ECLI:NL:RBBRE:2009:BH4352

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
26 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/629169-07 [P]
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Pick
  • J. Janssen
  • D. de Schepper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en bewezenverklaring van mishandeling na verkeersincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 26 februari 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 juli 2007 te Tilburg, waarbij de verdachte met zijn auto in de richting van een voetgangersoversteekplaats reed waar het slachtoffer en zijn twee kinderen zich bevonden. De officier van justitie stelde dat de verdachte met aanzienlijke snelheid op het slachtoffer en zijn kinderen was ingereden, wat leidde tot de beschuldiging van poging tot doodslag. De verdediging betwistte deze beschuldigingen en voerde aan dat de verklaringen van de getuigen onbetrouwbaar waren, omdat zij in elkaars nabijheid waren gehoord. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen niet bruikbaar waren voor het bewijs, omdat ze besmet waren door de wijze van horen en de eenduidige samenvatting door de verbalisant. Hierdoor kon de rechtbank niet met zekerheid vaststellen wat er precies was gebeurd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar achtte de mishandeling van het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen, op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de verklaring van het slachtoffer. De rechtbank legde een geldboete van € 350 op en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarvoor de schadevergoeding werd gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/629169-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 februari 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsvrouwe mr. E. Leijser, advocaat te Tilburg
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 februari 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Tax, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer] en zijn twee kinderen om het leven te brengen of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn auto [slachtoffer] en die kinderen in te rijden dan wel dat verdachte door zo te handelen [slachtoffer] en die kinderen heeft bedreigd dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
feit 2: [slachtoffer] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] en zijn twee meegevoerde kinderen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1 primair). Zij baseert zich daarbij op de verklaring van de aangever [slachtoffer] en de verklaringen van de getuigen ter plaatse. Zij is van mening dat uit die verklaringen blijkt dat verdachte gas heeft bijgegeven en met aanzienlijke snelheid [slachtoffer] en zijn twee kinderen is ingereden, waardoor hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] en zijn twee kinderen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
Feit 2, de mishandeling van [slachtoffer] door verdachte, acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaring van aangever [slachtoffer] en van verdachte. Op basis van die verklaringen acht zij bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft geschopt.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 in al zijn varianten. Zij acht de verklaring van aangever [slachtoffer] niet betrouwbaar voor wat betreft zijn stelling dat verdachte op hem zou zijn ingereden. Voorts is zij van mening dat verdachte niet te hard heeft gereden. De getuigen spreken elkaar op dit punt tegen en uit de omstandigheid dat verdachte al 10 meter na de oversteekplaats zijn auto heeft stilgezet, blijkt volgens de raadsvrouwe dat verdachte ongeveer 30 kilometer per uur heeft gereden, zoals verdachte ook bij de politie heeft verklaard. Dat verdachte zijn snelheid zou hebben verhoogd, is al evenmin bewezen. De getuigen hebben dat niet gezien, maar hebben dat geconcludeerd omdat de motor een harder geluid maakte. De raadsvrouwe merkt op dat dit hardere geluid van de motor veroorzaakt kan zijn doordat verdachte zijn voet van het gaspedaal haalde en terugschakelde, waarmee hij juist remde op de motor. Zij stelt vast dat verdachte aangever [slachtoffer] heeft gewaarschuwd door te claxonneren toen aangever aanstalten maakte om over te steken. Toen aangever en zijn kinderen toch overstaken, heeft verdachte vaart geminderd en geremd. Hij wilde een botsing voorkomen. Aangever heeft toen nog kans gezien om met een geheven voet tegen de spiegel van de auto van verdachte te trappen. Daaruit zou eveneens blijken dat de timing tussen het oversteken en de passerende auto minder kritisch was dan door [slachtoffer] is gesteld. Zij acht dan ook de poging doodslag en de poging zware mishandeling - al dan niet in de voorwaardelijk-opzet-variant niet bewezen. Evenmin acht zij op grond van het bovenstaande bewezen dat verdachte door zijn rijgedrag aangever [slachtoffer] heeft bedreigd dan wel gevaarlijk weggedrag heeft vertoond.
Feit 2 kan volgens de raadsvrouwe wettig en overtuigend bewezen worden, in die zin dat verdachte aangever een trap heeft gegeven.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat op 30 juli 2007 op de Schouwburgring in Tilburg een verkeersincident heeft plaatsgevonden, waarbij aangever [slachtoffer] met zijn twee kinderen en verdachte waren betrokken.
