijn van een actieve of passieve risicoaanvaarding. Daartoe is overwogen dat de percelen met de nummers [nummer], [nummer] en [nummer] naast elkaar liggen. Volgens verweerder had eiser sub 2 ten tijde van de aankoop van perceel [nummer] rekening moeten houden met de kans dat de planologische situatie voor perceel [nummer] in ongunstige zin zou veranderen. Immers, aldus verweerder, was enige tijd voorafgaande aan de aankoop van perceel [nummer] het bestemmingsplan dat zag op de naastgelegen percelen [nummer] en [nummer] gewijzigd om te kunnen voldoen aan het Rijks- en provinciaal beleid. Het lag in de lijn der verwachtingen dat ook het bestemmingsplan dat zag op perceel [nummer] om diezelfde reden en binnen afzienbare tijd zou worden gewijzigd. Subsidiair stelt verweerder dat er in ieder geval sprake is van passieve risicoaanvaarding, omdat eiser sub 2 na de datum van aankoop geen concrete pogingen heeft ondernomen om, voorafgaande aan de aanstaande verslechtering van het planologische regime, de bestaande bouw- en/of gebruiksmogelijkheden te realiseren, in het bijzonder door het indienen van een concreet bouwplan ten aanzien van een agrarisch bedrijf.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie sprake is van een actieve risicoaanvaarding indien er voor een redelijk denkend en handelend koper ten tijde van de aankoop aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie in ongunstige zin zou veranderen. In dit verband moet door een dergelijk koper rekening worden gehouden met concrete beleidvoornemens die door een overheidsorgaan ter openbare kennis zijn gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestemmingsplan “Correctieve herziening buitengebied, herziening 1983” niet aangemerkt worden als een concreet beleidvoornemen waaruit een voornemen tot wijziging van de planologische situatie van perceel [nummer] kan worden aangenomen. Immers, dat bestemmingsplan ziet op andere percelen en ook is in de toelichting van dat bestemmingsplan geen opmerking gemaakt over mogelijke toekomstige wijzigingen van het planologische regime ten aanzien van perceel [nummer]. Ook het betoog van verweerder dat het Rijks- en provinciaal beleid (streekplan) noopte tot een strakke regulering van de bouwmogelijkheden en dat het streekplan opgevat moet worden als een concreet beleidvoornemen waaruit de aanstaande wijziging van het planologisch regime op perceel [nummer] moest worden afgeleid, kan niet slagen. Ook in dat beleid staat immers geen concreet voornemen tot het aanpassen van het planologisch regime op perceel [nummer] (zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 16 januari 2008, LJN: BC2141). Gelet op het vorenstaande is dan ook geen sprake van een actieve risicoaanvaarding van de zijde van eiser sub 2.
Verweerder heeft voorts subsidiair betoogd dat sprake is van passieve risicoaanvaarding. De rechtbank overweegt dat hiervan sprake is indien vanuit de positie van een redelijk denkend en handelend eigenaar aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het perceel zou veranderen en hij vervolgens geen concrete stappen heeft gezet om voorafgaande aan die wijziging nog bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden te realiseren.
Uit het verhandelde ter zitting en het verweerschrift blijkt dat verweerder voornoemde correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied, herziening 1983 alsmede het bestaande Rijks- en provinciaal beleid ten aanzien van bouwen in het buitengebied als uitgangspunt heeft genomen voor het aannemen van passieve risicoaanvaarding. Uit het vorenstaande volgt echter dat die feiten onvoldoende zijn voor de conclusie dat rekening moest worden gehouden met een negatieve planologische wijziging op perceel [nummer]. Mitsdien behoefde van eiser sub 2 niet verwacht te worden dat hij na de aankoop en voorafgaande aan de ter inzage legging van het voorontwerp bestemmingsplan “Correctieve herziening Buitengebied 1991” pogingen zou ondernemen de op het perceel rustende bouw- en gebruiksmogelijkheden te verwezenlijken. Er is dan ook geen sprake van een passieve risicoaanvaarding van de zijde van eiser sub 2. De vraag of de schetsplannen van eiser sub 2 ten aanzien van de [soort bedrijf] als voldoende concreet konden worden aangemerkt, kan hiermee buiten beschouwing blijven.
2.5 Gelet op het vorenstaande komt ten aanzien van het beroep van eiser sub 2 het bestreden besluit wegens een motiverings- en onderzoeksgebrek in aanmerking voor vernietiging. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van het vorenstaande. Het beroep van eiser sub 1 zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser sub 2 te worden vergoed. Omdat niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eiser sub 2, zal een proceskostenveroordeling achterwege blijven.
verklaart het beroep van eiser sub 1 niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep van eiser sub 2 gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat de gemeente Waalwijk aan eiser sub 2 het door hem betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. A.J.L. Woerdeman, Th. Peters en S.A.M.L. van den Bosch-van de Sande, rechters, en uitgesproken in het openbaar door mr. Woerdeman, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij als griffier, op 9 februari 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 9 februari 2008