ECLI:NL:RBBRE:2008:BG2036

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1200
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslast bij aanvangstijdstip bezwaartermijn in belastingzaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 24 september 2008, staat de bewijslast van de inspecteur centraal met betrekking tot de aanvang van de bezwaartermijn. De belanghebbende betwist dat de naheffingsaanslag en boetebeschikking tijdig zijn verzonden en stelt dat hij pas op 12 september 2007 op de hoogte was van deze besluiten. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij de inspecteur ligt en dat deze niet heeft aangetoond dat de stukken eerder zijn verzonden. Hierdoor is de bezwaartermijn pas op 12 september 2007 aangevangen, wat betekent dat het bezwaar van de belanghebbende, dat op 23 oktober 2007 is ingediend, tijdig is.

De rechtbank vernietigt de eerdere uitspraken van de inspecteur, die het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank draagt de inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar, rekening houdend met de beslissing van de rechtbank. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 644 worden vastgesteld, en moet de Staat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 vergoeden.

De rechtbank benadrukt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag en boetebeschikking op de door hem gestelde datum zijn verzonden. Dit gebrek aan bewijs leidt tot de conclusie dat de bezwaartermijn niet eerder is aangevangen dan op de datum waarop de belanghebbende bekend werd met de besluiten. De uitspraak van de rechtbank is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarbij de rechten van de belanghebbende worden gewaarborgd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/1200
Uitspraakdatum: 24 september 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 1 februari 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting naar een bedrag aan omzetbelasting van € 177.286 en de gelijktijdig bij beschikking vastgestelde vergrijpboete van € 88.643.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2008 te [woonplaats].
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraken;
- draagt de inspecteur op om met in achtneming van deze beslissing opnieuw uitspraak op het bezwaar te doen;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 644 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.
2. Gronden
2.1. De inspecteur draagt de bewijslast van feiten die bepalend zijn voor het aanvangstijdstip van de bezwaartermijn. Belanghebbende betwist gemotiveerd dat de naheffingsaanslag en boetebeschikking zijn verzonden en stelt dat deze niet eerder dan op 12 september 2007 bekend zijn gemaakt. De bewijslast dat zulks wel het geval is geweest, rust derhalve op de inspecteur.
2.2. Met hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd en bijgebracht maakt hij niet
aannemelijk dat de naheffingsaanslag en boetebeschikking zijn verzonden op de door hem gestelde datum van 26 september 2006. Er is geen bewijs van verzending van de naheffingsaanslag en boetebeschikking. De inspecteur voldoet niet aan de op hem rustende bewijslast. Uit de stukken van het geding volgt dan dat de bezwaartermijn niet eerder is aangevangen dan op 12 september 2007, zijnde de dag dat belanghebbende ermee bekend is geworden dat aan hem een naheffingsaanslag en boete zijn opgelegd. Belanghebbende heeft op 23 oktober 2007 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Op grond van artikel 24a AWR wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de boete. Uit het voorgaande en het bepaalde in artikel 6:7 en 6:8 van de Awb volgt dat het bezwaar van belanghebbende tijdig is. Het bezwaar van belanghebbende is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De bestreden uitspraken dienen te worden vernietigd.
2.3. In zijn arrest van 9 juni 2006, nr. 41 130, onder meer gepubliceerd in BNB
2006/290 heeft de Hoge Raad overwogen:
“Indien de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, Awb de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet.”
2.4. De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om af te wijken van de in het voornoemde arrest geformuleerde regel. Partijen hebben niet aangedrongen op een inhoudelijke behandeling van de zaak en het is ook niet op voorhand duidelijk dat belanghebbende niet wordt benadeeld indien de rechter zelf in de zaak voorziet.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene is beslist als voormeld.
2.6. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase, nu niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, uitspraak op bezwaar is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan op 24 september 2008 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.