Over dit incident zijn door verdachte, aangever [slachtoffer] en een aantal getuigen verklaringen afgelegd.
Met betrekking tot de verklaringen van de getuigen merkt de rechtbank op dat uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie blijkt dat een groot aantal getuigen in elkaars nabijheid over het incident is gehoord. In het dossier zijn de verklaringen van deze getuigen opgenomen, waarbij is volstaan met het opnemen van steeds een woordelijk exact dezelfde verklaring van elke getuige als de verklaring van de andere getuigen. Bij de rechter-commissaris zijn deze getuigen wederom gehoord. Opvallend is dat de rechter-commissaris bij de meeste getuigen telkens aan het begin van het verhoor de door die getuige bij de politie afgelegde verklaring aan hem/haar heeft voorgehouden.
De rechtbank is op grond van de gang van zaken rond het horen van de getuigen van oordeel dat de verklaringen van de getuigen niet kunnen meewerken aan het bewijs van hetgeen verdachte is tenlastegelegd. Immers, die verklaringen zijn besmet doordat zij zijn afgelegd in elkaars bijzijn. Hierdoor is het niet mogelijk vast te stellen wat de getuigen nu zelf hebben waargenomen. Dit wordt versterkt door de wijze waarop de verbalisant de verklaringen eenduidig heeft samengevat. Daarbij heeft onvermijdelijk een eigen interpretatie van de verbalisant plaatsgevonden, waardoor de rechtbank niet in staat is de betrouwbaarheid van de verklaringen te toetsen. Voorts zijn de verklaringen van die getuigen, afgelegd bij de rechter-commissaris, niet bruikbaar, omdat de herinnering aan het incident op 30 juli 2007 - niet alleen door het horen in elkaars nabijheid, maar ook doordat de rechter-commissaris hun eerdere verklaring aan hen heeft voorgehouden - zijn ingekleurd, waardoor niet valt vast te stellen in hoeverre de verklaring van de getuigen berust op eigen waarneming dan wel op hetgeen zij in eerdere instantie in elkaars nabijheid van elkaar hebben gehoord.
Wat resteert als mogelijk bewijsmateriaal zijn de verklaringen van aangever en van verdachte. Deze verklaringen staan in essentie lijnrecht tegenover elkaar.
Zo heeft aangever [slachtoffer] bij de politie verklaard dat hij zag dat verdachte gas bijgaf en met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur op hem en zijn kinderen inreed, waarbij hij door de auto van verdachte werd geraakt. Verdachte daarentegen heeft verklaard dat hij ongeveer 30 kilometer per uur reed, heeft geclaxonneerd en geen gas heeft bijgegeven, maar juist heeft afgeremd, waarna aangever tegen de spiegel van zijn auto heeft getrapt. Uit deze verklaringen valt derhalve geen eenduidige conclusie met betrekking tot de ware toedracht van het incident te trekken. Voor de verklaring van verdachte pleit dat een veeg te zien is op een zich in het dossier bevindende foto van de auto van verdachte, die erop zou kunnen duiden dat aangever tegen de auto van verdachte heeft getrapt, maar dit enkele feit is onvoldoende om verdachte volledig te volgen in zijn verklaring.
De rechtbank kan zich na lezing van het dossier en gelet op hetgeen op zitting is verklaard, niet aan de indruk onttrekken dat zowel aangever als verdachte ten tijde van het incident inschattingsfouten hebben gemaakt, waarvan beiden zijn geschrokken.
Nu de rechtbank geen conclusies kan trekken omtrent de ware toedracht van het incident, kan zij evenmin met zekerheid vaststellen dat verdachte is ingereden op aangever [slachtoffer] en zijn kinderen, dan wel dat hij met aanzienlijke snelheid in de richting van de zich op de voetgangersoversteekplaats bevindende [slachtoffer] en zijn kinderen is gereden, dan wel dat hij die voetgangersplaats met aanzienlijke snelheid is genaderd of opgereden, zoals onder de varianten van feit 1 is tenlastegelegd, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank acht dit feit, de mishandeling van [slachtoffer] door hem een schop te geven, wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 12 februari 2009 ;
- de verklaring van [slachtoffer] , afgelegd bij de rechter-commissaris.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 30 juli 2007 te Tilburg opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]),
heeft geschopt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een werkstraf van 100 uur en voorts ten aanzien van feit 1 een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van de strafmaat meegedeeld dat verdachte door deze strafzaak noodgedwongen met zijn studie aan de Fontys lerarenopleiding is moeten stoppen, omdat verdachte de voor zijn stages benodigde verklaring omtrent goed gedrag niet kon krijgen. Hij wil graag opnieuw beginnen met de opleiding.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft aangever [slachtoffer] een schop gegeven, nadat hij meende dat [slachtoffer] tegen de spiegel van zijn auto had geschopt. Zoals hierboven al is overwogen, is de ware toedracht van hetgeen zich heeft afgespeeld bij de voetgangersoversteekplaats toen verdachte daar met zijn auto naartoe reed, niet vast komen te staan. Duidelijk is dat zowel verdachte als de aangever geschrokken waren van de situatie bij de oversteekplaats en dat verdachte vervolgens in een vlaag van woede naar [slachtoffer] is toegelopen en hem direct een schop heeft gegeven. Het staat buiten kijf dat dat niet de manier is om je af te reageren.
