RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 07 / 5476 WW44 en 08 / 120 WW44
uitspraak van de meervoudige kamer
1. [eiser sub 1],
wonende te Tilburg, eiser sub 1,
gemachtigde mr. E. Beele,
2. Vereniging van Eigenaars [naam Vereniging van Eigenaars]
te Tilburg, eiseres sub 2,
gemachtigde A. IJsenbrant,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Eiser sub 1 heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 november 2007 (bestreden besluit), inzake het verlenen van een bouwvergunning aan [naam vergunninghoudster] (vergunninghoudster) voor 25 appartementen met commerciële ruimte en horeca aan het Piusplein en de Jan Aartestraat te Tilburg. Dit beroep is bij de rechtbank bekend onder procedurenummer 07 / 5476 WW44.
Eiseres sub 2 heeft tegen hetzelfde besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank bekend onder procedurenummer 08 / 120 WW44.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 oktober 2008, waarbij aanwezig waren eiser sub 1 en zijn gemachtigde, de gemachtigde van eiseres sub 2 en namens verweerder [woordvoerder verweerder]. Vergunninghoudster is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K.M. Peters, tevens bijgestaan door [directeur vergunninghoudster] en [directeur vergunninghoudster] (directeurs).
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 27 september 2005 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning voor het oprichten van 25 appartementen met commerciële ruimte en horeca op de zuidelijke hoek van het Piusplein en de Jan Aartestraat (ongenummerd) te Tilburg, kadastraal bekend sectie M, nummers 10092, 10093, 8302, 5662, 8785, 3994, 4293, 4290, 8784, 10089, 10087 en 10088. Bij besluit van 24 februari 2006 heeft verweerder vergunninghoudster kenbaar gemaakt dat haar bouwaanvraag wordt aangehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Woningwet (Wonw). Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 29 mei 2007 (primair besluit) de gevraagde bouwvergunning – onder het verlenen van ontheffing van de artikelen 2.5.12, 2.5.15, 2.5.20, 2.5.21, 2.5.22, 2.5.23 en 2.5.24 van de bouwverordening – verleend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en heeft hij het primaire besluit gehandhaafd.
2.2 Eiser sub 1 – woonachtig [adres] – heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat verweerder geen ontheffing had mogen verlenen van de bouwverordening. Eiser sub 1 wijst in dat verband op een strijdigheid tussen het voorontwerpbestemmingsplan “Hoogvenne-Armhoef”, dat door verweerder als toekomstig ruimtelijk beleid is beschouwd, en de beleidsregels voor de bouwsystematiek. Daarnaast wordt volgens eiser sub 1 niet voldaan aan hetgeen de bouwverordening in artikel 2.5.30 voorschrijft, dat in de behoefte voor het laden en lossen in voldoende mate moet zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort.
De bezwaren van eiseres sub 2 hebben betrekking op de hoogte van het te bouwen complex en het laden en lossen van de commerciële ruimten vanuit de Jan Aartestraat.
2.3 Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wonw (oud) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
In artikel 44, eerste lid, van de Wonw (oud) is bepaald dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien:
a. […];
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening, of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. […], of
e. […].
2.4 Ten tijde van de bouwaanvraag en het primaire besluit was er nog geen bestemmingsplan van kracht voor de in geding zijnde percelen. Verweerder heeft de bouwaanvraag getoetst aan de bouwverordening en heeft geconstateerd dat het bouwplan in strijd is met de bouwverordening en heeft met toepassing van de artikelen 2.5.15 en 2.5.29 van de bouwverordening ontheffing verleend van:
?artikel 2.5.12 (verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn);
?artikel 2.5.15 (erf bij woningen en woongebouwen);
?artikel 2.5.20 (toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn);
?artikel 2.5.21 (toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn);
?artikel 2.5.22 (toegelaten hoogte van zijgevels tegenover de achtergevelrooilijn);
?artikel 2.5.23 (toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen);
?artikel 2.5.24 (grootste toegelaten hoogte van bouwwerken).
Niet in geschil is dat de hoogte van het in geding zijnde bouwplan in strijd is met de artikelen 2.5.20 tot en met 2.5.24 van de bouwverordening. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder in redelijkheid ontheffing heeft verleend ingevolge artikel 2.5.29 van de bouwverordening.
In artikel 2.5.29, eerste lid, van de bouwverordening is – voor zover hier van belang – bepaald dat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte.
