ECLI:NL:RBBRE:2008:BG6271

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
24 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4883 en 08/4886
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 24 november 2008 uitspraak gedaan over de beëindiging van de bijstandsuitkering van verzoekster, die in Tilburg woont. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening en een bodemzaak, waarbij verzoekster aanvoert dat zij geen gezamenlijke huishouding voert met [naam kennis]. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster en [naam kennis] weliswaar op hetzelfde adres wonen, maar dat er geen sprake is van wederzijdse zorg, zoals vereist volgens de Wet werk en bijstand (Wwb). Verzoekster heeft aangevoerd dat er geen financiële verstrengeling is en dat [naam kennis] enkel zorgt voor het nakomen van een betalingsregeling met een deurwaarder. De rechtbank heeft de argumenten van verzoekster in overweging genomen, waaronder haar langdurige behandeling bij Novadic Kentron voor een drugsverslaving en de positieve ontwikkeling in haar situatie sinds zij bij [naam kennis] woont.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beëindiging van de bijstandsuitkering per 1 juni 2008 niet terecht was, omdat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de zorgrelatie tussen verzoekster en [naam kennis] niet voldoet aan de criteria van wederzijdse zorg zoals bedoeld in de Wwb. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van verzoekster. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de bijstandsuitkering van verzoekster vanaf 1 juni 2008 onverminderd doorbetaald dient te worden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente Tilburg het griffierecht en de proceskosten van verzoekster dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 08 / 4883 WWB VV en 08 / 4886 WWB
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te Tilburg, verzoekster,
gemachtigde mr. E.M.A. Leijser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 september 2008 (bestreden besluit) inzake de beëindiging van haar bijstandsuitkering. Tevens heeft zij op 21 oktober 2008 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 21 november 2008, waarbij aanwezig waren verzoekster en haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [woordvoerder verweerder].
Verzoekster werd vergezeld door [kennis] ([naam kennis]).
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
Naar aanleiding van een bij verweerder binnengekomen tip dat verzoekster een gezamenlijke huishouding zou voeren met [naam kennis], is door verweerder een nader onderzoek ingesteld. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van het team fraudebestrijding van 16 mei 2008.
Bij besluit van 30 mei 2008 (primair besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster beëindigd per 1 juni 2008. Verweerder heeft hierbij aangevoerd dat verzoekster vanaf die datum een gezamenlijke huishouding voert met [naam kennis].
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van verzoekster ongegrond verklaard.
2.2 Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding met [naam kennis]. Weliswaar hebben verzoekster en [naam kennis] hetzelfde hoofdverblijf, maar er is geen sprake van een financiële verstrengeling en/of wederzijdse verzorging. [naam kennis] heeft voor verzoekster een betalingsregeling met een deurwaarder getroffen om verdere kosten te voorkomen. [naam kennis] staat niet borg voor deze schuld. Hij zorgt er alleen voor dat verzoekster deze regeling stipt nakomt. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat het enkele vergezellen van [naam kennis] tijdens zijn chauffeurswerkzaamheden nog niet met zich meebrengt dat er sprake is van wederzijdse verzorging. Verzoekster werkt op deze wijze aan haar eigen herstel van een ernstige drugsverslaving. Verzoekster is subsidiair van mening dat er sprake is van een zorgrelatie in de zin van de Wet werk en bijstand (Wwb). Hoewel er geen sprake is van bloedverwantschap tussen verzoekster en [naam kennis], is zij van mening dat voornoemde bepaling analoog op haar situatie kan worden toegepast. Meer subsidiair beroept verzoekster zich op bijzondere omstandigheden, welke een gedoogperiode zouden rechtvaardigen.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vanaf 1 juni 2008 leeft van bijdrages van [naam kennis]. [naam kennis] kan niet langer de kosten van haar primaire levensbehoeftes voldoen. Verzoekster is nu genoodzaakt zich te wenden tot de crisisdienst van stichting Traverse. Novadic Kentron verwacht bij een verblijf in Traverse een ernstige terugval in verzoeksters verslaving. Het verzoek strekt ertoe dat aan verzoekster een bijstandsuitkering wordt toegekend met ingang van 1 juni 2008.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal, op grond van artikel 8:86 van de Awb, tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
2.4 Het wettelijk kader
In artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van huishouding dan wel anderszins.
In artikel 43, eerste lid, van de Wwb is bepaald dat het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag dan wel ambtshalve vaststelt.
2.5 Ter beoordeling door de voorzieningenrechter ligt voor of verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster per 1 juni 2008 terecht heeft beëindigd op de grondslag dat zij vanaf die datum een gezamenlijke huishouding voert met [naam kennis].
