RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 1703
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiseres] te [plaats], eiseres,
gemachtigde [gemachtigde]
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster.
1.1. Bij besluit van 23 oktober 2008 heeft verweerster het bezwaar van eiseres tegen een besluit van 22 augustus 2008 ter zake de toepassing van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerster ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
1.3. Partijen hebben de rechtbank schriftelijk toestemming gegeven om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Awb de behandeling ter zitting achterwege te laten, waarop de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
2.1. Eiseres, geboren op [juli] 1990, heeft studiefinanciering aangevraagd bij verweerster en daarbij aangegeven sedert 6 januari 2008 ingeschreven te staan voor de opleiding Maatschappelijk werk en dienstverlening aan de Avans Hogeschool te Breda.
2.2. Bij besluit van 18 januari 2008 (Bericht studiefinanciering 2008, nr. 1) heeft verweerster aan eiseres bericht dat zij vanaf april 2008 recht heeft op studiefinanciering.
2.3. Bij schrijven van 6 juni 2008 heeft verweerster aan eiseres bericht dat volgens haar gegevens eiseres vanaf 1 februari 2008 één of meerdere maanden niet als voltijd- of duale student staat ingeschreven. Aan eiseres worden daaromtrent enkele vragen gesteld.
2.3.1. Bij schrijven van 15 juli 2008 heeft eiseres aan verweerster meegedeeld dat zij wél voltijds staat ingeschreven maar dat verweerster waarschijnlijk een vergissing heeft gemaakt met de datum van inschrijving tegenover de datum van aanvang van de studie per september 2008.
2.4. Verweerster heeft bij besluit van 22 augustus 2008 (Bericht studiefinanciering 2008, nr. 4) aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 1 april 2008 geen recht heeft op een toelage omdat ze niet (meer) (voltijd) studeert en voorts dat zij vanaf 1 september 2008 geen recht heeft op een toelage omdat zij nog geen 18 jaar is. Hierdoor heeft eiseres EUR 582,40 teveel toelage ontvangen en omdat zij ook geen recht heeft op een OV-studentenkaart, is ook hierdoor een kortlopende OV-schuld ontstaan van EUR 476,00. Ingaande oktober 2008 heeft eiseres recht op een toelage.
2.5. Op 31 augustus 2008 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat verweerster een fout heeft gemaakt en vervolgens de gevolgen op haar afwentelt. Verder stelt eiseres dat is gebleken dat het begrip ‘ingeschreven staan’ voor meerdere uitleg vatbaar kan zijn. Het besluit vermeldt ten onrechte dat eiseres per 1 september 2008 nog geen 18 jaar is. Met betrekking tot de OV-jaarkaart stelt eiseres dat zij deze niet heeft aangevraagd en nooit heeft gebruikt. Eiseres kent niet de wijze van berekenen van de toelage en vraagt om verduidelijking. Tenslotte is eiseres het niet eens met de ingangsdatum 1 oktober 2008 van de OV-studentenkaart omdat de opleiding start per 1 september 2008.
2.6. Bij besluit van 23 oktober 2008 heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard.
2.7. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat eind december 2007 via internet de inschrijvingsprocedure is gestart voor de studie Social Work voor het studiejaar 2007-2008 aan de Avans Hogeschool te Breda. De inschrijving is gedaan op 6 januari 2008 op de site van Studielink. Bij vraag 2.7. van het aanvraagformulier studiefinanciering hoger onderwijs heeft eiseres ingevuld dat zij per 6 januari 2008 aan de opleiding staat ingeschreven en bij vraag 3.4. is ingevuld dat ze studiefinanciering wil vanaf het moment dat ze er recht op heeft. Voorts is eiseres het niet eens met de ingangsdatum van het recht op studiefinanciering, waar verweerster overweegt dat het recht op studiefinanciering eerst ingaat vanaf de eerste dag van het kwartaal waarin hij hoger onderwijs is gaan volgen. Eiseres erkent dat de opleiding in september 2008 is gestart.
2.7.1. Met betrekking tot de OV-studentenkaart stelt eiseres dat zij daarvan nimmer gebruik heeft gemaakt en zelfs geen gebruik kon maken door het afwezig zijn van openbaar vervoer tussen Zundert en Etten-Leur waar zij, voorafgaand aan de opleiding aan de Avans Hogeschool, onderwijs volgde aan de KSE. Eiseres meent dat verweerster kennelijk de datum van inschrijving verwart met de aanvangsdatum van de studie medio september 2008. Eiseres vermeldt dat zij per 6 januari 2008 ingeschreven staat bij Avans Hogeschool onder nummer 2016239 en niet pas in september 2008. Voorts wijst eiseres er op dat er wat problemen waren met de aanmeldingsprocedure voor HBO of WO-opleidingen via Studielink zoals blijkt uit de brief van 18 juli 2008 van Avans Hogeschool. Verder is eiseres verbolgen over de wijze waarop verweerster heeft gereageerd op haar brief van 15 juli 2008 (abusievelijk - kennelijk - is vermeld: 18 juli 2008). Verweerster heeft eiseres er vervolgens ook niet op gewezen dat de OV-studentenkaart snel ingeleverd moest worden om erger te voorkomen; hierdoor is de schuld alleen maar verder opgelopen.
2.8. In het verweerschrift heeft verweerster zich nader op het standpunt gesteld dat de (onterechte) toekenning per 6 januari 2008 aan eiseres is te wijten omdat zij ten onrechte heeft aangegeven dat zij vanaf 6 januari 2008 voor de voornoemde opleiding staat ingeschreven. Voorts stelt verweerster dat eiseres naar aanleiding van de berichten van 8 februari 2008 en 10 mei 2008 had moeten doorgeven dat de begindatum van de opleiding 6 januari 2008 niet juist was.
2.9. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.10. In artikel 2.3, tweede lid van de Wsf 2000 is het volgende bepaald:
Voor studiefinanciering kan een student in aanmerking komen die op de eerste dag van het kwartaal waarin hij hoger onderwijs is gaan volgen:
a. jonger is dan 18 jaren: met ingang van de eerste dag van het daaropvolgende kwartaal, of
b. 18 jaren is of ouder: met ingang van de eerste dag van de maand waarin hij hoger onderwijs is gaan volgen.
2.10.1. Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, onder a van de Wsf 2000 kan verweerster een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend herzien. Ingevolge artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 vindt herziening plaats op grond van het feit dat een beschikking is genomen waarvan de studerende wist of redelijkerwijs kon weten dat deze onjuist was. Krachtens artikel 7.1, derde lid, van de Wsf 2000 kan een herziening als in geding slechts geschieden binnen vijf jaren na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak. Op grond van artikel 7.4 van de Wsf 2000 dient teveel uitbetaalde studiefinanciering te worden terugbetaald.
2.11. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 2.3 van de Wsf 2000 kan de toelage in het kader van deze wet, voor eiseres niet eerder ingaan dan op 1 oktober 2008. De rechtbank verwijst daarvoor naar de eerste twee alinea’s van de motivering van het besluit op bezwaar waarmee zij zich kan verenigen. Hetgeen eiseres vóór die datum - ten onrechte - aan toelage heeft ontvangen dient dan ook te worden terugbetaald.
2.11.1. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar hetgeen is vermeld in de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26873, nr. 3, pagina 28) waaruit wordt aangehaald:
“Het tweede lid (artikel 3, derde lid, oud (peildata) is redactioneel aangepast om beter tot uitdrukking te brengen op welk moment de aanspraak in het hoger onderwijs ontstaat. Voor de instroom in het hoger onderwijs van een student die 18 jaar of ouder is, geldt de hoofdregel van de peildatum: hij heeft recht op studiefinanciering per de eerste dag van de maand dat hij onderwijs volgt.”
2.11.2. Voorts volgt uit de Memorie van Toelichting (pagina 29) dat er twee hoofdvoorwaarden zijn gesteld om voor studiefinanciering in aanmerking te komen, namelijk ingeschreven zijn én onderwijs volgen.
2.11.3. Voor de OV-jaarkaart die aan eiseres in de periode van 18 april 2008 tot en met 31 juli 2008 ten onrechte is toegekend en die zij in bezit heeft gehad, is eiseres een bedrag verschuldigd van EUR 476,00. Verweerster was verplicht tot terugvordering van dit bedrag over te gaan.
2.12. De rechtbank overweegt dat eiseres op haar aanvraag vanaf april 2008 studiefinanciering heeft ontvangen voor de opleiding Maatschappelijk werk en dienstverlening aan de Avans Hogeschool te Breda.. Ook in het Bericht Studiefinanciering 2008, nr. 1 van 18 januari 2008 had eiseres kunnen lezen dat de vanaf april 2008 toegekende studiefinanciering verband hield met die opleiding en voorts dat bij de aanduiding van de opleiding stond “begindatum 6 januari 2008”. Op de datum dat eiseres dit besluit ontving wist zij dan ook, c.q. kon zij weten, dat dit niet klopte en dat zij ten onrechte studiefinanciering ontving. Immers, eiseres stond weliswaar ingeschreven, maar volgde de opleiding nog niet daadwerkelijk. Het had dan ook op de weg van eiseres gelegen dit te wijzigen zoals onderaan het besluit staat vermeld en zoals verweerster ook terecht in het verweerschrift heeft aangegeven.
2.13. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat eiseres met toepassing van het bepaalde in artikel 2.3 van de Wsf 2000 , als in rechtsoverweging 2.10 weergegeven, eerst met ingang van 1 oktober 2008 recht heeft op studiefinanciering en een OV-studentenkaart. In verband met hetgeen eiseres in beroep omtrent de ingangsdatum heeft betoogd, overweegt de rechtbank dat een juiste toepassing van artikel 2.3, tweede lid, onder a van de Wsf 2000 niet tot een andere ingangsdatum kan leiden. De rechtbank verwijst hiervoor naar de niet voor tweeërlei uitleg vatbare motivering in het besluit op bezwaar.
2.13.1. Zoals verweerster terecht in het besluit op bezwaar ten aanzien van de OV-studentenkaart heeft overwogen, is niet van belang of eiseres gebruik heeft gemaakt van de OV-studentenkaart maar of zij in het bezit is geweest van de kaart. Dit laatste wordt door eiseres niet ontkend.
2.14. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, gelet op voorgaande overwegingen, in de periode voorafgaand aan 1 oktober 2008 geen recht had op studiefinanciering, en derhalve ook niet op een OV-studentenkaart.
2.15. Gelet op het vorenstaande, kon verweerster ingevolge het bepaalde in artikel 7.1, tweede lid onder c, van de Wsf 2000, de beschikking waarbij te veel studiefinanciering is toegekend op basis van onjuist of onjuist verwerkte gegevens, herzien binnen achttien maanden na het einde van het betreffende studiefinancieringtijdvak. Ook geldt dit ten aanzien van de OV-studentenkaart die eiseres - ten onrechte - in haar bezit heeft gehad. Gelet op het bepaalde in artikel 7.4 van de Wsf 2000 dient eiseres de te veel uitbetaalde studiefinanciering terug te betalen en is zij over de periode van 18 april 2008 tot en met 31 juli 2008 een bedrag verschuldigd wegens onterecht bezit van de OV-studentenkaart.
2.16. Met betrekking tot de in overweging 2.7 en 2.7.1 aangevoerde beroepsgronden is de rechtbank van oordeel dat deze niet slagen. De rechtbank overweegt daartoe nog het volgende.
2.16.1. Voor zover het betoog van eiseres betrekking heeft op het door verweerster ingenomen standpunt ten aanzien van het ingeschreven staan, is de rechtbank, en dit met eiseres, van oordeel dat het aanvraagformulier studiefinanciering hoger onderwijs en met name vraag 2.7, “Per wanneer sta je ingeschreven aan deze opleiding” tot verwarring aanleiding kan geven. Immers alvorens een opleiding te beginnen, dient er bij de onderwijsinstelling een inschrijving plaats te vinden en dit zal normaliter vóór aanvang van de studie zijn. De rechtbank volgt dan ook niet het standpunt van verweerster in het verweerschrift, dat eiseres ten onrechte op het aanvraagformulier heeft aangegeven dat zij vanaf 6 januari 2008 voor de voornoemde opleiding staat ingeschreven. Voorts merkt de rechtbank op dat verweerster in de brief aan eiseres van 6 juni 2008 ook alleen spreekt over ‘ingeschreven staan’. Van belang is in dit verband dan ook zeker de vraag op welke datum de student de opgegeven opleiding gaat beginnen. Deze vraag komt echter op het formulier niet voor.
2.16.2. Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank de formulering van vraag 3.4 (“Vanaf wanneer wil je studiefinanciering voor de opleiding die je bij vraag 2 hebt opgegeven?”) op het aanvraagformulier voor een ongewenste situatie zorgen omdat de studerende dan, op het moment dat hij studiefinanciering ontvangt, in de veronderstelling kan zijn dat hij daar ook recht op heeft, hetgeen zoals thans ook blijkt, niet het geval hoeft te zijn. In dat verband merkt de rechtbank verder op dat de studerende na bij deze vraag ingevuld te hebben “wanneer ik er recht op heb”, hij ook recht op studiefinanciering heeft, terwijl verweerster eerst achteraf tot controle over gaat.
De rechtbank geeft verweerster - gezien de in de Memorie van Toelichting voorgestane duidelijkheid - in overweging om te bezien of het hier bedoelde formulier ten aanzien van de hier genoemde aspecten voor aanpassing, c.q. wijziging in aanmerking komt.
2.17. Voor zover eiseres een beroep heeft willen doen op de hardheidsclausule overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 11.5 van de Wsf 2000 wordt verweerster de bevoegdheid gegeven om voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.17.1. In deze zogenaamde hardheidsclausule is aan verweerster een bestuursbevoegdheid met beleidsvrijheid toegekend, hetgeen inhoudt dat verweerster, met inachtneming van de in het algemeen rechtsbewustzijn levende beginselen van behoorlijk bestuur, in beginsel de vrijheid heeft te besluiten om al dan niet af te wijken van de in de Wsf 2000 neergelegde voorschriften. Dit betekent dat de rechter een op grond van artikel 11.5 van de Wsf 2000 genomen besluit als juist moet aanvaarden, tenzij moet worden gezegd dat verweerster, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet in redelijkheid tot haar standpunt is kunnen komen dan wel anderszins in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.
2.17.2. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bepaalde in artikel 11.5 van de Wsf 2000 er niet toe leiden een uitzondering te maken op een wettelijke bepaling, indien moet worden aangenomen dat de onverkorte toepassing van een wettelijke bepaling zoals in de onderhavige procedure in het concrete geval in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet. Eerst indien op grond van omstandigheden van (zeer) bijzondere aard de hiervoor genoemde overeenstemming ontbreekt, kan verweerster in redelijkheid gehouden zijn, na afweging van alle betrokken belangen, tot toepassing van de hardheidsclausule.
2.17.3. Uit de gedingstukken blijkt niet dat er zich zodanig bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, dat moet worden gezegd, dat verweerster niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van de haar in artikel 11.5 van de Wsf 2000 gegeven bevoegdheid.
2.18. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep voor ongegrond moet worden gehouden.
2.19. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen in de rechtsoverwegingen 2.16.1 en 2 16.2 is overwogen, wel aanleiding om met toepassing van het tweede lid van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen, dat verweerster het door eiseres gestorte griffierecht vergoedt.
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond;
bepaalt dat de IB-Groep aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van EUR 39,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van J.J.M. Roeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2009.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 6 februari 2009
jr
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.