ECLI:NL:RBBRE:2008:BG2040

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/954
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorziening voor toekomstige uitgaven in verband met medische patiëntendossiers

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 24 september 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een tandarts die zijn onderneming op 31 december 2004 heeft gestaakt en de inspecteur van de Belastingdienst. De tandarts, hierna belanghebbende genoemd, verzocht om een voorziening te vormen voor kosten die hij verwachtte te maken in verband met het bewaren van medische patiëntendossiers gedurende 15 jaar. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanvraag afgewezen, wat leidde tot het beroep van belanghebbende.

De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een redelijke mate van zekerheid bestond dat de door hem gestelde uitgaven zich daadwerkelijk zouden voordoen. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor het voldoen aan de voorwaarden voor het vormen van een voorziening bij belanghebbende lag. De rechtbank verwees naar het zogenaamde baksteenarrest van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat toekomstige uitgaven alleen ten laste van de winst mogen worden gebracht als deze hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden die zich vóór de balansdatum hebben voorgedaan.

In dit geval concludeerde de rechtbank dat de kosten die belanghebbende had opgegeven, zoals uitgaven voor gas, elektriciteit, inboedelverzekering en gemeentelijke heffingen, niet aan de periode vóór de balansdatum konden worden toegerekend. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/954
Uitspraakdatum: 24 september 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 21 december 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2008 te [woonplaats].
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Op 31 december 2004 heeft belanghebbende zijn tandarts-onderneming gestaakt.
De onderneming is niet door een derde voortgezet.
2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in 2004 voor een bedrag
ter grootte van € 9.000 een voorziening kan vormen in verband met kosten van het op grond van wettelijke voorschriften gedurende 15 jaar moeten bewaren van medische patiëntendossiers. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.
2.3. Uit het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 33 417, onder meer gepubliceerd in BNB 1998/409 (het zogenaamde baksteenarrest) volgt dat ten laste van de winst een voorziening voor toekomstige uitgaven mag worden gevormd, indien die (toekomstige) uitgaven hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan en ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend, en terzake van de uitgaven (op de balansdatum) een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen. De bewijslast dat aan voornoemde voorwaarden is voldaan, rust op belanghebbende.
2.4.1. Belanghebbende stelt dat hij in verband met het bewaren van de medische patiëntendossier in de 15 jaren die volgen na 2004 de volgende uitgaven moet doen:
- uitgaven voor gas en elektriciteit, gesteld op 4% van het totale energieverbruik, is € 20 euro per maand;
- uitgaven in verband met inboedelverzekering € 10 euro per maand;
- uitgaven gemeentelijke heffingen, € 10 per maand;
- uitgaven onderhoud van/aanschaf materiaal voor computer, € 5 per maand;
- uitgaven in verband met communicatie, telefoon, internet, € 5 per maand;
2.4.2. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het vormen van een voorziening niet mogelijk is nu niet wordt voldaan aan de voorwaarden van het onder 2.3 genoemde arrest.
2.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat ter zake van de onder 2.4 genoemde uitgaven op 31 december 2004 een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen. Voorts is ook niet aannemelijk dat de onder 2.4 genoemde uitgaven c.q kosten aan de periode voorafgaand aan de balansdatum van 31 december 2004 kunnen worden toegerekend. Naar hun aard zijn het kosten die opkomen of ontstaan op het moment van uitgave of, zoals geldt ten aanzien van de posten gas elektriciteit en computer, telefoon en internet, het moment van verbruik respectievelijk gebruik. Voor de door belanghebbende genoemde posten ligt dat moment na 31 december 2004.
2.6. Gelet op het vorenoverwogene dient de in geschil zijnde vraag ontkennend te worden beantwoord. Het beroep is ongegrond verklaard.
2.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 24 september 2008 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.