ECLI:NL:RBBRE:2008:BG2036
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewijslast bij aanvangstijdstip bezwaartermijn in belastingzaken
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 24 september 2008, staat de bewijslast van de inspecteur centraal met betrekking tot de aanvang van de bezwaartermijn. De belanghebbende betwist dat de naheffingsaanslag en boetebeschikking tijdig zijn verzonden en stelt dat hij pas op 12 september 2007 op de hoogte was van deze besluiten. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij de inspecteur ligt en dat deze niet heeft aangetoond dat de stukken eerder zijn verzonden. Hierdoor is de bezwaartermijn pas op 12 september 2007 aangevangen, wat betekent dat het bezwaar van de belanghebbende, dat op 23 oktober 2007 is ingediend, tijdig is.
De rechtbank vernietigt de eerdere uitspraken van de inspecteur, die het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank draagt de inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar, rekening houdend met de beslissing van de rechtbank. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 644 worden vastgesteld, en moet de Staat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 vergoeden.
De rechtbank benadrukt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag en boetebeschikking op de door hem gestelde datum zijn verzonden. Dit gebrek aan bewijs leidt tot de conclusie dat de bezwaartermijn niet eerder is aangevangen dan op de datum waarop de belanghebbende bekend werd met de besluiten. De uitspraak van de rechtbank is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarbij de rechten van de belanghebbende worden gewaarborgd.