De in het eerste lid bedoelde ontheffing kan door burgemeester en wethouders op grond van artikel 2.5.29, tweede lid, van de bouwverordening worden verleend indien:
a. de desbetreffende bouwactiviteit voorkomt in artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening;
b. de desbetreffende bouwactiviteit valt onder het beleid van de provincie inzake artikel 19, tweede lid, van de WRO;
c. het desbetreffende bouwplan in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid.
2.4.1 De rechtbank dient te beoordelen of verweerder bevoegd was om ontheffing te verlenen op grond van artikel 2.5.29, tweede lid, van de bouwverordening. De rechtbank ziet zich in dat kader voor de vraag gesteld of het in geding zijnde bouwplan in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid. Blijkens het bestreden besluit wordt het toekomstig ruimtelijk beleid gevormd door het ontwerpbestemmingsplan “Hoek Piusplein / Jan Aartestraat” en door voorontwerpbestemmingsplan “Hoogvenne-Armhoef”. De rechtbank volgt eiser sub 1 in zijn standpunt dat het ontwerpbestemmingsplan “Hoek Piusplein / Jan Aartestraat” niet meer kan dienen als toekomstig ruimtelijk beleid, nu het na tervisielegging niet verder in procedure is gebracht. Volgens eiser sub 1 kan ook het voorontwerpbestemmingsplan “Hoogvenne-Armhoef” niet dienen als toekomstig ruimtelijk beleid, omdat het slechts twee weken ter inzage heeft gelegen, en deze termijn onredelijk kort moet worden geacht. De rechtbank volgt eiser sub 1 daarin niet. Vaststaat dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen en dat dit middels publicatie bekend is gemaakt, zodat eisers daarvan kennis hebben kunnen nemen. Daarmee voldoet het aan het kenbaarheidsvereiste zoals dat is geformuleerd in jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (o.a. AbRS 12 september 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BB3433). Dat de termijn van terinzagelegging slechts twee weken is geweest, is in dat kader niet relevant.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of met enige zekerheid kan worden gesteld dat het voorontwerp zal worden vertaald naar een bestemmingsplan. De rechtbank heeft geen aanwijzingen op basis waarvan kan worden verondersteld dat het voorontwerpbestemmingsplan geen rechtskracht zal verkrijgen. Eiser sub 1 heeft gesteld dat het voorontwerpbestemmingsplan in strijd is met het thans geldende gemeentelijke beleid inzake de plansystematiek. De rechtbank leest daarin dat eiser sub 1 het voorontwerpbestemmingsplan zodanig in strijd acht met het gemeentelijke beleid, dat het om die reden als kennelijk onredelijk moet worden bestempeld, en dat het om die reden ook niet mag worden beschouwd als toekomstig ruimtelijk beleid. Eiser sub 1 doelt in dat verband op de volgens het voorontwerpbestemmingsplan toegestane forse bouwhoogte. De rechtbank volgt eiser sub 1 daarin niet. De rechtbank stelt voorop dat verweerder dienaangaande beleidsvrijheid heeft, en dat de rechtbank dit beleid slechts terughoudend kan toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat het voorontwerpbestemmingsplan niet als kennelijk onredelijk beleid kan worden bestempeld. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de diverse beleidsstukken van verweerder zijn gericht op hoogbouw, en zulks is ook door de rechtbank geconstateerd. In dat verband wijst de rechtbank op de gemeentelijke plansystematiek, die met het verlenen van vrijstelling hoogteaccenten van 30 meter toestaat, maar ook op de Ruimtelijke structuurvisie Tilburg 2020 en de Handreiking voor hoger bouwen dan 15 meter.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het voorontwerpbestemmingsplan “Hoogvenne-Armhoef” kan worden beschouwd als toekomstig ruimtelijk beleid als bedoeld in artikel 2.5.29, tweede lid, sub c, van de bouwverordening. Verweerder kan op basis daarvan bevoegd worden geacht om ontheffing ingevolge artikel 2.5.29, eerste lid, van de bouwverordening te verlenen.