De vraag of van een gezamenlijke huishouding sprake is, wordt beantwoord aan de hand van twee objectieve criteria: het gezamenlijk voorzien in huisvesting en de wederzijdse verzorging.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster en [naam kennis] hoofdverblijf hebben op hetzelfde adres. Hiermee is vast komen te staan dat gezamenlijk wordt voorzien in huisvesting.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan ten behoeve van de conclusie dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, is dat van de wederzijdse verzorging. Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en hiermee samenhangende vaste lasten. Indien van een zodanige financiële verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars verzorging voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal dan ook bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het verzorgingscriterium in een concreet geval is voldaan. Daarbij is niet vereist dat de geboden verzorging van weerszijden dezelfde omvang en intensiteit heeft.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er sprake is van wederzijdse verzorging tussen verzoekster en [naam kennis]. Er is sprake van een financiële verstrengeling tussen verzoekster en [naam kennis], omdat verzoeksters uitkering op de rekening van [naam kennis] wordt overgemaakt en hij borg staat voor een schuld die verzoekster heeft. Van een zakelijke verhuurrelatie kan niet gesproken worden, omdat verzoekster ongeveer vijf dagen per week met [naam kennis] meegaat bij zijn werkzaamheden als internationaal chauffeur. Verweerder heeft verder gesteld dat in de bijzondere omstandigheden van verzoekster geen aanleiding wordt gezien om de beëindiging van de bijstandsuitkering (tijdelijk) ongedaan te maken, nu er geen overeenstemming is bereikt tijdens een gesprek met de gemachtigde van verzoekster en Novadic Kentron op 12 september 2008.
Novadic Kentron heeft in een brief van 11 juni 2008 het volgende over verzoekster meegedeeld. Verzoekster staat al vele jaren onder behandeling bij Novadic Kentron in verband met haar drugsverslaving en ze maakt onder andere gebruik van het methadonprogramma. Verzoekster verbleef voorheen vooral op het Diensten Centrum van Traverse, waar zij tussen andere drugsgebruikers woonde. Hierdoor werd verzoekster nog meer geprikkeld om drugs te gebruiken. Verzoekster kan niet goed met vrijheden overweg en gebruikte daardoor veel drugs. Ook prostitueerde verzoekster zichzelf om aan drugs te komen. Sinds verzoekster bij [naam kennis] woonachtig is, bemerkt Novadic Kentron een aanzienlijke verbetering in verzoeksters situatie. Ze gebruikt naast haar methadon helemaal geen drugs meer en ze is zelfs de methadon aan het afbouwen. Als verzoekster geen bijstandsuitkering meer krijgt, dan zal ze terug moeten naar de opvang van Traverse. Het is de inschatting van Novadic Kentron dat verzoekster dan terug zal vallen in haar drugsgebruik en daardoor ook weer zal gaan prostitueren. Novadic Kentron stelt dat verzoekster nog niet in staat is om zelf de goede lijn voort te zetten.
Blijkens een door verweerder naar aanleiding van het gesprek op 12 september 2008 opgestelde notitie van 17 september 2008, heeft Novadic Kentron op 12 september 2008 aangegeven dat het nog minstens een jaar zal duren voordat verzoekster volledig onafhankelijk kan zijn van methadon, omdat de methadon in kleine stappen wordt afgebouwd. Daarnaast heeft Novadic Kentron aangegeven dat pas over een jaar voorzichtig kan worden gedacht aan een vorm van dagbesteding voor verzoekster zonder [naam kennis].
Vast staat dat de bijstandsuitkering van verzoekster op de rekening van [naam kennis] wordt gestort. Hierdoor is weliswaar sprake van een zekere financiële verstrengeling, echter deze dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden bezien in het licht van de bijzondere situatie van verzoekster. Verzoekster en [naam kennis] hebben tegenover verweerder verklaard dat verzoeksters bijstandsuitkering op de rekening van [naam kennis] wordt gestort met het oog op de angst voor terugval in verzoeksters verslaving. [naam kennis] zorgt ervoor dat met de uitkering van verzoekster haar vaste lasten worden betaald. Daarnaast krijgt verzoekster vanuit haar bijstandsuitkering van [naam kennis] wekelijks geld om zelf te besteden. Dit past naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het beeld dat door Novadic Kentron is geschetst, namelijk dat verzoekster niet goed met vrijheden overweg kan, zodat financiële controle door een derde op zijn plaats wordt geacht. De enkele omstandigheid dat verweerder thans heeft geconstateerd dat [naam kennis] daarnaast borg heeft gestaan voor één van de schulden van verzoekster, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel, nu die borgstelling door [naam kennis] eveneens voortvloeit uit zijn (verslavings)hulp aan verzoekster.
