ECLI:NL:RBBRE:2008:BM5874

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/3700
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2003

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 17 juli 2008, gaat het om een beroep van de erven van een eiser tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003. De inspecteur had op 14 juni 2007 een uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij hij bepaalde aftrekken, waaronder de 'Aftrek chronische ziekte' en 'Kosten hulp', niet in aanmerking nam. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen schriftelijk toestemming hebben gegeven om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslag terecht heeft opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 18.039. Belanghebbenden stelden dat zij recht hadden op de 'Aftrek chronische ziekte' als 'ouderdomsaftrek' volgens artikel 6.21 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. De rechtbank concludeert echter dat deze aftrek al was opgenomen als 'Ouderenaftrek' in de aangifte en dat er geen recht bestaat op dubbele aftrek.

Daarnaast werd het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen. De rechtbank stelt dat er meer vereist is dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur in voorgaande jaren een bepaalde gedragslijn heeft gevolgd. De rechtbank concludeert dat de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd en dat het beroep ongegrond is. Er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag door de rechter en griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/3700
Uitspraakdatum: 14 juli 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
De erven van [eiser],
eisers,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven,
verweerder.
Eisers en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbenden en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 14 juni 2007 op het bezwaar van belanghebbenden tegen de voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Partijen hebben de rechtbank schriftelijk toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.De moeder van belanghebbenden is overleden op [datum] 2004. Haar zoon – en mede-erfgenaam – woonde bij haar in. Belanghebbenden hebben voor het jaar 2003 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 12.037. In de aangifte is een bedrag van € 7.148 persoonsgebondenaftrek vermeld. Dit bedrag is door belanghebbenden als volgt gespecificeerd:
Ziekenfondspremie ingehouden € 968,00
Ziekenfondspremie CZ-Groep 333,60
Premie Aanvullingsfonds CZ-Groep 37,20
Kruisvereniging/KBO 33,00
Ouderenaftrek 757,00
Dieetkosten i.v.m. hart- en longziekte 561,00
Aftrek chronische ziekte 757,00
Incontinentiekosten 325,00
Dela 58,00
Huisapotheek 46,00
Kostenvervoer 175,00
Kosten hulp 5.019,00
Totaal € 9.069,80
Af: drempel 1.922,26
(afgerond) € 7.148,00
2.2.De inspecteur heeft bij de aanslagregeling de “Aftrek chronische ziekte” van € 757 en de “Kosten hulp” van € 5.019 niet in aftrek toegelaten. Als gevolg daarvan is ook de drempel voor de aftrek ziektekosten te laag berekend. De persoonsgebondenaftrek is daardoor met een bedrag van € 6.002 gecorrigeerd. De inspecteur heeft vervolgens de aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 18.039. In geschil is of de genoemde correcties terecht zijn.
Correctie “Ouderenaftrek”
2.3.In beroep is niet langer in geschil dat op grond van de wet geen recht bestaat op de “Aftrek chronische ziekte”. Belanghebbenden zijn echter van mening dat de aftrek is bedoeld als “ouderdomsaftrek” in de zin van artikel 6.21 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) en het bedrag van € 757 daarom toch in aftrek kan worden gebracht.
De rechtbank is met belanghebbenden en de inspecteur van oordeel dat recht bestaat op de “ouderdomsaftrek” als bedoeld in artikel 6.21 van de Wet. Uit de in 2.1 opgesomde kostenposten volgt echter dat die aftrek bij de aangifte al is opgevoerd als “Ouderenaftrek”. Nu deze aftrek door de inspecteur bij de aanslagregeling niet is gecorrigeerd, is de aftrek reeds in aanmerking genomen bij het bepalen van de persoonsgebondenaftrek.
Voor zover belanghebbenden bedoelen dat de ouderdomsaftrek twee maal zou moeten worden verleend, berust deze opvatting naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van de wet.
Correctie “Kosten hulp”
2.4.Belanghebbenden beroepen zich in beroep uitsluitend nog op het vertrouwensbeginsel. Belanghebbenden stellen dat zij er op mochten vertrouwen dat de kosten voor het jaar 2003 in aftrek zouden worden toegelaten, omdat deze bij de aanslagen over de jaren 2001 en 2002 ook zijn geaccepteerd. Verder wijzen belanghebbenden op de toelichting in de Elsevier Belasting Almanak (hierna: de Almanak), op grond waarvan zij menen het vertrouwen te hebben ontleend dat de kosten voor aftrek in aanmerking zouden komen.
2.5.Voor in rechte te beschermen vertrouwen is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de inspecteur gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Dergelijke omstandigheden kunnen onder meer zijn gelegen in de vaststelling van een aanslag in overeenstemming met een aangifte waarin de belastingplichtige de voor de aanslag van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld (zie het arrest van de Hoge Raad van 13 december 1989, nummer 25 077, BNB 1990/119).
De rechtbank leidt uit de stukken van het geding af dat de aanslagen over de jaren 2001 en 2002 geautomatiseerd zijn afgedaan. Een inhoudelijke beoordeling van de aangiften ligt in dat geval niet voor de hand. Belanghebbenden, op wie ten dezen de last rust het begin van bewijs bij te brengen, hebben, met hun enkele stelling dat de kosten in de aangiften over de jaren 2001 en 2002 als “Kosten hulp” zijn opgevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat die kosten wel uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde zijn gesteld in de aangiften over die jaren. In het onderhavige geval zijn verder geen omstandigheden gesteld of aannemelijk geworden die de conclusie rechtvaardigen dat bij belanghebbenden de indruk is gewekt dat er met betrekking tot de “Kosten hulp” sprake was van een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt daarom door de rechtbank verworpen.
2.6.Met betrekking tot het beroep op opgewekt vertrouwen door de Almanak, overweegt de rechtbank dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 1991, nummer 27 125, BNB 1991/330, de inspecteur niet gebonden is aan vertrouwen dat is gewekt door particuliere publicaties, zoals een belastingalmanak, waarin bepaalde standpunten over beleidsregels (kunnen) voorkomen. De inhoud van dergelijke publicaties is niet afkomstig van en ook niet bekendgemaakt door de inspecteur. In het midden kan daarom blijven of de passages uit de Almanak moeten worden uitgelegd in de door belanghebbenden voorgestane zin.
Conclusie
2.7.Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Het beroep is ongegrond.
2.8.De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Deze uitspraak is gedaan op 14 juli 2008 door mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E. Woltman, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 23-07-2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.