2.4.2 De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verweerder in redelijkheid ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.29, eerste lid, van de bouwverordening heeft verleend. De bouwverordening laat een maximale bouwhoogte toe van 15 meter. Het in geding zijnde bouwplan bestaat uit verschillende niveaus. Het gedeelte dat aansluit op de Jan Aartestraat heeft een hoogte van 14 meter. Het middengedeelte bestaat uit acht verdiepingen met een totale hoogte van 27 meter. Het meest zuidelijk gelegen gedeelte is 17 meter hoog. De rechtbank stelt vast dat het gedeelte gelegen aan de Jan Aartestraat qua hoogte aansluit op het niveau van de Jan Aartestraat. Het hoogste gedeelte van 27 meter, waartegen de beroepsgronden vooral zijn gericht, is verder weg gelegen van de woningen van eisers in [adres] en is ook verder teruggelegen vanaf de straatzijde aan [adres]. Onder die omstandigheid heeft verweerder het belang van zuinig ruimtegebruik mogen laten prevaleren boven de belangen van eisers. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat eisers in een stedelijke omgeving en aan de rand van het centrumgebied wonen en dat de negatieve gevolgen van deze hoogbouw, waaronder een zeker verlies van privacy, uitzicht en lichtinval, tot de normale risico’s van het wonen ter plaatse behoren.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid ontheffing ingevolge artikel 2.5.29, eerste lid, van de bouwverordening heeft verleend.
2.5 In artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening is bepaald dat, indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, in deze behoefte in voldoende mate moet zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Artikel 2.5.30, vijfde lid, van de bouwverordening bepaalt – voor zover relevant – dat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in het vierde lid:
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Partijen zijn het erover eens, dat er behoefte te verwachten is aan ruimte voor het laden en lossen van goederen ten behoeve van de commerciële en horecaruimtes in het in geding zijnde bouwplan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan die behoefte in voldoende mate wordt voorzien door enerzijds de laad- en losmogelijkheden vanuit de parkeergarage danwel de ruimte achter het complex voor auto’s en kleine bestelwagens en anderzijds de servicestrook aan de overzijde van de straat aan het Piusplein (nabij McDonald’s) voor vrachtwagens. Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat hij verwacht dat er kleinschalige detailhandel in de commerciële ruimtes zal komen, die slechts een geringe behoefte aan laad- en losvoorzieningen zal hebben, bijvoorbeeld uitzendbureaus. Nu echter in het voorontwerpbestemmingsplan “Hoogvenne-Armhoef” niet nader is omschreven welke detailhandel zich in de commerciële ruimtes mag vestigen, is niet uitgesloten dat er bijvoorbeeld een supermarkt wordt gevestigd, die een grotere behoefte aan laad- en losvoorzieningen zal hebben. Naar het oordeel van de rechtbank zal daarmee bij het voorzien in laad- en losvoorzieningen rekening moeten worden gehouden. Dat betekent dat met enkel de laad- en losvoorzieningen in de parkeergarage en aan de achterzijde van het complex niet in voldoende mate wordt voorzien in de te verwachten behoefte. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet voorts de servicestrook aan de overzijde van het in geding zijnde complex niet aan artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening, nu deze strook niet ligt aan, in of onder dat complex, dan wel onder het onbebouwde terrein dat bij dat complex behoort.
Nu niet wordt voldaan aan artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening, en door verweerder geen ontheffing is verleend ingevolge artikel 2.5.30, vijfde lid, van de bouwverordening, moet worden geoordeeld dat het in geding zijnde bouwplan niet voldoet aan de bouwverordening.
2.6 Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit rechtens niet standhouden. De beroepen zullen om die reden gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.7 Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed.
Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser sub 1, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag. Ten aanzien van het beroep van eiseres sub 2 is niet gebleken van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, zodat dienaangaande een proceskostenveroordeling achterwege zal blijven
verklaart de beroepen gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de bezwaarschriften met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat de gemeente Tilburg aan eiser sub 1 het door hem betaalde griffierecht van € 143,00 vergoedt;
gelast dat de gemeente Tilburg aan eiseres sub 2 het door haar betaalde griffierecht van € 285,00 vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser sub 1 tot een bedrag van € 644,00, te betalen door de gemeente Tilburg.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. A.J.L Woerdeman, T. Peters en S.A.M.L. van den Bosch-van de Sande, rechters, en door mr. A.J.L. Woerdeman in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 december 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
In deze uitspraak zijn de beroepen gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft daarbij gronden van uw beroep (ook ‘grieven’ genoemd) uitdrukkelijk verworpen. Indien u daarin niet wilt berusten, moet u tegen de uitspraak binnen bovengenoemde termijn hoger beroep instellen.
Afschrift verzonden op: 10 december 2008.