Vervolgens is de vraag aan de orde of verzoekster en [naam kennis] naast de bovenbedoelde mate van financiële verstrengeling tevens in elkaars verzorging voorzien. Blijkens het procesdossier onderhoudt [naam kennis] nauwe contacten met Novadic Kentron, houdt hij het methadonprogramma van verzoekster in de gaten en voorkomt hij dat verzoekster in de verleiding komt om drugs te gebruiken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geeft [naam kennis] hiermee blijk van zorg voor verzoekster. Verzoekster heeft verklaard dat zij bang is om alleen thuis te blijven en daarom met [naam kennis] meegaat tijdens zijn werk als vrachtwagenchauffeur. Zij heeft verder verklaard dat zij in het weekend veelal op haar eigen kamer is, dat zij haar eigen was en boodschappen doet en dat zij en [naam kennis] apart eten. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat deze situatie niet anders is als zij met [naam kennis] meerijdt op de vrachtwagen. Verweerder heeft ter zitting daartegen in gebracht dat het niet aannemelijk is dat verzoekster niet zorgt voor [naam kennis] als zij vijf dagen samen in een vrachtwagen zitten. Die stelling is echter speculatief nu zij op geen enkele wijze ondersteuning vindt in het procesdossier. Ook overigens is het de voorzieningenrechter uit de gedingstukken niet gebleken dat verzoekster op enigerlei wijze blijk heeft gegeven van zorg voor [naam kennis]. Van wederzijdse zorg in de zin van de Wwb is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake.
2.6 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het beroep gegrond dient te worden verklaard.
Los van het bovenstaande is er overigens nog een reden om het beroep gegrond te verklaren.
Vast staat dat verzoekster haar casemanager een brief heeft geschreven met de mededeling dat zij [naam kennis] machtigt voor de uitkering, hetgeen ertoe heeft geleid dat de uitkering al sinds 23 juli 2007 op de rekening van [naam kennis] wordt gestort. Verder heeft verzoekster onweersproken gesteld dat haar casemanager vanaf het begin heeft geweten van het meerijden op de vrachtwagen.
Verweerder heeft ter zitting niet kunnen aangeven wat er concreet is veranderd in de situatie van verzoekster dat zou kunnen verklaren waarom de bijstandsuitkering op 1 juni 2008 werd ingetrokken. Van een eerdere kennelijke beoordelingsfout is de rechtbank evenmin gebleken.
Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van verzoekster dienen te nemen. De voorzieningenrechter ziet tevens voldoende aanleiding voor toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij in aanmerking is genomen dat verzoekster over de periode vanaf 1 juni 2008 geen inkomen meer heeft gehad en dat voldoende aannemelijk is dat haar financiële nood inmiddels hoog is.
2.7 Nu het beroep gegrond wordt verklaard en het verzoek wordt toegewezen, dient in beide zaken het griffierecht aan verzoekster te worden vergoed. Tevens zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoekster, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag. Aangezien verzoekster met een toevoeging procedeert moeten die kosten worden betaald aan de griffier, waarvoor een acceptgiro zal worden toegezonden.
2.8 Ten overvloede hecht de voorzieningenrechter er tot slot nog aan het volgende op te merken. Zoals tijdens de zitting reeds aangegeven, verdient het naar het oordeel van de voorzieningenrechter de voorkeur wanneer partijen in onderling overleg tot een oplossing komen, in plaats van daarover verder juridisch te strijden. De inzet van dat overleg zou moeten zijn dat verzoekster, zo snel als verantwoord is, voor haar dagbesteding niet meer afhankelijk is van het meerijden op de vrachtwagen van [naam kennis]. In dat kader zouden partijen samen met Novadic Kentron een plan van aanpak inzake de afbouw van het meerijden kunnen opstellen, waarvan de werking periodiek (bijvoorbeeld per kwartaal) besproken en zo nodig bijgesteld wordt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster naar de norm voor een alleenstaande vanaf 1 juni 2008 onverminderd dient door te betalen, tot zes weken na verzending van de beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 30 mei 2008;
gelast dat de gemeente Tilburg aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van in totaal € 78,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Tilburg aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, en in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 november 2008.
Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en begint te lopen op de dag na verzending van deze uitspraak.
Tegen de uitspraak inzake de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 1 december 2008.