ECLI:NL:RBBRE:2008:BK5216

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
31 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/5458
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Hund
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 31 januari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een daarbij opgelegde boete. De belanghebbende, houder van een auto, had bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de inspecteur van 29 september 2006, waarin werd gesteld dat de motorrijtuigenbelasting niet naar het juiste tarief was voldaan. De inspecteur had geconcludeerd dat de belanghebbende had moeten betalen naar het personenautotarief in plaats van het bestelautotarief, wat resulteerde in een naheffingsaanslag van € 876 en een gelijke boete.

Tijdens de zitting op 17 januari 2008 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de inspecteur lag, aangezien er sprake was van een naheffingsaanslag. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet voldoende had aangetoond dat de auto van de belanghebbende op het moment van controle was ingericht voor personenvervoer, ondanks de aanwezigheid van houten kisten in de laadruimte. De rechtbank oordeelde dat de kisten niet voldoende bewijs leverden dat de auto als personenauto moest worden aangemerkt volgens de Wet op de motorrijtuigenbelasting.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en vernietigde zowel de naheffingsaanslag als de boetebeschikking. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 402,50, en werd gelast dat de Staat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 vergoedde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/5458
Uitspraakdatum: 31 januari 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], wonende te Bergen, eiser,
en
[inspecteur], verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
06/5458
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 29 september 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting alsmede de daarbij opgelegde boetebeschikking.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2008. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote en zijn gemachtigde [naam], verbonden aan [kantoor], alsmede namens de inspecteur, [naam], [naam], [naam] en [naam].
1. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
vernietigt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking;
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 402,50 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is sinds [datum] 2003 houder van de auto van het merk [merk], type [type], met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
2.2. Op 8 oktober 2003 heeft de inspecteur geconstateerd dat de ter zake verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet naar het juiste tarief was voldaan. Belanghebbende heeft steeds betaald naar het bestelautotarief terwijl volgens de inspecteur had moeten worden betaald naar het personenautotarief. Voor het verschil is, over de periode van [5 april] 2003 tot en met 4 januari 2004, een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 876. De daarbij opgelegde boete bedraagt ook € 876.
2.3. Ingevolge artikel 2 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) valt een motorvoertuig op drie of vier wielen, ingericht voor personenvervoer, onder de definitie van personenauto. Op grond van artikel 3 van de Wet wordt onder personenauto mede verstaan een motorrijtuig met een maximum massa van 3500 kg of minder met een laadruimte, zulks met uitzondering van een motorrijtuig met een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en overigens voldoet aan de eisen van dat artikel.
2.4. Vaststaat dat belanghebbende houten kisten in zijn auto had aangebracht. Deze kisten waren in de lengterichting en op een metalen frame geplaatst. Het metalen frame was met vier schroeven aan de laadvloer bevestigd. De kisten zijn inmiddels verwijderd. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de kisten als opbergruimte werden gebruikt, opdat er zich geen losliggende lading in de auto bevond. Het doel van deze constructie was om de veiligheid van belanghebbendes honden die in de laadruimte werden vervoerd, tijdens de rit te garanderen. Voorts heeft hij verklaard dat de kisten gemakkelijk te verwijderen waren. Op de kisten konden losse kussens geplaatst worden, waardoor de kisten tijdens stilstand ook als zitplaats konden fungeren.
2.5. In geschil is of de aanwezigheid van kisten in de laadruimte ten tijde van de controle met zich meebrengt dat de auto in zodanige staat is gebracht dat er sprake is van een personenauto. De rechtbank is van oordeel dat de bewijslast in het onderhavige geval op de inspecteur rust, nu er sprake is van een naheffingsaanslag.
2.6. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanwezigheid van de bekisting met zich meebracht, dat de auto ten tijde van de controle was ingericht voor personenvervoer. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de kisten waren aangebracht in de lengterichting van de auto en er zich geen gordels in de laadruimte bevonden. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat belanghebbende geen kinderen heeft. De omstandigheid dat de kisten mede als zitplaats gebruikt konden worden, is onvoldoende om tot een ander oordeel te kunnen komen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een personenauto als bedoeld in artikel 2 van de Wet. Nu niet gesteld is of aannemelijk geworden is dat de auto in dat geval op grond van artikel 3 van de Wet als personenauto moet worden aangemerkt, heeft de rechtbank de naheffingsaanslag en de bijbehorende boete vernietigd.
3. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Nu de zaken van belanghebbende met procedurekenmerken 06/5489 en 06/2467 samenhangende zaken zijn als bedoeld in artikel 3 van het Besluit, heeft de rechtbank in ieder van deze zaken een kostenvergoeding van € 402,50 toegekend.
Deze uitspraak is gedaan op 31 januari 2008 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 5 februari 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.