ECLI:NL:RBBRE:2008:BK1658

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
21 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/3430
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 21 mei 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. De eiseres ontving in 2004 een dividenduitkering van € 400.000 van een vennootschap waarin zij een aanmerkelijk belang had. De inspecteur legde een navorderingsaanslag op, omdat het inkomen uit aanmerkelijk belang niet was opgenomen in de definitieve aanslag. De eiseres stelde dat de inspecteur een fout had gemaakt in de gegevensverwerking, wat leidde tot een te lage aanslag.

Tijdens de zitting op 29 april 2008 werd de gemachtigde van de eiseres gehoord, evenals de vertegenwoordigers van de inspecteur. De rechtbank overwoog dat de onjuistheid van de primitieve aanslag voor de eiseres redelijkerwijs kenbaar was, aangezien het bedrag van de aanslag aanzienlijk afweek van wat zij had mogen verwachten. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur een incidentele fout had gemaakt in het geautomatiseerde systeem, maar dat dit niet als een systeemfout kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet bekend was met de fout ten tijde van de aanslagregeling, aangezien deze zich nog niet eerder had voorgedaan.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J.J. Engel en op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/3430
Uitspraakdatum: 13 mei 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 10 juli 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.369 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 400.000 (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2008 te Maastricht.
Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, mr. [gemachtigde], verbonden aan A&D accountants en belastingadviseurs te Heerlen, alsmede namens de inspecteur, mr. [gemachtigde] en drs. [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende heeft in 2004 een dividenduitkering ontvangen ter grootte van
€ 400.000 van [bedrijf] B.V., een vennootschap waarin zij een aanmerkelijk belang heeft. Ter zake van deze dividenduitkering is op 1 juli 2004 een aangifte dividendbelasting ingediend. Op 2 januari 2006 wordt elektronisch aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2004. In deze aangifte is een inkomen uit aanmerkelijk belang aangegeven van € 400.000 en een te verrekenen bedrag aan dividendbelasting van € 100.000. Met dagtekening 15 maart 2007 wordt vervolgens een definitieve aanslag opgelegd, die niet het inkomen uit aanmerkelijk belang bevat.
2.2.Op 7 april 2007 berichtte de adviseur van belanghebbende de belastingdienst dat het inkomen uit aanmerkelijk belang niet was opgenomen in de definitieve aanslag. Uit intern onderzoek bij de belastingdienst bleek vervolgens dat het in de elektronische aangifte opgenomen inkomen uit aanmerkelijk belang wel bij de belastingdienst was binnengekomen, doch dat dit inkomen om onduidelijke redenen niet was ingelezen in het computersysteem dat de aanslagen oplegt. Vervolgens legt de inspecteur met dagtekening 25 mei 2007 een navorderingsaanslag op waarbij het inkomen uit aanmerkelijk belang alsnog wordt belast.
2.3.In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur een zogenaamde schrijf- of tikfout of een daarmee gelijk te stellen vergissing heeft begaan. Niet in geschil is dat de inspecteur niet beschikte over het in artikel 16 AWR bedoelde nieuwe feit.
2.4.De inspecteur stelt dat sprake is van een incidentele fout in de geautomatiseerde systemen en dat niet gesproken kan worden van een systeemfout, in die zin dat er sprake zou zijn van een werkwijze bij de belastingdienst die dit soort fouten blijvend tot gevolg zou hebben.
2.5.Belanghebbende stelt dat de inspecteur in zijn brieven van 23 april 2007 en 10 juli 2007 heeft erkend dat sprake is van een systeemfout en dat fouten als gevolg van een dergelijke onjuiste gegevensverwerking, die voortvloeien uit een door de belastingdienst gekozen werkwijze, een ambtelijk verzuim opleveren, waardoor navordering niet mogelijk is.
2.6.Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 8 augustus 2003, nr. 37 570, onder meer gepubliceerd in BNB 2003/345, is navordering mogelijk indien een aanslag te laag is vastgesteld niet als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht, maar als gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken-, overname- of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt, waarbij niet van belang is of tevens kenbaar was waarin de fout bestond.
2.7.De Hoge Raad overweegt voorts in zijn arrest van 14 april 2006, nr. 20958 als volgt:
“4.4. De aanwezigheid van een discrepantie als in deze jurisprudentie bedoeld kan echter niet worden aanvaard in geval van fouten die het gevolg zijn van een onjuiste gegevensverwerking (door personen of automatiseringssystemen) welke voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor binnen de Belastingdienst of op een bepaalde eenheid gekozen is. In dat geval moet de inspecteur worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen.
Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de fout een gevolg is van de keuze van de inspecteur of de Belastingdienst voor een onzorgvuldige werkwijze met een beperkte controle (HR 9 juli 2004, nr. 38 980, BNB 2004/351) of het gevolg is van het laten invoeren van gegevens uit de aangifte in het geautomatiseerde systeem door personen met onvoldoende vakkennis en zonder voldoende instructie (HR 25 februari 2005, nr. 40 456, BNB 2005/173).
Onder een fout die voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor gekozen is, is ook te begrijpen het vaststellen van een te lage aanslag of het ten onrechte – gelet op de ter inspectie bekende gegevens – geven van een “beschikking geen aanslag” ten gevolge van een ten tijde van de aanslagregeling aan de inspecteur bekende systeemfout in enig door de inspecteur in het kader van de aanslagregeling gebruikt automatiseringssysteem, met betrekking tot welke systeemfout geen toereikende maatregelen zijn getroffen tot herstel of om de gevolgen daarvan te vermijden.”
2.8.De rechtbank is van oordeel dat het niet verwerken van het inkomen uit aanmerkelijk belang in de definitieve aanslag niet het gevolg is van een onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten of het recht, maar het gevolg van een intoetsfout of gelijksoortige vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de te lage aanslag het gevolg is geweest van een door onbekende oorzaak onjuiste overname van de elektronisch ingekomen aangifte door de computersystemen die de aanslagen opleggen. Voorts heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat sprake is van een incidentele fout en dat het systeem in andere gevallen niet tot dezelfde fout in aanslagen leidt. Derhalve kan niet worden gezegd dat de inspecteur ten tijde van de aanslagregeling bekend was met de onderhavige fout in het voor het opleggen van de aanslag gebruikte automatiseringssysteem. Deze fout had zich immers nog niet eerder voorgedaan en heeft zich ook daarna niet voorgedaan. Onder deze omstandigheden kan van maatregelen tot herstel of vermijding van de gevolgen van de fout dan ook geen sprake zijn. Bij een dergelijke incidentele fout in het computersysteem is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een verkeerd inzicht van de inspecteur in de werking van dat computersysteem, nu dit computersysteem enkel in dit geval tot het opleggen van de te lage aanslag is gekomen.
2.9.Ter zake van de kenbaarheid van de fout overweegt de rechtbank dat de onjuistheid van de primitieve aanslag in één oogopslag te zien is, aangezien het bedrag van de aanslag zodanig afweek van hetgeen belanghebbende bij een juiste aanslagregeling had mogen verwachten. Voorts heeft belanghebbende de inspecteur bij brief van 3 april 2007 geïnformeerd omtrent de onjuistheid van de aanslag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat
het voor belanghebbende redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt.
2.10.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
3.Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 13 mei 2008 door mr. J.J.J. Engel, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. M.H. van Schaik, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 mei 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.