ECLI:NL:RBBRE:2008:BI4267

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
23 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/498
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en premie volksverzekeringen: geschil over doorschuifregeling en heffing

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 23 januari 2008, betreft het een geschil over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 van een belanghebbende die in Duitsland heeft gewerkt en daarna als zelfstandig ondernemer in Nederland is gestart. De inspecteur had op 22 januari 2007 uitspraak gedaan op het bezwaar van de belanghebbende tegen de opgelegde aanslag. Tijdens de zitting op 9 januari 2008 zijn zowel de belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, als de inspecteur gehoord.

De rechtbank oordeelt dat de doorschuifregeling van artikel 11 van het Besluit voorkoming dubbele belasting uitsluitend van toepassing is op de heffing van belastingen en niet op de heffing van premie volksverzekeringen. De belanghebbende had in 2004 negatieve inkomsten uit zijn eigen woning en had recht op een doorschuifregeling van eerder vrijgestelde buitenlandse inkomsten. De inspecteur had de inkomstenbelasting over 2004 berekend op nihil, maar de premie volksverzekeringen was berekend zonder toepassing van deze regeling.

De rechtbank concludeert dat de beperking van de doorschuifregeling tot de heffing van inkomstenbelasting niet in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM. De rechtbank wijst erop dat de wet voorschrijft dat rechters volgens de wet moeten rechtspreken en dat de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet beoordeeld mag worden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/498
Uitspraakdatum: 23 januari 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 22 januari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2008 te [woonplaats].
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende woont in Nederland en heeft tot begin 2004 in Duitsland in loondienst gewerkt. In 2004 is belanghebbendes dienstbetrekking in Duitsland beëindigd en is hij in Nederland als zelfstandig ondernemer gestart. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar winst uit een Nederlandse onderneming, inkomsten uit vroegere dienstbetrekking en inkomsten uit loondienst (Duitsland) genoten. Daarnaast heeft hij (negatieve) inkomsten uit zijn in Nederland gelegen eigen woning.
2.2. Als gevolg van negatieve inkomsten uit eigen woning in de jaren vóór 2004 beschikt belanghebbende over uit in die jaren vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning in de zin van artikel 11 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: het Besluit) dat kan worden doorgeschoven naar volgende jaren (doorschuifregeling). Het totaal per ultimo 2003 door te schuiven bedrag is bij beschikking in de zin van artikel 11, eerste lid, van het Besluit vastgesteld op € 56.074.
2.3. Met inachtneming van de onder 2.2 genoemde doorschuifregeling heeft de inspecteur de inkomstenbelasting over het jaar 2004 berekend op nihil. Hierbij is van het onder 2.2 genoemde bedrag € 16.414 in aanmerking genomen.
2.4. Belanghebbende is verzekerd en daarmee premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen. De naar nationaal Nederlands recht verschuldigde premie voor de volksverzekeringen is berekend zonder toepassing van de onder 2.2 vermelde doorschuifregeling. In geschil is uitsluitend of dit terecht is.
2.5. Anders dan belanghebbende meent, ziet de doorschuifregeling van artikel 11 van het Besluit uitsluitend op de heffing van belastingen en niet tevens op de heffing van premie volksverzekeringen. Dit besluit heeft op grond van artikel 1, eerste lid, daarvan namelijk alleen betrekking op de heffing van de aldaar genoemde belastingen. De doorschuifregeling is in het onderhavige geval van toepassing op grond van artikel 20, derde lid, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen enz. (hierna: het verdrag). Ook het verdrag heeft ingevolge artikel 1 daarvan uitsluitend betrekking op de heffing van bepaalde in het tweede lid beschreven belastingen en dus niet op de berekening van premie volksverzekeringen.
2.6. De beperking van de doorschuifregeling tot de heffing van inkomstenbelasting is niet in strijd met het discriminatieverbod van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM. De doorschuifregeling is niet afhankelijk gesteld van de nationaliteit van belastingplichtigen. Er is weliswaar sprake van een verschil in behandeling van ingezetenen al naar gelang zij in het verleden werkzaamheden hebben verricht in Nederland danwel een in ander land, zoals in het geval van belanghebbende, in Duitsland, evenwel het verschil in behandeling sluit aan bij het relevante verschil in omstandigheden tussen de betreffende gevallen (vergelijk: Hof ‘s Hertogenbosch 22 september 2000, nr. 98/0079, onder meer gepubliceerd in VN 2001/4.14 en Hof Arhem 20 juli 2005, nr.03/00180, onder meer gepubliceerd in NTFR2005-1126).
2.7. Voor zover belanghebbende heeft aangevoerd dat de wet onredelijk is en derhalve in zoverre niet of anders moet worden toegepast, moet dit standpunt worden verworpen. In artikel 11 van de Wet van 1829, Stb. 28, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, is namelijk voorgeschreven dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid der wet mag beoordelen.
2.8. Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 23 januari 2008 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.