De officier van justitie is bij haar eis - naast de bewezenverklaring van feit 2 - uitgegaan van een bewezenverklaring van feit 1, te weten een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] en zijn kinderen in te rijden, een veel ernstiger feit dan feit 2.
Nu de rechtbank slechts bewezen acht dat verdachte feit 2, de mishandeling van [slachtoffer] door hem te schoppen, heeft gepleegd, zal zij een veel lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Rekening houdende met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de straffen die doorgaans door de rechtbank voor soortgelijke delicten worden opgelegd, acht de rechtbank een geldboete van € 350,= passend en op zijn plaats.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 600,=, bestaande uit immateriële schade. Uit de toelichting bij het voegingsformulier maakt de rechtbank op dat deze vordering met name ziet op het vermeende inrijden van verdachte op [slachtoffer].
Verdachte is vrijgesproken van dat feit.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 350,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 7 dagen;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil. (BP.15)
Dit vonnis is gewezen door mr. Pick, voorzitter, mr. Janssen en mr. De Schepper, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 februari 2009.
Mr. Pick is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 30 juli 2007 te Tilburg, als bestuurder van een
motorvoertuig (personenauto), daarmede rijdende op/over de voor het openbaar
verkeer openstaande weg(en), de Schouwburgring, ter uitvoering van het door
hem, verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] en/of twee door
[slachtoffer] voornoemd begeleide/meegevoerde kinderen - die doende was/waren een
aan die weg gelegen voetgangersoversteekplaats over te steken - van het leven
te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als
bestuurder van dat door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig (personenauto)
gasgevend althans sterk accelererend en/of snelheid verhogend is ingereden op
die [slachtoffer] en/of die twee kinderen, althans in elk geval heeft hij,
verdachte, met aanzienlijke snelheid gereden in de richting van die
voetgangersoversteekplaats, alwaar die [slachtoffer] en/of die twee kinderen
voornoemd zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
art 302 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juli 2007 te Tilburg [slachtoffer] en/of twee door
[slachtoffer] voornoemd begeleide/meegevoerde kinderen - die doende was/waren een
aan die weg gelegen voetgangersoversteekplaats over te steken- heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers is verdachte opzettelijk dreigend als bestuurder van een motorvoertuig
(personenauto) gasgevend althans sterk accelererend en/of snelheid verhogend
ingereden op die [slachtoffer] en/of die twee kinderen, althans in elk geval heeft
hij, verdachte, met aanzienlijke snelheid gereden in de richting van die
voetgangersoversteekplaats, alwaar die [slachtoffer] en/of die twee kinderen
voornoemd zich bevonden, en aldus en in elk geval door diens, verdachtes,
rijgedrag een voor die [slachtoffer] en/of kinderen voornoemd bedreigende situatie
heeft doen ontstaan;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juli 2007 te Tilburg als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Schouwburgring, een aan die weg
gelegen voetgangersoversteekplaats met hoge snelheid en/of aanzienlijke
snelheid is genaderd en/of opgereden,
op welke voetgangersoversteekplaats een voetganger en/of door voornoemde
voetgander begeleide/meegevoerde kinderen doende was/waren die
voetgangersoversteekplaats over te steken waardoor die voetganger en/of
kinderen, teneinde een botsing of aanrijding met dat door hem, verdachte,
bestuurde motorrijtuig te voorkomen, opzij moest(en) springen en/of die
voetganger zijn kinderen naar achteren heeft getrokken en/of weg heeft geduwd,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
2.
hij op of omstreeks 30 juli 2007 te Tilburg opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer]), meerdere malen, althans eenmaal (met kracht)
heeft geschopt en/of gestompt en/of geslagen en/of geduwd, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht