ECLI:NL:RBBRE:2009:BH2909

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08 / 1050 WRO
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling van bestemmingsplan voor de bouw van een boerderij met Vlaamse schuur in Breda

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 22 januari 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de vrijstelling van het bestemmingsplan voor de bouw van een boerderij met een Vlaamse schuur in Breda. Eiser, een agrariër, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda, dat een bouwvergunning en vrijstelling van het bestemmingsplan had verleend aan de vergunninghouder. Eiser betoogde dat het bestreden besluit in strijd was met zowel provinciaal als gemeentelijk beleid, en dat de verklaring van geen bezwaar van de gedeputeerde staten van Noord-Brabant niet had mogen worden afgegeven, omdat het bouwplan niet voldeed aan de vereisten van het provinciaal beleid.

De rechtbank oordeelde dat de gedeputeerde staten de verklaring van geen bezwaar hadden verleend voor een aangepast bouwplan, maar dat dit plan niet ter inzage was gelegd zoals vereist. De rechtbank stelde vast dat de vrijstelling van het bestemmingsplan in strijd was met het provinciaal beleid, omdat nieuwbouw voor bewoning op voormalige agrarische bedrijfslocaties niet was toegestaan. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghouder niet beschikte over een geldige verklaring van geen bezwaar, waardoor de grondslag voor de verleende vrijstelling van het bestemmingsplan ontviel.

Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, en de rechtbank vernietigde het bestreden besluit. De gemeente Breda werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 08 / 1050 WRO
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser], eiser,
gemachtigde mr. C.R. Jansen
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda,
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 januari 2008 (bestreden besluit), inzake het verlenen van een bouwvergunning en vrijstelling van het bestemmingsplan aan [naam persoon] (vergunninghouder) voor het bouwen van een boerderij met schuur aan de [adres] te Breda.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 november 2008, waarbij aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde en namens verweerder mr. P. Ruis. Tevens was vergunninghouder aanwezig.
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 21 mei 2004 heeft vergunninghouder een verzoek ingediend om vrijstelling van het bestemmingsplan, onder toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Bij besluit van 30 november 2005 heeft verweerder de vrijstelling verleend. Op 31 januari 2007 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning voor de bouw van een woning met schuur aan de [adres] te Breda. Bij besluit van 10 mei 2007 heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning verleend. Tegen beide primaire besluiten heeft eiser, die een vollegrondsgroentebedrijf heeft met percelen naast en achter de percelen van vergunninghouder, op 31 mei 2007 bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard. De primaire besluiten zijn daarbij in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.
2.2 Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met provinciaal en gemeentelijk beleid en dat het niet gedragen kan worden door de motivering die eraan ten grondslag ligt. Ten aanzien van de verleende vrijstelling heeft eiser verwezen naar de eerder in de procedure door hem ingediende inspraakreacties, zienswijzen en bezwaargronden. Eiser heeft voorts aangevoerd dat gedeputeerde staten van Noord-Brabant (GS) de verklaring van geen bezwaar hadden moeten weigeren. Redengevend voor de weigering is dat het plan van vergunninghouder niet voldoet aan het provinciaal beleid. Ingevolge het provinciaal beleid kan de functie van het perceel wijzigen in een burgerwoonbestemming, indien agrarisch gebruik van het perceel niet langer mogelijk is. Volgens eiser is agrarisch gebruik nog steeds mogelijk. Eiser heeft ter zitting deze grond aangevuld met de stelling dat GS ook geen verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven, daar een gedeeltelijke verlening van zo’n verklaring niet is toegestaan. Aan de voorwaarde dat het bouwplan dient te voorzien in ontwikkeling of versterking van het cultuurhistorisch waardevol landschap is evenmin voldaan. Gebleken is dat een groot deel van het perceel wordt gebruikt als schapenwei. Voorts is er strijd met het provinciaal en gemeentelijk beleid, omdat het plan voorziet in te weinig te slopen bebouwing om burgerbewoning mogelijk te maken. Ook is de te bouwen Vlaamse schuur veel te groot als bijgebouw bij een burgerwoning. Verweerder gaat er voorts aan voorbij dat het bouwplan niet past in het toekomstig bestemmingsplan, dat voor de verleende vrijstelling ter inzage lag. Dit nieuwe plan laat slechts ruimte voor uitbreiding van burgerwoningen tot maximaal 600 m³ met maximaal 75 m² aan bijgebouwen. Het bouwplan is aanzienlijk groter.
Bij brief van 7 november 2008 heeft eiser in een aanvulling op de beroepsgronden aangevoerd dat het perceel thans weer te koop staat als bouwkavel, waarbij wordt vermeld dat er een bouwvergunning is afgegeven. Vergunninghouder heeft het perceel kennelijk aangekocht uit puur commerciële overwegingen.
2.3 Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de WRO ingetrokken. Gelet op artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wro blijft het recht zoals dat gold voor 1 juli 2008 van toepassing ten aanzien van een vrijstelling waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip. Het verzoek om vrijstelling is ingediend op 21 mei 2004; gelet hierop is op dit verzoek de WRO van toepassing.
In artikel 8.17 van Invoeringswet Wro is per 1 juli 2008 ook de Woningwet (Wonw) gewijzigd. Gelet op artikel 9.5.1 van de Invoeringswet Wro blijft de Wonw zoals die gold voor 1 juli 2008 van toepassing ten aanzien van een bouwvergunning waarvan de aanvraag is ingekomen voor dat tijdstip. De aanvraag voor de onderhavige bouwvergunning is ingediend op 31 januari 2007; gelet hierop is op deze aanvraag de voor 1 juli 2008 geldende Wonw van toepassing.
Tussen partijen is niet in geschil dat het project in strijd is met de in het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Breda” neergelegde bestemming “agrarisch gebied met landschappelijke en/of cultuurhistorische waarde” met de aanduiding “agrarisch bouwvlak”.
Het bestemmingsplan is vastgesteld op 16 juli 1992 en goedgekeurd op 3 februari 1993.
Realisering van het bouwplan is slechts mogelijk indien vrijstelling van het bestemmingsplan wordt verleend als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Op grond van artikel 19, vierde lid, van de WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 44 van de Woningwet mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de bouwverordening of met redelijke eisen van welstand.
2.4 De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat verweerder op 3 augustus 2005 een aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar bij GS heeft gedaan voor een plan dat voorziet in de sloop van een boerderij, een bakhuis, een karrenschuur, een veestal en een schuurtje en voorts in de nieuwbouw van een boerderij van 195 m², een Vlaamse schuur van 400 m² en een bakhuis van 55 m². Bij brief van 29 augustus 2005 hebben GS aangegeven voornemens te zijn de gevraagde verklaring te weigeren omdat de bouwplannen voor het woonhuis, de Vlaamse schuur en de bijgebouwen gezamenlijk dermate omvangrijk zijn dat er strijd met het provinciaal ruimtelijk beleid ontstaat. Hierop heeft verweerder bij brief van 29 september 2005 een aangepast bouwplan aan GS gezonden met het verzoek om voor dit aangepaste bouwplan een verklaring van geen bezwaar af te geven. De aanpassingen bestaan eruit dat het bakhuis vervalt, dat de boerderij 17 m² kleiner wordt en een woongedeelte heeft van 87,17 m² en een inpandig bijgebouw heeft van 73 m² en dat voorts de Vlaamse schuur met 90 m² wordt verkleind tot 310 m². Bij besluit van 1 november 2005 weigeren GS de gevraagde verklaring af te geven voor het bouwplan, dat op 3 augustus 2005 bij GS is ingediend, voor zover het betreft:
- de herbouw van het bakhuis;
- de inpandige bijgebouw bij de langgevelboerderij, voor zover deze een grotere oppervlakte heeft dan 73 m²;
- de Vlaamse schuur voor zover deze een grotere omvang heeft dan 310 m².
Voor het resterende gedeelte van het bouwplan heeft GS een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Het aangepaste bouwplan heeft GS niet beoordeeld omdat GS van oordeel zijn dat zij slechts een besluit kunnen nemen over het bouwplan zoals dat is ingediend en dat door de gemeente ter inzage is gelegd en gepubliceerd.
De rechtbank overweegt dat gelet op artikel 10:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bepalingen van afdeling 10.2.1 Awb van overeenkomstige toepassing zijn op verklaringen van geen bezwaar (zie ook Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 28 april 2004, nr. 200305905/1). Gelet op artikel 10:29, eerste lid van de Awb kan een besluit alleen gedeeltelijk worden goedgekeurd indien gedeeltelijke inwerkingtreding strookt met aard en inhoud van het besluit. De rechtbank is van oordeel dat gedeeltelijke weigering van de verklaring van geen bezwaar tot gevolg heeft dat aan delen van de oorspronkelijke bouwplan voor de boerderij en de Vlaamse schuur toestemming door GS is geweigerd, zonder dat duidelijk is of van die bouwplannen zelfstandige delen van een omvang als door GS gewenst, kunnen worden afgescheiden. Gelet hierop verzet de aard van de bouwplannen voor de boerderij en de Vlaamse schuur zich tegen het gedeeltelijk weigeren van de verklaring van geen bezwaar en is het besluit van GS in zoverre in strijd met artikel 10:29, eerste lid van de Awb.
De rechtbank begrijpt het besluit van GS evenwel aldus dat zij hebben beoogd een verklaring van geen bezwaar af te geven voor het aangepaste bouwplan onder de (impliciete) voorwaarde dat dit aangepaste bouwplan door verweerder alsnog ter inzage worden gelegd en wordt gepubliceerd. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit aangepaste bouwplan bij de aanvraag voor de bouwvergunning alsnog ter inzage heeft gelegd en dat ingevolge jurisprudentie van de ABRvS (uitspraak van 4 juli 2007, nr. 200703198/1, LJN: BA8695) tegen de bouwvergunningaanvraag ook bezwaren met betrekking tot de verleende vrijstelling konden worden ingebracht. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder terecht tot het oordeel is gekomen dat hij beschikte over een verklaring van geen bezwaar voor het aangepaste bouwplan.
De rechtbank stelt vast dat gelet op het voorgaande aan de formele vereisten van artikel 19 van de WRO is voldaan. De rechtbank overweegt hierbij voorts dat de gemeenteraad van Breda bij raadsbesluit van 26 maart 2002 de vrijstellingsbevoegdheid heeft overgedragen aan verweerder. Voorts is het project voorzien van een ruimtelijke onderbouwing en moet gelet op het voorgaande ervan worden uitgegaan dat vooraf van gedeputeerde staten van Noord-Brabant een verklaring van geen bezwaar is ontvangen. Tevens is gebleken dat op er van 4 november 2004 tot 4 november 2005 een voorbereidingsbesluit voor de locatie [adres] gold. Bij besluit van 3 november 2005 heeft de gemeenteraad opnieuw een voorbereidingsbesluit genomen, dat in werking is getreden op 17 november 2005.
2.6 Eiser is van mening dat verweerder niet had mogen vertrouwen op de juistheid van de verklaring van geen bezwaar, nu het (aangepaste) bouwplan in strijd zou zijn met het provinciaal beleid en GS gelet daarop niet hadden mogen besluiten tot het verlenen van een verklaring van geen bezwaar. Daartoe wijst eiser met name op strijd met het streekplan.
Ingevolge het streekplan Noord-Brabant 2002 “Brabant in Balans” is op voormalige agrarische bedrijfslocaties waar de agrarische bestemming niet kan worden gehandhaafd, hergebruik van de agrarische bebouwing voor burgerbewoning aanvaardbaar, waarbij overtollige stallen en andere voormalige bedrijfsgebouwen zoveel als mogelijk gesloopt worden en waarbij wordt verwezen naar de zogenaamde Ruimte-voor-ruimte-regeling uit het streekplan (paragraaf 3.4.12 streekplan).
Eiser stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat de agrarische bestemming ter plaatse gehandhaafd kan worden. Verweerder heeft aangegeven dat het perceel enkele jaren te koop heeft gestaan voor agrarisch gebruik en dat in die jaren geen verkoop heeft plaatsgevonden. Voorts was de staat van onderhoud van de oude boerderij dermate slecht dat hervestiging van een agrarisch bedrijf onaannemelijk was. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder de geschetste omstandigheden redelijkerwijs tot het oordeel kon komen dat het agrarische gebruik niet kon worden gehandhaafd omdat het perceel ongeschikt is gebleken voor blijvend agrarisch gebruik. Deze beroepsgrond van eiser treft dan ook geen doel.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij het onderhavige bouwplan niet aan de Ruimte-voor-ruimte-regeling wordt voldaan omdat een te gering oppervlakte aan stallen wordt gesloopt. De rechtbank stelt daarbij vast dat het streekplan in paragraaf 3.4.12 slechts hergebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor burgerbewoning mogelijk maakt. Indien bij bepaalde locaties de agrarische bestemming niet kan worden gehandhaafd en evenmin de Ruimte-voor-ruimte-regeling kan worden toegepast, laat het streekplan slechts toe dat die locaties voor de vestiging van agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven worden gebruikt. Nieuwbouw ten behoeve van bewoning is bij voormalige agrarische bedrijfslocaties uitgesloten. Dit wordt ook benadrukt in paragraaf 3.4.13 van het streekplan, waarin is bepaald dat toevoeging van burgerwoningen in het buitengebied door nieuwbouw niet is toegestaan. Weliswaar kent het streekplan in hoofdstuk 5 de bevoegdheid van GS om af te wijken van de beleidslijnen van het streekplan, maar een dergelijk afwijkingsbesluit is in het onderhavige geval niet genomen. Gelet op het vorenoverwogene slaagt de beroepsgrond van eiser dat het bestreden besluit in strijd met het provinciaal beleid is genomen. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dan ook in redelijkheid geen gebruik had mogen maken van de verklaring van geen bezwaar. Daarmee ontvalt de grondslag voor de door verweerder verleende vrijstelling van het bestemmingsplan. Gelet op deze conclusie behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
2.6 Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser dienen te nemen.
2.7 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat de gemeente Breda aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Breda.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th. Peters, rechter, en in aanwezigheid van
mr. M.P.J. Tillie, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA
's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft daarbij gronden van uw beroep (ook ‘grieven’ genoemd) uitdrukkelijk verworpen. Indien u daarin niet wilt berusten, moet u tegen de uitspraak binnen bovengenoemde termijn hoger beroep instellen.
Afschrift verzonden op: